Sint-Martens-Bodegem (Dilbeek), Vlaanderen - Vlaams-Brabant
- Naam
- Molen te Voorde, Tenbergmolen, Molenhoeve
- Ligging
- Molenstraat 113
1700 Sint-Martens-Bodegem (Dilbeek)
op de Molenbeek
900 m NW v.d. kerk
kadasterperceel C50 (graanwatermolen)
A16b (verdwenen oliemolen)
Vlaanderen - Vlaams-Brabant
- Geo positie
- 50.863182, 4.210585 (Google Streetview)
- Eigenaar
- Privaat
- Gebouwd
- voor 1295, herbouwd o.m. in 1738
- Type
- Bovenslag watermolen
- Functie
- Korenmolen
- Kenmerken
- Bakstenen gebouw
- Gevlucht/Rad
- Metalen bovenslagrad
- Inrichting
- Nog gedeeltelijk (houten mechaniek)
- Toestand
- Gerenoveerd gebouw, nog slechts restanten van het rad
- Bescherming
- niet,
Niet beschermd, wel op vastgestelde inventaris bouwkundig erfgoed - Molenaar
- Geen
- Openingstijden
- Niet toegankelijk
- Database nummer
- 995
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
De Molen Te Voorde of Tenbergmolen is een watermolen met metalen bovenslagrad op de Molenbeek, in de Molenstraat 13, in de Soetenbempt (oude toponiem), op het laagste punt van Sint-Martens-Bodegem. De Molenbeek ontspringt in Groot-Bijgaarden en vormt een deel met de grens van Sint-Urliks-Kapelle. Een paar honderd meter voor de watermolen mondt de Plankenbeek of Zibbeek erin uit, na in de nabijheid van het dorpsplein het water van de Zierbeek opgenomen te hebben. De twee laatstgenoemde beken ontspringen in Schepdaal. Na onder verschillende benamingen de gemeenten Ternat en Essene bespoeld te hebben, mondt de Molenbeek uit in de Dender.
In 1295 is er voor de eerste maal, het zij dan ook onrechtstreeks, sprake van de Bodegemse watermolen. In dat jaar staan in de registers van de voormalige Sint-Baafsabdij te Gent vier inwoners van Bodegem bekend, waaronder een zekere Johannes Molendinarius of Johannes de Molenaar. Waar er sprake is van een molenaar, mag men ook het bestaan van een molen vooropstellen, wat op zijn beurt het bestaan van een heerlijk domein impliceert. Inderdaad de feodale gebruiken stonden alleen aan de heren het recht toe o.a. molens op te richten, dit ingevolge het hun voorbehouden beschikkingsrecht over het water en de wind.
Tot 1749 valt de geschiedenis van de watermolen samen met deze van het Castelhof. De heren van Bodegem waren eigenaar van beide eigendommen.
Diverse keren herbouwd, o.a. in 1738 (ingemetselde gevelsteen "A° 1738").
Eigenaars:
- tot 1794: de opeenvolgende heren van Sint-Martens-Bodegem
- 1794, verkoop: Van Roy Franciscus, molenaar te Sint-Martens-Bodegem (was voorheen al de huurder)
- voor 1834, eigenaar: a) Van Roy Franciscus, molenaar te Sint-Martens-Bodegem en b) Van Roy Henricus, molenaar te Sint-Martens-Bodegem.
- 15.09.1856, verklaring: Van Roy-De Smedt Henri, molenaar te Sint-Martens-Bodegem
- 28.07.1863, deling: Van Roy Carolus Philippus, landbouwer te Sint-Martens-Bodegem
- 20.07.1891, verkoop: D'Hauwer-Van Roy Henri Petrrus, de weduwe, landbouwster te Sint-Martens-Bodegem (notaris Van Impe)
- 04.02.1909, deling: a) D'Hauwer Melanie Nathalie Henriette, b) D'Hauwer Ida Hortensia en c) D'Hauwer Joannes Antonius, landbouwer te Sint-Martens-Bodegem (notaris Goossens)
- 11.11.1926, erfenis: a) D'Hauwer Melanie Nathalie Henriette en b) D'Hauwer Ida Hortensia (overlijden van Joannes D'Hauwer)
- 26.04.1965, verkoop: Van den Haute-Van Beneden Jan Flore Lode, landbouwer te Sint-Martens-Bodegem (notaris Van Eeckhoudt).
- 2015, eigenaar: De Backer M.
In 1794 werd de watermolen verkocht aan de uitbater Franciscus de Roy (-1834). Nadien waren achtereenvolgens de eigenaars: Hendrik Van Roy (1834), Karel-Philips Van Roy (1861), Francisca-Nathalia Van Roy (1891), Hortence, Melanie en Petrus D'Houwer (1907), erfgenamen D'Houwer (1959), Jan Van Den Houte (1965). Sedert begin jaren 60 wordt de maalderij niet meer uitgebaat.
Aan de overzijde van de beek werd in 1852 een oliemolen (met een ijzeren oliebank) gebouwd, die echter al in 1860 buiten gebruik werd genomen: de materialen ervan werden in februari-maart 1865 te koop aangeboden. Eigenaar-molenaar Charles Van Roy plaaste daartoe een advertentie in kranten, zoals in De Denderbode.
In 1866 werd in de graanmolen een stoommachine geplaatst als hulpaandrijving.
Het huidige gebouw is gerenoveerd, maar het metalen bovenslagrad is geheel verweerd.
G. ROMEYNS & Lieven DENEWET
Bouwkundige en technische beschrijving (Agentschap Onroerend Erfgoed)
Huidige toestand resulterend van een wederopbouw in het derde kwart van de 18de eeuw met latere aanpassingen. Watermolen op de Molenbeek, met nog fragmenten van het metalen bovenslagrad en van het houten molenmechaniek. De oudste kern is in de zijgevel aan de waterkant, zandstenen onderbouw en ingemetselde gevelsteen A° 1738, en houten kozijnramen. Molenaarshuis met één bouwlaag van zes traveeën onder een schilddak (pannen); bakstenen gebouw met rechthoekige vensters en deur met uitzicht uit de 19de eeuw; doch traditionele kinder- en moerbalkenconstructie en een bakstenen Vlaamse schouw met initialen en jaartal 174.. in het schouwijzer; zandstenen keldervensters in de achtergevel. Recentere aanhorigheden rondom het achtergelegen erf.
Aanvullende informatie
De Denderbode, 26.02.1865
Berigt aen de maelders. Te koop by Charles van Roy aan de statie te Sint-Martens-Bodegem: molenstenen, waterwiel, watermolen en boekwijtmolen, ijzeren oliebank. 5 maart 1865, 12 maart 1865 en 19 maart 1865.
------------------------
J. Vrancken, "De watermolen van Sint-Martens-Bodegem", in: Eigen Schoon en de Brabander, LII, 1969, p. 424-443 en LIII, 1970, p. 136-160.
1. DE MOLENS IN DE VALLEI VAN DE MOLENBEEK.
In de driehoek die gevormd wordt door de steden Brussel, Aalst en Ninove ligt de vallei van de Molenbeek, die eveneens de Bellebeek genoemd wordt.
Haar oorspronkelijke naam was de Alphene (1), die hierdoor de benaming van dorpen en gehuchten in de omgeving heeft beïnvloed. Op het grondgebied van de gemeente Teralfene mondt deze rivier uit in de Dender en te Ternat kennen we de gehuchten Neerhalfen en Ophalfen. De vallei is omgeven door kleine heuvels van 30 tot 55 m hoogte boven de zeespiegel, waarop smalle beekjes bijna verloren voortstromen naar de laagte toe met als eindbestemming de Molenbeek, die diagonaal door het dal loopt.
Uit het noorden krijgt zij het water van de Okaaibeek (vroeger Cauwbeek) die uit Hekelgem komt de Overnellebee (2) of Asbeek, met haar zijrivier: de Keerlemeersgracht, de IJsbeek of IJzenbeek vanuit Asse en de Nieuwermolenbeek. Uit het zuiden ontvangt zij de beken van het Payottenland, zoals de Kruisbeek of Bosbeek die met de Hollebeek samenvloeit, de Lombeeksebeek (3), de Kasteelbeek (vroeger Merschebeek), die het water opvangt van de Klapscheutbeek en de Keurebeek, verder de Terlindenbeek, de Plankenbeek en de Zibbeek uit Schepdaal.
De vruchtbare gronden langs de beemden waren dan ook geschikt om graangewassen te winnen. Van deze teelt wordt trouwens reeds melding gemaakt in de dorpskeure van Sint-Marren$s-Bodegem in het jaar 1279. Vervolgens dienden deze granen tot meel gemalen om de bewoners voedsel te verschaffen.
De plaatselijke heren die de absolute heerschappij hadden over de grond, de stuwkracht van het water en de wind, richtten er langs de beken waterbanmolens op naast een aantal andere functionele installaties, zoals brouwerijen, bakovens, oliepersen, wijnpersen, smidsen, enz. Deze stelden zij ter beschikking van hun onderdanen die verplicht waren, tegen betaling van een zekere vergoeding, hun graan daar te laten malen, hun bier te brouwen, enz. Deze inrichtingen met dwangkarakter behoorden van oudsher tot de heerlijke rechten van de heer, die in deze banaliteiten nog een bron van inkomsten vond.
Rekening houdend met de kleine hoogteverschillen die in de streek voorkomen, was men verplicht over te gaan tot het systeem van het bovenslagrad. Het water loopt door een goor en stort zich over het rad heen, in tegenstelling met de onderslagmolens waar het water onderaan tegen de schoepen van het waterwiel stoot om dit in beweging te brengen (4). Sommige molens liggen zowel links als rechts van de vliet en andere zijn er helemaal van verwijderd omdat een kunstmatige kanalisatie werd aangebracht. Zo werd de Alfene over een afstand van meer dan 2 km uit haar oude bedding afgeleid om voldoende val te verzekeren aan de Bellemolen te Essene.
Al die watermolens zijn schilderachtige plekjes die het kunstenaarsoog boeien met hun bemoste of druipende raderen, hun primitieve houte stuwen en schuiven, hun wit bestoven intrrieur en sommige onder een oud geboomte zijn werkelijk met hun omgeving vergroeid.
De toepassing van de waterkracht in het oude waterrad vonden we terug te :
Sint-Martens-Bodegem: molen te Voorde op de Molenbeek;
Ternat: molen te Ophalfen op de Steenvoordbeek;
molen van Ten Berge op de Steenvoordbeek;
molen van Steenvoort op de Steenvoordbeek;
Schepdaal: Zierbeekmolen op de samenvloeiing van de Sibbeek en de Plankenbeek;
Asse: IJzenbeekmolen te Terlinden op de IJzenbeek; Waerborremolen op de IJzenbeek ;
Sint-Ulriks-Kapelle: Nieuwermolen op de Nieuwermolenbeek;
Essene: Overnellemolen op de Overnellebeek;
Bellemolen op de Bellebeek;
Sint-Katarina-Lombeek: Plotermolen op de Lombeeksebeek;
Borchtlombeek: Stampmolen aan de Loddershoek;
Wambeek: Klapscheutmolen op de KJapscheutbeek.
In het begin waren de watermolens opgetrokken uit leem en met stro bedekt, doch stilaan kreeg de molen het uitzicht van een kleine boerderij, waarvan de bezigheden trouwens niet onverenigbaar waren met die van het maalbedrijf. Was de kracht van het water niet groot genoeg dan stuwde men het vaak in de bovenbeek op door middel van een dam of een stenen muurtje om het hoogteverschil met de benedenbeek te vergroten (vb. Klapscheutmolen) en aldus de kracht van het stromend water te versterken.
Ten tijde van grote waterrijkdom in de winter, herfst en lente werden de kunstmatig aangelegde vergaarvijvers gevuld. Hierin werd het water opgespaard om het aan te spreken in de perioden tijdens dewelke men onvoldoende rechtstreekse aanvoer bekwam.
Oorspronkelijk waren de molenaars dus werklieden in dienst van de plaatselijke heer en dienden zij aan hem hun pacht te betalen. Toch moet de nadruk gelegd worden op het feit dat zij in de plaatselijke economie een sleutelpositie innamen. Zij konden tot zelfstandige molenmeesters opklimmen om het bedrijf daarna in eigendom te verwerven.
Met zekerheid weten we dat er reeds in 1295 een watermolen bestond te Sint·Martens-Bodegem. In het register van de cijnsplichtigen der voormalige Sint-Baafsabdij te Gent van gemeld jaar, worden 4 inwoners van de gemeente vermeld. Deze zijn: Henricus Scauard, een zekere Johannes die de zoon is van een genaamde Bearrix Scauard, zuster van voornoemde Hendrik, Arnoldus, zijn broer, en «Johannes molendinarius» of Johannes, molenaar.
In deze bron worden Jan Deckere als mulder te Itterbeek, een andere Jan als mulder te Anderlecht en Jeannes de Triere, als molenaar te Vilvoorde vermeld.
De oudste archieven die wij doorplozen gaan slechts terug tot 1673, en werden te St.-Martens-Bodegem in het sterfhuis van Petrus D'Hauwer geïnventariseerd op 16 februari 1959 door notaris Albert Van Eeckhoudt. Het is dank zij deze dat allerlei oude documenten hieromtrent op het laatste ogenblik gered werden van de brandstapel, die op de grote kuis in het sterfhuis volgde. Onze oprechte dank hiervoor aan de heer notaris Albert Van Eeckhoudt, die ons verder tijdens de oozoekingen steeds welwillend bijstond.
2. VERPACHTING VAN DE WATERMOLEN TE ST.-MARTENS-BODEGEM IN 1673.
Eigenaars van de molen.
De gemeente Bode em was verdeeld in twee heerlijkheden. Vooreerst een gedeelte dat men in leen hield van het land van Dongelberg, met meier, schepenbank, feodaal hof en cijnsbank, waarvan de opbrengst in 1530 niet minder dan 23 carolusgulden bedroeg. Reeds vóór de 12e eeuw hadden de heren van Gaasbeek het grootste deel van het grondgebied van Bodegem met het recht van lagere jurisdictie of dorpspolitie aan de heer van Dongelberg overgedragen. Deze had het in leen gegeven aan een plaatselijke heer die de titel van heer van Bodegem droeg.
Verder was er nog een cijnsheerlijkheid die in leen werd gehouden door de "overherem" van Gaasbeek met een middel bare en hogere jurisdictie.
Nadat de heerlijkheid van St.-Martens-Bodegem op aanvraag van Catharina de Borchgrave omwille van schulden te koop was gesteld, en ingevolge het decreet van 26 januari 1594, door de Souvereine Raad van Brabant geveld, werd het dorp de eigendom van Jan de Walsche, echtgenoot van Barbara Vanderbeken, op 28 september van gemeld jaar Korte tijd later werd het opnieuw verkocht aan François del Campo, doch ten gevolge van de zeer slechte nalatenschap van een zijn er afstammelingen, met name Filips-Alphons del Campo en naar aanleiding van een vonnis van de Souvereine Raad van 19 mei 1671, werden de goederen te St. Martens-Bodegem van Mevrouw Del Campo afgekocht door de weledele heer Nicolaes Schier de Vermandois, heer van Warmenhuyze, Crabbendam (5), Poelgeest, enz.
Opnieuw werd de heerlijkheid bij decreet van hogergemelde raad op 22 januari 1676 aangekocht door kanunnik Jan Vecquemans lid van de Souvereine Raad van Brabant, ten bedrage van 36.000 livres. Deze «goedenisse» werd op 21 mei 1676 door het leenhof van Dongelberg bekrachtigd. Na 9 maand liet hij ze over aan zijn zuster Anne-Marie enaan zijn schoonbroeder Jonker Philips-Ignatius de Fierlant. Vecquemans verkocht ze op 27 oktober 1695 aan graaf de Thirimont, dooh deze verkoop betrof slechts de heerlijke rechten teneinde de geschillen te doen ophouden die tussen de heer van Gaasbeek en die van Dongelberg inzake jurisdictie waren opgerezen. De goederen integendeel, waaronder de watermolen,bleven in handen van de erfgenamen Vecquemans.
Verpachtingswijze.
De oudste pachtvoorwaarden, die we in het archief van het molenhuis terugvonden, dagtekenen van het jaat 1673. Ze werden opgemaakt door meester Thibau Gosloret, aangesteld door de heer Nicolaes Sohier de Vermandois, die Merten Cappens als molenaar had afgedankt omdat hij aan de pachtvoorwaarden niet voldeed.
Nadat de verhuring door aanplakbiljetten ter kennis van het publiek was gebracht, had op 11 maart 1673 de enige zitdag voor de verhuring plaats, in aanwezigheid van meier Philips Van den Houte en vier van zijn schepenen: Guilliam Plasch, Philips Itterbeecx, Nicolaes De Smeth en Peeter Van der Meerten.
Op deze vergadering begon men met de voorlezing van volgende voorwaarden :
"Inden eersten, men sal verhueren met palmslagh ende hooghen in graenen, doende den palmslagh twelff guldens, tot behoef van den ghenen, die den palmslagh sal hebben vercreghen, ende ieder hooghe drye sisteren coren, de twee derde deelen daervan jaerelycx in meerdernisse vande huere ende pacht, ende het restereode derde sister ten behoeve vanden hoogher eenemael, ende niet jaerelycx gerekent, dit derde sister creghen dertigh stuyvers.
In den verstande nochtans dat inghevalle den huerelinck blijffr den genen die den palmslagh sal syn ghegheven ende hooghen ghesteh bij het selve recht van den palmslagh, ende hooghen aen syn selven sal vinden sonder daer vore eenich recompens ofte voordeel te connen oft moghen pretenderen.»
Door de oproeper, die de algemene voorwaarden voorlas, werd daneen zeer hoge inzet als huurprijs voorgesteld. We veronderstellen dat deze ongeveer 20 mudden graan bedroeg. De liefhebbers beginnen dan af te bieden en voor 161.1 mudde vond men nog geen enkel liefhebber. De oproeper diende vervolgens de huurprijs te verlagen tot 16 mudden en dadelijk werd de «palmslag» gegeven door Anthoen van Opdenbosch. Hierop werd de kaars aangestoken en nadat hij nog driemaal met 3 sisters verplicht was te verhogen, werd hem de pacht toegezegd.
De huurder moest dan ter zitting of ten laatste gedurende de acht volgende dagen iemand aanduiden die borg stond voor de betaling van «syn jaerelycksche huere ende pacht, welcke cautie sal wesen als principael, zonder excussie noch divisie, met exceptie van alle beneficiën ende privilegiën, etc.». Hierdoor bekwam men een verzekering tegen alle ongevallen van brand en andere, die door de schuld, de verwaarlozing of het slecht toezicht van de molenaar zouden kunnen ontstaan. Ingeval er geen borg opdaagt «binnen den voorsc. tydt van acht daeghen naer de keersberringhe men van huere sal oproepen ende verhueren of synen perycle.».
De molen werd verhuurd voor een termijn van 6 jaar, te beginnen op 16 maart, met dien verstande dat het volstrekt verboden is deze in onderhuur te geven aan een ander. De pachtprijs moet te Brussel vereffend worden ten huize van de verhuurder en zulks in vier maal, d.i. om de 3 maand in goed graan.
«Maalders en bakkers zijn dieven en pakkers». Om de werkelijkheid ervan te voorkomen werd voorzien dat de molenaar 1/10 of ongeveer 6,25 % van het hard graan als maalloon mag afnemen (6) en 1/20 of 5 % van de mout, zoals men sinds vroeger gewoon was «te molsteren sonder argh of list».
Het arbeidsloon van de maalder verschilde volgens de plaats en werd het «molster» genaamd. Dat kon geschieden door afschepping met de molsterschotel van het graan boven in de stortkar ofwel door afschepping van het meel dat in een vat werd gesohud. De hoeveelheid, overeenstemmend met 1/16 of 6,25 %, die op sommige plaatsen tot 1/24 verminderde, was bij markering aangeduid. Het afgeschept graan of meel werd in schepzakken of in het molstervat bewaard. In de molen mocht daarom slechts gemolsterd worden met een gebrand molstervat (7).
Het was ten strengste verboden de granen te verwisselen die de molenaar met kar en paard had opgehaald of die door de boeren zelf naar de molen gebracht werden. Aan elkeen diende het zijne teruggegeven. De molenaar diende daarom regelmatig met zijn kar rond tè rijden, elke dag in een ander kwartier van de gemeente, zodat hij om de week rondgereden was en dit zowel om het graan op te halen als om het meel af te leveren bij de in gezetenen die zelf voor het vervoer niet konden instaan. Gewoonlijk hing er dan een bel aan het paard en het gerinkel kon tot in huis gehoord worden om niet te moeten roepen van op de kar.
Gebeurde het dat veel inwoners op dezelfde dag naar de molen kwamen om hun graan te laten malen, dan mocht hij niemand laten voorgaan, doch elkeen diende zijn beurt af te wachten «soo wel backers als brauwers». In alie geval werd voorkeur gegeven aan de onderhorigen van de heer tegenover diegenen die vreemd ware en de gemeente niet bewoonden.
In het molenhuis zelf was de molenaar verplicht een weegschaal te hangen om het aangebrachte graan te wegen «ende soo veel meel wederomme te gheven behalven synen molster» dat voor het stof met 1 pond werd vermeerderd. Gewoonlijk diende de weegschaal door de heer geleverd te worden en de gewichten moesten geijkt zijn en regelmatig nagezien (8).
Onderhoud van beek en vijvers.
Als de molen stil ligt moet het water door een "wintgat" kunnen lopen en het mag uitzonderlijk opgehouden worden om te malen zonder ooit over de dammen te stromen. De uitbater moet tijdig de schutten trekken om geen overstroming te veroorzaken waardoor aan de aanpalende landerijen zou schade kunnen aangebracht worden waarvoor hij aansprakelijk zou gesteld worden .
Zoals hoger gemeld werden soms maalvijvers aangelegd, waarin het water opgespaard werd voor de dagen tijdens dewelke de rechtstreekse aanvoer onvoldoende was. Op deze vijvers werd meestal vis gekweekt en ze werden afzonderlijk verhuurd. Ingeval de huurder wenste te vissen dan was het de molenaar verboden gedurende 15 dagen het water van deze vijver te gebruiken. In dit geval was hij verplicht de voorraad van de nieuwe vijver of van de «huysgracht ende snoeckgracht» aan te spreken. Gedurende drie dagen per jaar mag hij in het geheel niet malen opdat men goed zo kunnen vissen. De huurder van de visvijver diende de molenaar hierover echter op voorhand in te lichten, zodat de bevolking tijdig zou kunnen gewaarschuwd worden over de dagen dat er niet gemalen wordt en opdat zij hiertoe de nodige schikkingen zou kunnen treffen. Aan de vissers die de molenaar eten, drinken en slaapgelegenheid te verschaffen (9) .
Opdat het water van de maalvijver op behoorlijke hoogte zou blijven, wordt de «pegel» aangebracht in overleg met de vissers en de molenaar, zoniet zal men de oude «pegel» moeten eerbiedigen. De molenaar is verplicht voor de vijvers steeds vers water van de beek te leveren. De hoeveelheid is eveneens bepaald op «die grootte van eenen eggergraet vers water: tydt loopende sonder stoppen».
In de beek diende het water driemaal per jaar hoog te staan teneinde de nieuwe vijver en de «huysgracht» van water te voorzien en zulks zeker éénmaal tijdens de zomer «so wanneer datter water van noede ware». Bij hoog water waardoor de vergaarvijvers gevuld werden is het verboden «eenighe berdens vande ravytsen aff te breken ende water te laeten loopen oft het water dat ghesteyght is aff te laeten oft aff te steken».
Het onderhoud van de rivier viel ten laste van de molenaar, die ze moest kuisen «wanneer het beley sal worden vercondight ende gheboden worden».
Daar de plaatselijke heer van Bodegem de absolute heerschappij bezat over de grond, de lucht en het water, was de maalder verplicht hem «eenen wint ende eenen brack (hond)» ter beschiklking te stellen wanneer hij op jacht trok (10). Teneinde binnen een bepaalde tijd zijn werk uit te voeren, moest de molenaar st:eeds op volle rendement werken. Indien hij vrijaf wenste te nemen werd de vergunning aan het gemeentebestuur aangevraagd. Daarna werd deze periode in de molen aan het publiek kenbaar gemaakt.
Onderhoud van molen, brug en gronden .
De brug van de beek zelf dient door de molenaar en op zijn kosten in goede staat onderhouden. Bij overname van het molenbedrijf zal het onderhoudswerk ervan getakseerd worden «midtsdien hem 't synen aencommen leverende in goeden staete en sal oock 't synen affscheyden de selve alsoo moeten laeten ende soo we moeten onderhouden dat den verhuerdere cost noch last daer aen sal comme te leyden ofte anderssints allen 't selve op hem te verhaelen».
In de huurprijs is begrepen: de beschikking over de watermolen en alle bijgebouwen evenals de gronden die hieraan verbonden waren. «Item men sal den molen aenden huerelinck leveren met alle syne appenditiën soo binnen als buyten, roerende ende onroerende wercken, 't sy van boutte, eyser, seelen, winden, molenhuyse, ravytsen, bruggen ende anderssints ... te weetene eenen waterbandtmolen ten respecte van de cheynsgelders metten molenhuyse ende alle andere syne toebehoorten, ghestaen ende gheleghen in de Proohie van Bodeghem, te noorden met een dagwandt meersch, daerneffens gheleghen, geheeten het molenloonteken.»
Bij begin en einde van de pacht werd overgegaan tot de schatting van de goederen door de gezworen molenslagers in aanwezigheid van de oude en de nieuwe pachter. De afgaande molenaar kreeg de meerwaarde vergoed of moest de minwaarde bijbetalen. «Alles op priseringhe van ghesworen schatters oft molenslaeghers ende 't synen affscheyden allen 't selve repareren 't ghene welck hem alsoo by priseringhe ghelevert sal syn gheweest, alsdan den aencomenden pachter in behoorelycken staet ende soo goedt weder te leveren op visitatie ende priseringhe alsvore ter presentie van beyde de partyen, ende indyen de priseringhe arger bevonden wierde dan alsnu sal worden ghepriseert, sal den huerelinck de voorschreve argenisse alsdan in ghereede penninghen moeten oplegghen ende betaelen, ende inghevalle van beternisse, sal het selve aenden muylder insghelycx moeten opgheleght ende goedt gedaen worden.»
De kosten van deze schatting worden door beide partijen voor de helft gedragen. Voor de molenstenen wordt de dikte in duimen gemeten met aanrekening van het verschil tegen 14 rijnsgulden per duim. Van dezelfde prijs zal hij eveneens kunnen genieten in geval hij nieuwe molenstenen aankoopt.
Elkeen die zou bemerken dat aan het ene of andere voorsohrift van het contract niet voldaan wordt, mag dit kenbaar maken aan de wet en raad van St.-Martens-Bodegem. Na onderzoek, zal de molenaar gebeurlijk beboet worden met 18 rijnsgulden, waarvan er 12 in de kas van de verhuurder terecht kwamen en uitgekeerd werden «tot behoeff vanden aenbrenger». Alle moeilijkheden die zouden kunnen oprijzen en niet in de pachtovereenkomst werden voorzien, zullen steeds beslecht worden voor de schepenbank van Bodegem.
In het slot van het contract vernemen we dat Anthoen van Opetenbosch als huurder van de molen werd aangesteld. «Op den XI mart 1673 is tot Bodeghem naer voorgaende affixie vande billetten ghehouden sitdagh, tot verhueringhe vanden molen hiervooren gheroert ende den selven affghecommen synde tot op sesthien mudden en half, en is daer vooren by niemanden den palmslagh ghenomen ... De post is daer van den palmslagh ghegheven voor sesthien mudden met drye hooghen aen Anthoen van Opdenbosoh, de keersse ontsteken synde, ende is hem metten uytganck vande selve ghebleven.»
De archieven ontbreken dan tussen 1673 en 1728, toen een nieuwe pachtovereenkomst werd gesloten met Gillis Brughmans.
Volgens een inventaris «der stucken raekende den molen tot Bodeghem,over te leveren aen de molder Franciscus van Roy als cooper dier tegen Jonck. vi. de Vecquemans ende de kinderen van den heere Carton» van 1794, zouden nog volgende overeenkomsten opgemaakt zijn:
13 februari 1679: met mulder Anthoen van Opdenbosch.
4 maart 1689: met mulder Van den Houten;
19 april 1719: met molenaar Jacques Bruggemans.
Verder ontbreken nog de overeenkomsten van 14 juli 1756 en 23 december 1791. Ze werden nergens teruggevonden.
3. PACHTOVEREENKOMST VAN 27 JULI 1728.
Op hogergemelde datum verhuurt notaris De Kegel van Ternat de watermolen van Sint-Martens-Bodegem in aanwezigheid van Joannes Filippus Vecquemans en zijn echtgenote Constantia Collaert. Als getuigen traden op: Joncker Jacques Du bois de Fienes en Joseph Watrigant.
Gillis Brughmans huurt voor een periode van 3 jaar tegen 240 gulden per jaar. Ingeval er een oorlog zou uitbreken dan mag de pachtprijs met 20 gulden verminderd worden. Zulks wordt neergeschreven ais volgt: ...te weten den watermolen met de edifitiën daer aen gelegen tot Ste. Mertens Bodeghem om ende voor de somme van twee hondert veertigh guldens 't sjaers in teyde van peys ende in teyde van oorloghe voor de somme van twee hondert twintigh guldens...». Om de zes maand moet de helft van deze som betaald worden.
De maalder moet zich bovendien «...reguleren naer alle ende iegelycke conditiën vervath in de huercedulle voorgaendelyck gepasseert tusschen wylen den heere Raedt Vequemans, ridder, heere van Bode hem ende Jacques Bruggemans voor den notaris meester Niclaes Rosseau ende getuyghen...» op 4 maart 1689.
Na de zitting overhandigt Gillis Brughmans een obligatie van 400 gulden aan de heer verhuurder «tot last van Francis Bruggemans ende syne huysvrauwe aen hem acceptant gedonateerd by den heere Joncker Franciscus Vequemans» op 10 maart 1727.
Voor het gebruik van een half bunder land, het «molen stuck» geheten, moest afzonderlijk 4 gulden per jaar opgebracht worden.
4. PACHTOVEREENKOMST VAN 1737.
Uit het contract van 1673 weten we dat Anthoen van Opdenbosch (11) voor een termijn van 6 jaar als molenaar werd aangesteld te Voorde. Volgens hogergemelde inventaris kunnen we melden dat Van den Houten er van 1679 tot 1689 werkzaam is geweest, daarna Jacques Brughmans (1719-1728), terwijl Gillis Brughmans er leefde van 1728 tot en met 1737.
In laatstgenoemd jaar waren Jonker Philippus de Vecquemans en zijn echtgenote Constantia de Collaert de eigenaars van de molen die zij verhuurden aan Joannes Van Lierde, zoon van Pieter van Lierde. Van 17 augustus 1737 af krijgen wij te Bodegem een van de grootste molenaarsfamilies, waarover we in een afzonderlijk hoofdstuk handelen.
Joannes Van Lierde huurt de «waterbantmolen metten molenhuyse ende alle andere syne toebehoorten daer aen gelegen, metten hoff ofte hoplochtinge, gestaen ende gelegen in de prochie van Bodeghem te Voorde, met den grooten dam tusschen den maelvijver ende de beke, ende alnoch een halff bunder lants salvo justo genoempt het molenstuck». De huurtermijn loopt over 9 jaar, doch de verhuring mag per 3 jaar geschieden indien de opzeg minstens zes maand op voorhand plaats grijpt. De huurprijs is vastgesteid op 270 gulden per jaar, tweemaal per jaartenhuize van de verhuurder te vereffenen, ten laatste 6 weken na de vervaldag (Bamisdag).
We bemerken dat de pachtprijs van 1728 af niet meer in natura doch in geld wordt vastgesteld. In deze periode bevinden we ons bovendien in de moeilijke tijden toen het belastingen regende op de hoofden van de inwoners. Daarom wordt in de overeenkomst een bijzondere alinea voorzien, die hierop betrekking heeft. De helft van de 20e penningen zal de molenaar «ten regarde vanden molen» en alle dorpslasten «ten regarde van het halff bunder lants» moeten dragen met dien verstande dat hij deze sommen niet van zijn huurprijs mag aftrekken «derogerende tot dyenaen syne majestcyts placaerten ende uuytsendingen dese ter contrarien» (12) .
Zoals we reeds vroeger opmerkten werd de prijs dus eveneens vastgesteld volgens de slijtage van de molenstenen «te weten van deken duym elff guldens vyffthien stuyvers ende voor den liggenden steen ses guldens ende van gelycken ter contrarie, alles ingevolge van het oudt taxaet daerover geschiet tusschen wylen den heere Raet Vequemans ende Jaques Brughmans».
Voor de vissers zal «den molder het water an den selven vijver moeten derven den tydt van acht daegen maer eens s'jaers, ende drye daegen des sjaers die beke derven sender maelen ». Een gedeelte van de straat «van den cant van den vijver ende oock vanden cant van de hoffstede soo verre als deselve loopen» dient door de molenaar onderhouden met het hout dat door de eigenaar van de molen zal geleverd worden.
Het molenhuis moet in orde gehouden «van onder tot boven 't synen coste sonder corten aen syne huere, soo van plecken, latten, vitsen, nagelen als anderssints ... ende raeckende het dack van den selven huyse sal 't selve int acneomen getauxeert worden ende int affscheyden om d'een d'ander alsdan opte leggen ende te betaelen de beternisse ofte argernisse». De bomen rond het molenhuis of op de grote dam van de maalvijver blijven eigendom van de verhuurde evenals het kreupelbout dat daarvan voort komt. De molenaar heeft slech ts recht op het gras dat op deze goederen groeit. Ten bate van de eigenaar moet hij ook «het graen ende mout voor de consumptie van het huys vanden heere ende vrouwe verhuurders» gratis malen. Hij is bovendien verplicht twee nieuwe witte molenstenen aan te kopen die bij het einde van zijn pacht door de gezworen molenslagers getaxeerd zullen worden.
Op deze verhuring waren aanwezig: Francis Vandergucht en Francis De Coster als getuigen van de notaris, molenaar Jan van Lierde samen met zijn vader Peeter van Lierde en zijn broer Peeter van Lierde evenals Peeter Bastaerts, molenaar te Tombergen (13).
Alle gebeurlijke geschillen dienden beslecht te worden door de Souvereine Raad van Brabant, de heren wethouders van de stad Brussel en de schepenen van Sint-Martens-Bodegem.
Het jaar daarop werden door Jan Van Lierde verbeteringswerken aan de molen aangebracht, waaraan de steen met het jaartal 1738 nu nog herinnert.
5. DE FAMILIE VAN LIERDE (14 ).
Wanneer Jan Van Lierde in 1737 op de watermolen te Voorde komt, dan krijgen we een afstammeling van het merkwaardigste molenaarsgeslacht van West-Brabant en van het land van Aalst (15).
Zijn voorouders waren reeds als molenaars bekend:
- zijn grootvader Jan Van Lierde (zoon van Niklaas); gehuwd met Jenneken Pierets was mulder op de stampmolen Te Bruggen te Meerbeke bij Ninove, die hij in 1633 van de familie De Nayer aankocht.
Het is deze Jan Van Lierde die de voornaam gaf aan zijn kleinkind Jan Van Lierde en waarschijnlijk zijn peter is geweest.
Zijn vader: Peeter Van Lierde, gehuwd met Anna De Neve (dochter van Guilliam en Anna Walckiers) was zelf «meester stampmeulder» op de stampmolen Ten Berghe te Meerbeke. één van zijn ooms, Pauwel Van Lierde, geboren te Meerbeke in 1673, was eveneens meester-mulder te Meerbeke in 1729. In het gezin van Jan Van Lierde werden niet mmder dan acht kinderen geboren, zes jongens, waarvan er vijf molenaar werden en twee meisjes.
1) Adriaen Van Lierde, die als meisenier bekend staat en gehuwd was met Anna De Vleeschouwer. We vinden beiden terug inde schepengriffie van Gooik in de jaren 1762 en 1769.
2) Jan Van Lierde: gehuwd met Anna-Maria Steppe op de molen te Bodegem, en daarna met Anna-Cathelyne De Kempeneer, als maalder te Dilbeek.
3) Francis Van Lierde, gehuwd met Joanna Van der Mynsbrugge, die van 1750 tot 1782 op de molen van Bodegem woonden en wier dochter Antoinette huwt met Franciscus Van Roy, ouders van Hendrik Van Roy, molenaar.
4) Marie-Anne, gehuwd met Michiel van Opdebosch.
5) Michiel, gehuwd met Catharina Oriens, was mulder te Opalfen-Ternat. Hij huurde er de watermolen van Jan Van Lierde (16) .
6) Franchoyse, gehuwd met Peter van Audenrode.
7) Nicolaes, gehuwd met Cathelyne Van den Eynde, was mulder te Meerbeke.
8) Peeter, gehuwd met Theresia Van Audenrode, was mulder op de windmolen te O.-L.-Vrouw-Lombeek (17), waar zijn vrouw geboren was.
Uit het huwelijk van deze kinderen zouden eveneens nog verschillende molenaars voortspruiten.
Jan Van Lierde x Anna-Maria Steppé.
Judocus, eerst gehuwd met Marie-Anna Renders, en daarna met Marie-Anna Vander Elst, was mulder op de watermolen te Sint-Anna-Pede.
Franciscus: mulder op de molen van Drie Fonteinen te Vilvoorde in 1763.
Petrus: gehuwd met Barbara van Nieuwenhuyze: mulder op de korenwindmolen te Borchtlombeek. Anna-Maria: gehuwd met Jan Van den Driessche.
Francis Van Lierde x ]oanna Van der Mynsbrugge .
Antoinette Van Lierde: gehuwd met Franciscus Van Roy, mulder op de watermolen te Sint Martens-Bodegem.
Michiel Van Lierde x Catharina Oriens.
Jan Baptist: hij was in 1770 maalder te Kester (Tomberg), in 1786 mulder te Denderwindeke, en in het jaar VI van de Franse Revolutie mulder te Gooik.
Philippus-Jan: gehuwd met Marie VanEeckhout,was mulder te Denderwindeke in 1786 en later te Wambeek. In 1804 waren hun zonen: Carolus: mulder te Neigem
Jacobus: mulder te Wambeek
Jan-Baptist: mulder te Grimbergen.
Peeter Van Lierde x Theresia Van Audenrode.
Catharina Van Lierde, gehuwd met Franciscus Van Audenrode, die mulder was op de stampmolen van de Loddershoek te Borchtlombeek in 1766 en te O.-L.-Vrouw-Lombeek in 1786 (18).
In deze familie ontmoeten we enkele leden die een meiseniersbrief bezaten. Aldus genoten ze van verscheidene vrijstellingen, zoals karweien en van de Dode Hand, evenals van meerdere voorrechten, zoals het vonnissen voor eigen schepenbank, waar ook het misdrijf gebeurd was. De meiseniers behoorden du tot de bevoorrechte stand van landlieden, door de heer vrijgemaakt en aan zijn dienst of huis verbonden, in tegenstelling met de kleinere landbouwers die men «cosaeten» noemde.
Zo trok Adriaen Van Lierde, zoon van Peter en Anna De Neve (geboren te Meerbeke), op 9 april 1767 naar Grimbergen om er zijn meisenierschap te bewijzen voor de schepenbank en zijn meiseniersbrief in ontvangst te nemen. Als getuigen traden hierbij op: Christiaen van Lierde en Nicolaes de Vleeschouwer, beiden kozijn van Adriaen (22).
Hetzelfde deed Catharina Van Lierde, dochter van Peeter en Theresia Van Oudenrode (geboren te O.-L.-V.-Lombeek), te zamen met haar zuster Maria-Anna-Christina, die beiden te Grimbergen op 23 maart 1784 als meiseniet werden ingeschreven. Als getuigen traden op: Jan-Baptist Van den Bossche en Geert Van Audenrode voor Catharina en Geert Van Audenrode (oom) en Francis Van Audenrode (zwager) voor Maria--Anna-Christina (23).
6. PACHTOVEREENKOMST VAN 19 JANUARI 1750.
Voor notaris De Kegel te Ternat verschenen Vrouwe Maria Constantia de Collaert, weduwe van wijlen Jonker Philippus de Vequemans en Franciscus Van Lierde «Sone peeters in houwelyck hebbende Joanna van derMynsbrugghe» met de getuigen Andreas Van der Mynsbrugghe en Joannes-Baptista Evenepoel. Voor een termijn van 9 jaar wordt de «waterbandtmolen» met huis, «hoff ofte hoppelochtinghe" verhuurd «te Voorde met den groeten dam tusschen den maelvijver ende de beke ende ... een halff bunder landts salvo justo genoempt het molenstuck, hem huerlinck ghenoegh bekent, vermits hij het selve nu eenighe jaeren geleden heeft in huere bezeten...» voor 270 gulden per jaar.
De huurder moet betalen «alle koninckx ende dorpslasten' 20e, 40e, 100e, minder of meerdere penningen, «contributien van den vyandt» en alle andere lasten, zonder deze van zijn pachtprijs af te trekken. De eigenares zal echter te haren laste nemen «de heilicht der twintighste penninghen te stellen oft te excogiteren nopende de domicillie van den selven molen, sonder te moeten betaelen eenighe lasten die sullen ghelegt worden op den grondt».
De molenaar heeft nog steeds het recht om 1/16 van het graan en 1/20 van het mout, mag de granen niet verwisselen «die de goede luyden sullen hebben ghebrocht ofte die hij sal hebben gehaelt» en niemand laten voorgaan «ten waere met consent vande graenbrenghers».
«Item alsoo den huerlinck door synen voorsaet aen wylen den voorschreven heere Vecquemans, ghewesenen man van de vrouwe verhuerderesse, heeft goet ghedaen eene somme van vyff hondert sestigh guldens sesthien stuyvers twee oorden, over het tauxaet van de molensteeoen ende roerende wercken ghedaen door meesters molenslaghers de dat is iersten october seventhien hondert sevenendertigh (1/10/1737) ende vierthien december seventhienhondert neghenendertigh (14/12/1739) soo sal allen het voorschreven roerende werck met de steenen inden selven molen syn ende blyven in proffyte van den voorschreven huerlinck.» Na zijn afscheid wordt de «grauwen steen» getaksenen «van den terwenmolen, nu eenighe jaeren gheleden met per messie van den verhuerder door den voorsaet van den acceptant aengheleyt, gelyck ook sal moeten worden ghepresen den buydel met het solderken daer hy op staet, den jaeghermolen met de kisten ende backen, steenen, haecken ende alle andere roerende wercken».
Ten behoeve van de vissers moet hij éénmaal per jaar gedurende 8 dagen de molen stil laten liggen, en van de beek mag hij 3 dagen per jaar geen water nemen. De molenaar moet het huis en de hof behoorlijk onderhouden
7. PACHTOVEREENKOMS VAN 1 AUGUSTUS 1774.
Op deze datum verhuurt Petrus-Arnoldus Lindemans, in hoedanigheid van openbaar notaris bij de Soeverijne Raad van Brabant, de watermolen van Voorde in tegenwoordigheid van Jonker Carolus-Leopoldus-Franciscus Carton, Licentiaat in de rechten, advocaat bij hogergemelde raad en «Lieutenant Amptmam"van de stad Brussel, die gehuwd was met Maria-Anna-Joanna Constans de Vequemans. Ook haar zuster mejuffer Maria-Theresia Josepha-Fernanda de Vequemans was in hoedanigheid van eigenares aanwezig. Anderzijds zien we er Franciscus Van Lierde, weduwnaar van Joanna Van der Mynsbrugge, en zijn broer Jan Van Lierde. Eerstgenoemde Van Lierde huurt de molen voor «eenen nieuwen termijn ofte spatie van negen achtereenvolgende jaeren» voor 300 gulden per jaar. Ook worden de voorwaarden besproken voor de bouw «tot het stoken van brandewijn ofte disrilleren van de selve».
Het goed wordt als volgt beschreven: «eenen waterbantmolen met den molenhuyse ende alle andere syne toebehoorten daer aen gelegen met de hoff ende hoppelochtinghe gestaen ende gelegen in de prochie van Bocleghem te Voorde met den grooten dam tusschen den maelvijver ende de beke, met den houtwasoh volgens harnes recht ende de garsinghe daer op te wasschen, item ende alnogh een halfbunder lants salvo justo genaempt het molenstuck hem huerlinck genoegh bekent». Er wordt hem zelfs toegestaan om de molen over te laten aan zijn dochter «mits blijvende responsabel».
8. PACHTOVEREENKOMST VAN 23 SEPTEMBER 1782.
Notaris Matbias Stevens verhuurt op 23 september 1782 te Brussel de molen van Bodegem in aanwezigheid van dezelfde personen als in 1774, doch er is nu eveneens aanwezig: Franciscus Van Roy, inwoner van St.-Martens-Bodegem en zijn moeder Elisabeth Maes, weduwe van Peeter Van Roy.
Franciscus Van Lierde zou volgens het contract van 1774 nog gedurende twee jaar op de molen moeten vertoeven, doch hij draagt de huur ervan over op Franciscus Van Roy «in consideratie dat dito tweeden comparant met syne dochter in houwcelyck staet te treden». De pachtprijs bedraagt 300 gulden, op half maart en half september van 1783 af te betalen en voor een termijn van 11 jaar. Van Roy dient echter alle dorpslasten te dragen «soo van thiende, twintigste, veertigste, vijftigste, honderste, meerdere ofte mindere penningen, contributiën, ingevalle scheep endewaegenvrachten ende generaelyck alle andere lasten hoegenaemt die wegens syn majesteyt, heeren Staeten van Brabant ende alle andere overheden souden conoen worden gevraeght ofte geimponeert, niettegenstaende de majesteyts placcaerten, ordonnantiën ofte uytsendingen)".
Er wordt nog gespecificeerd dat de molenaar geen recht kan laten gelden op de houtwas van de bomen «maar alleenelyck is. De eigenaars mogen op de goederen zoveel «opgaende oft truncboomen» plaatsen als zij wensen. Bovendien wordt overeengekomen dat Van Roy «den bauw tot het stooken van brandewijn met al dat daer aen toebehoort ende dependeert, den welcken ditto francis van Lierde, op de voorschreve goeden heeft gesteld, 't zy nu geduerende desen termijn ofte ter expiratie dien" niet zal mogen afbreken tenzij in gemeen overleg met de verhuurder.
Als borg voor de huur van de molen treden Franciscus Van Lierde en Elisabeth Maes op, die respectieveli jk aanstaande schoonvader en moeder van Franciscus Van Roy waren.
Hogergemelde schikkingen zouden slechts kracht van uitwerking krijgen indien het huwelijk van Franciscus Van Roy met Antoinette Van Lierde zou doorgaan: «Item is tusschen den huerlinck (Franciscus Van Roy) ende den voors. Franciscus van Lierde eensgelyckx wel expresselyk ondersproken ende gecondi tioneert dat in dien het houwelyck het welck hij hueriinck hem proponeert aen te gaen ende in wekkers consideratie den voor schreven affstandt is gedaen, quamp niet te geschieden, dat als dan in dien gevalle den voorschreven affstandt geen stadt grijpen en sal ende dit tegenwoordigh contract gehouden sal worden als ofte het selve noyt was aengegaen ofte gepasseert geweest"
9. VERKOOP VAN DE MOLEN OP 22 MEI 1794.
Ter studie van notaris Joannes-Gerardus-Mathias-Stevens, vergaderden te Brussel op 11 juni 1794 volgende personen: meester Carolus Doutrepont, advocaat van de Souverijne Raad van Brabant als curator van deze raad, aangesteld en gemachtigd door jonkvrouw Maria-Josepha-Ferdinanda de Vecquemans en jonkvrouw Maria-Philippina Carton, verder Jonker Augustus-Constantinus-Josephus Carton de Vermont en Jonker Carolus-Leopoldus Franciscus Canon, «Lieutenant Amman deser stad Brussel in qualiteyt van vader ende momboir van joncker Carolus Desiderius Carton, svnen nog minderjaerigen sone; in opsigte van den selven ten eynde naeder ook speciaelyck geautoriseert by de voormelde acte van syne majesteyt souvereynen Raede van Brabant(28/4/1794) synde alsoo saemen de dry eenige kinderen erfgenaemen ende representanten abintestate van wylen vrouwe Marie Anna-Joanna-Constantia de Vecquemans, die zuster was van den eerste comparante-principaele verweckt met den voorn. heere Carolus-Leopoldus-Franciscus Carton, voor de wederhelligt der selve naerbes. goederen.»
De goederen worden voor de helft aanMaria-Josephina-Fernanda de Vecquemans toebedeeld, terwijl de andere helft toekomt aan de kinderen van wijlen Maria-Anna-Constantia de Vevcquemans, gehuwd met de heer Carton. Zij verklaren voor het leenhof van de baronie van Dongelberg te doen bekrachtigen dat zij aan de molenaar Franciscus Van Roy, gehuwd met Antoinette Van Lierde,verkocht hebben: «dats te weten in sekeren wel gelegen watermolen met den molenhuyse ende voordere huysin gen, soo verre die vercoopere competeren, sonder voorder, op ende dependentien dier, met de erfve, hoppelogtinge ende hof daer aen gelegen, met nog een deeltje weyde neven den molen tusschen de maelbeke ende den afloop van den grooten maelvijver aldaer, backhuys ende hoven ende alle der selve goederen, voor dere toebehoorten, groot saemen van erfve een dagwant seven ensestig roeden», gelegen in de parochie St.-Martens-Bodegem, te Voorde, grenzend ten noorden gedeeltelijk aan de afloop van de grote maalvijver en aan de beek, ten oosten aan de Molenstraat, ten zuiden aan de Koyedreve en ten westen aan de weide, die verkocht werd aan Jan de Pauw.
De voorwaarden die opgemaakt werden bij de verkoop van de maalvijver aan Jonker Sr Adriaen Van der Veen zullen moeten vervuld worden.
Aan de Armentafel of Tafel van de H. Geest van de parochie moeten jaarlijks op de dinsdag na Passiezondag «naer gewoonte ende in conformiteyt der fondatie» 9 sisteren koren gegeven worden.
De verkopers blijven echter verplicht om jaarlijks 24 sistere koren en 9 gulden te schenken aan de kapelanij van het kasteel te Bodegem (24) voor de hun nog overblijvende goederen
«Soo ende gelijkerwijs deze goederen voor de respectieve deelen als voorseyt ende met libere dispositie aen de vercaopers syn competerende, als op de principaele der eerste constituante ende op wylen de vrouwe moeder der tweede constituanten verstorven en de gesuccedeert synde uyt den hoofde ende als twee eenige kin deren ende erfgenaemen ab intestato van wylen joncker Philippus de Vecquemans, hunnen vader, den weleken benevens syne auteuren de selve in eene peysible ende ongestoorde possessie van over de vijftig jaeren beseten hadde uyt den hoofde van m'her Jean Vecquemans, in syn leven Raed van syne Majesteyts Sou vereynen Raede van Brabant, synen grootvader, die de selve onder meer andere hadde vereregen bij decreet in de voors. Raede van den date tweeentwintigste january sesthien hondert ses en seventigh ende de goedenisse daer op gevolgt voor 't leenhof van Dongelberg voors.».
De verkoop ging door op 22 mei 1794 in 3 zitdagen ten huize van we Francis Verhasselt, «bedrag van 7.904 gulden en 8 stuivers was Van Roy «als hoogste ende laeste verdiederen met den wensch van proficiat ter de nominatie van Petrus Timmermans», koper gebleven na 6 «hogen». Hij verklaarde «desen coop gedaen te hebben ende te behouden de nature van een reëel Brussels conquest ende naer hunne afflyvigheyd te succederen op hunne kinderen soo dogters q]s sonen». Om te voldoen aan artikel 15 van het plakkaat van 1.'5 september 1753, verklaren de kopers dat zij de koop niet hebben verricht «ten behoeve van eenige doode hand». Sieur Petrus Jozef Coppyn en Franciscus Losson hebben in hoedanigheid van getuigen deze notaride akte mede ondertekend.
De verkoop werd op 1 december 1794 door het feodaal hof van de baronie van Dongelberg bekrachtigd voor de meier J.J. De Marteau en de leenmannen: P.J. Crevecceur, H.J. Godfirnon, P.J. Michaux en C. Anciaux, te zamen met de dienaar Hubert de Gebet en de griffier ]. Crevecceur.
Koper Van Roy had Sirnon Jozef Chanée van Brussel hiertoe afgevaardigd en hij werd «après qu'il a prêté au noms des mêmes, foi, hommage et serment de fidélité au cas requis dénommé pour homme vivant et mourant ledit François Van Roy et payé pour hergeweyde dix reyders». Voor «hergeweyde» werden 69 gulden en voor rechten 25 gulden en 1 stuiver aangerekend (25).
10. TAXATIE VAN DE MOLEN.
De oudste taxatie die we terugvonden dagtekent van 1 oktober 1737. Ze werd opgemaakt bij het einde van de pacht van Gillis Brughmans en het begin van Jan Van Lierde door de molenslagers Adriaen De Smet en Peeter Geckier. Benevens de twee gemelde molenaars was er eveneens Philippus de Vecquemans aanwezig.
Het taxaat dat de som bedroeg van 463 gulden en 10 1/4 stuivers is echter onvolledg en er ontbreken twee bladzijden .
Als technische termen noteren we: «d'as met vier banden ende twee tappen, het camwiel met syne cammen, bauten ende toebehoorten, het spillegeloop met syne sleeken ende banden, het staeckyser met de rayen, pannen ende spoor, het rinckhout met syne blocken, twee grauhauten ende haere toebehoorten, het lichtyser met den lichtboom, de passbrugghe met twee scheirplancken, de steencuyp, tremel ende den treuchel met de twee berrehauten ende haere blocken met den meulback, acht beelen ende het graenyser, den steenreep ende valleyreep ende de reep van de sackwinde, de steenwinde met de handtwinde, het vat met het vierlinck ende halff vierlinck, de graenkiste met sloth ende sleutel, den yseren handtboom, den steenhaeck ende pashaemer, twee peuloms, de twee arcken, het maelschoff ende de maelgote».
Op 14 december 1739 roept notaris De Cort, wonende te Groot-Bijgaarden, de heer Philippus de Vecquemans en Constantia de Collaert te zamen met Jan Van Lierde en zijn echtgenote Anna-Maria Steppé bijeen in zijn studie. In het pachtcontract van 17 augustus 1737 was immers ghestipuleerd en overeengekomen dat... «moesten gelevert worden de molensteeoen met den duym, ende sooveel duymen steen als hijter expiratie van syne hure min soude leveren als de voorsc. tauxatie beloopt, den selven huerlinck 't selve soude moeten opleggen te weeten van elcken duym van loopenden steen elff guldens vijfthien stuyvers, ende van den liggenden steen 6 guldens». De taxatie van 1 oktober 1737, hoger vernoemd, was echter onvoldoende gebleken (26). In plaats van 463 g. 10 s t. 1 oort diende dit bedrag vermeerderd te worden met 37 g. 6 st. 1 oort «over de augmentatie van de voors. molen steeoen te weeten van jederen duym der voorn. steenen seven thien guldens 10 stuyvers» in plaats van 11 g. 15 st. «als blijckt naerder tauxaet by gesweren molensJaegers op heden datum deser gedaen alhier insgelycx in originali gesien». Het bedrag van de nieuwe schatting bedroeg 560 g. 16 st. 2 oorden «welcke somme de voornoempde tweede comparanten aen de voorn. eerste (Philips de Vecquemans) sullen gehouden wesen op te leggen ende te betaelen tusschen heden ende acht toecernende daghen».
We vernemen verder dat de witte stenen «by de selve (Van Lierde) aldaer 't hunnen coste geleyt» geschat worden op 22 g.n 15 st. per duim, dat de huurders hun pacht om de 3 jaar mogen opzeggen mits zulks minstens 6 maand vooraf geschiedt. Uitdrukkelijk wordt er echter bijgevoegd dat Jan Van Lierde en zijn echtgenote «den voorsc. negenjarigen termijn van huere geheelyck sullen proffiteren ende mogen uytdoen sender daer uuyt te moeten scheyden met drye jaeren, ende sullen boven dyen alnoch proffiteren ter expiratie van den voorsc. termijn drye achter een volgende jaeren huere d 'eerste alsdan inne te gaen te Bamisse naer den voorsc. termijn om ende mits gelycke somme» van 270 g. per jaar.
Het verslag van de molenslagers luidt als volgt op 1 oktober 1739: «In den eersten getaxeert de loopende steen wesende der brusselsch maere is dick bevonden elff duymen dry quaert te advenante van seventhien guldens tbien strs par duym, de somme van 205 g. 12,)1.
Item den bovensten liggenden steen is click bevonden in 't g{,heel drye duym eenen halven aen den weleken niets en wort affgecort uyt redenen den ondersten liggenden steen in geen tauxaet en can comen te vallen, vermits den selven aenden bovensten liggenden steen wort toegegeven, uyt redenen dat deuselven onderduymigh is, getauxeert op seventhien guldens thien strs als vooren par duym, bedraeght de somme van 61 g. 5 st.»
Op 14 december werden de witte stenen geschat door Peter Geckier en Joannes Van Daele. De lopende witte steen was 13 duim dik, de liggende steen had een hoogte van 6 1/4 duim, hetgeen respektievelijk de waarden van 305 g. 15 st. en 138 g. en 14 st. uitmaakte als men per duim 22 g. 5 st. rekende.
Een derde taxatie dagtekent van 31 september 1782. Ze werd opgemaakt voor het ijzerwerk door M. Lancar, «meester smedt» te Brussel, die hiervoor 6 gulden ontving, en voor de molenstenen door Jan Van der Poorten «gesworen schatter van de molens binnen Brussel en Brabandt» ter gelegenheid van de pachtoverdracht door Franciscus Van Lierde aan zijn dochter Antoinette, gehuwd met Franciscus Van Roy. Hierin vinden we on getwijfeld enkele technische termen terug die van belang zijn voor de onderdelen van de watermolens. «Inden eersten het yserwerck van het buytenrat: hacht (8) bauten; yserwerck van den molen boom: vijf banden met twee tappen; yserwerck van dry camraedens: hacht (8) coppel sleeken met 40 bauten; eyserwerck van den wieghboom: dry ronne banden met eenen vierkaurigen bandt met twee tappen; eyserwerck van de groote lanteerre: twee banden, vier coppel sleeken en vier bauten; yserwerck van dry gestellen: dry stockyser, dry molenhaelsen, dry destel, dry greenstocken, dry panne; yserwerckvan dry cleyn lanteerre: 6 banden, 6 bauten met syn slecken, dry light ysers, eenen yseren handtboom, eenen haeck voor de steenen te lighten; yserwerck van de steen winde ende sackwinde; yserwerck van dry tremels en dry backen: negen belen, eenen yseren haemer met twee koppen, een gewight van hondert pont, een vierdelinck vat met een veertelen een haelster, twee bauten aen een houdt voor de steenen op te halen; yserwerck van een kleyn moleken een stockyser, een destel, een greenstock, een panne met vijf banden aen het houdtwerck ende eenen suysel» voor 269 g. 7 st. Het «Staeckeyser» van de korenmolen «met den hals zonder den reyn of spoor» woog 75 kg.
Door Jan Van der poorten, die als salaris 9 gulden ontving, werd volgende schatting opgemaakt: «Voor eerst het buyte rat, den molenboom, het camrat met zijn hermen en cammen, het gestel, de wigh met syn spillen, den wighboom, het tweede camrat, het gestel, het derde camrat, het gestel, den steenreep met 2 sackwinde en 2 rollen oft wellen, alnoch eenen clynen molen met een steerwiel en den as met het camrat, het gestel met den stoel met 2 steenen van witsteen met de cuyptreughel en tremel en 3 rinckhouten om den steen en 3 cuypen om den steen met de schalen en tremel houtens en 2 stoelen daer de sacken op staen, den solder daer den backmolen op staet, den backmolen met syn stermyn en syn toebehoortens de scherpfaneken met syn fondels, den eermolen met de lieften en een molderkist met de leenen van de deur» voor 371 g.
Voor de molenstenen: «den looper van der rechten molen witsteen» was 14 duim dik, «den lighger daer af» was 8 1/2 duim, tegen 22 g. 5 st. = 172 g. 5 st., «den looper van den tweeden molen» was 12 duim dik «in graetsteen» en de liggende steen 7% duim tegen 17 g. 10 st. = 357 g. 7 st., «den loeper van den derden molen cortsteen» was 8 1/4 duim dik en «den lighger" 3 1/2 duim tegen 10 gulden per duim = 117 g. 10 st.
In totaal beliep de schatting: 947 g. 22 st. De ganse molen was dus geschat op: 269 g. 7 st. voor het ijzerwerk. 947 g. 22 st. voor de stenen. 371 g. voor het houtwerk. 1.587 g. 29 st.
11. FRANCISCUS VAN LIERDE KOOPT NOG GROND BIJ ROND DE MOLEN.
Op 7 maart 1783 ging de openbare verkoop door van 1/2 dagwand land, gelegen op het Honsemveld. De zilting had plaats ten huize van de weduwe Troch. Gemeld stuk land werd verkocht op verzoek van Adriaen en Petrus de Jonghe, beiden wonend te Sint-Gertrudis-Pede en zonen van Petrus de Jonghe, ingevolge het overlijden van hun moeder Maria Itterbeecx. Voor notaris De Smet dienden zij te Gaasbeek «in hun constituanten siele te sweiren ende te doen den Eedt in den sin geprescribeert met den vijfthienden artikel van haere Majesteyts placcaert ofte edict van 15 september 1753» dat de goederen niet verkocht werden «ten behoeve van eenige doode handen directelyck nochte indirectelyck mitsgaeders om aldaer ingevolge de naerbeschreven publiecke ende notariaele conditiën van vercoopinghe onder gelofte van guarrandt ende waerschap, naemelyck Brussels waerschap».
Dit stuk grond was leenroerig onder het leen of van de Edele Vrouwe Douairière de Templeuve, gravin van Tirimont, vrouwe der jurisdictie en schepen bank van Bodegem, afhangend van de heerlijkheid van Dongelberg. Franciscus Van Lierde kocht het voor 342 g. wisseLgeld, waarin de % van zes «hoogen boven den stuyver par gulden wisselgeld» evenals de verkoopkosten begrepen waren.
In aanwezigheid van Jan Baptist De Troch, burgemeester, die gemachtigd was door Lambertus Van der Bancken, stadhouder van het leenhof, en van de leenmannen Petrus-Jozef Walckiers, Jacob De Greef en Philips-Ludovicus Schoukens, werd het zegel van het leenhof op 31 januari 1784 aan de goedkeuringsakte gehangen.
Zes jaar later heeft op 17 augustus 1789 een openbare verkoop plaats tengevolge van het overlijden van Sebastianus-Antonius Huysmans, echtgenoot van Maria-Anna-Carolina-Theresia De Kernpis. In de erfbrief die op 1 oktober 1789 door notaris Van Bevere werd opgesteld lezen we: «... vestigen en erven Franciscus Van Lierde, ingesetenen molder der Prochie van Sinte Merrens Bodeghem in secker stuck landt ... groot volgens metinge gedaen door landmeter Marcus Verrycken»: 95 1/2 roeden op het Kerckenveldt te Bodegem, liggend in een stuk van 3 dagwanden, voor de som van 197 g. 8 st. 75 1/5 roeden op hetzelfde veld tegen het Linderenvelt voor de som van 149 g. 2 st .
Hij is echter verplicht 3e stuk grond.
Er wordt echter gespecificeerd «dat naer syne doodt syne kinderen sullen deylen hoofde tgelyck sonder eenigh voordeel ofte prerogatief tusschen sonen ende dochters, jonghsten ofte oudsten op den voet ende maniere van de costuymen der stadt Brussel, renuntierende te dien eynde aen de costuyme locael de leenrechten als alle andere hier aen contrarierende».
Deze erfbrief werd mede goedgekeurd door J.B. de Troch, stadhouder, en de heren Gillis Maurffisens, Alexander Cornelis, Philippus Cockle en Joannes-Franciscus De Smedt, leenmannen «des heerdijeken leenhave van Joncker Joannes Emmanuel Syl vester Gislenus Huysmans als leenheer des leenhofs van Honssem, hem bestreekende onder de prochie van Sinte Merrens Bodeghem».
12. DORPSBELASTINGEN - KWARTIERLASTEN - PEGEL MISERIES.
Op 15 maart 1708 vergaderde «het gemeyn corpus der Prochie van Ste Mertrens Bodeghem». Henricus Vanden Kerckhove, meier, had de schepenen Jan Staffeel, Anthoen Taelemans, Michiel Plas, Nicolaes de Greeff, Adriaen Schoonjans en Adriaen Beemondt, evenals de bedezetters Gillis Mertens, Henriek de Cnoop, Carel Meert en Jaecques Brughmans ontboden. Deze laatsten maakten immers de belastingen op in het dorp. De vergadering besprak de akte van 5 februari 1708 die door Joncker Francis Vecquemans betreffende de watermolen werd uitgegeven. Er werd besloten dat bij het heffen van de 20e penning niet het bedrag van 9 g. 15 st. doch slechts 6 g. zal opgeëist worden «ende dat in compensatie ende extinctie van de questien oft geschillen die tusschen den voorschreven Joncker François Vequemans oft syne naecomelinghen ende ons hier oft morghen soude hebben conoen over te commen ende ten onderstaen over de quytinghe van sekere rente by ons aen hem gedaen ende dat alles opden voet ende in conformiteyt gelyck die voorsc. verleende acre dat voorders is medebrenghende».
Voormelde Francis Vequemans had op 7 oktober 1695 een som van 200 gulden aan de gemeente als voorschot gegeven en daarom werd de vermindering van belasting toegestaan.
Op 12 augustus 1749 werd een reglement uitgevaardigd over de lasten die door dbevolking moesten gedragen worden. Te zamen met alle molenaars van Brabant had Francis Van Lierde zich schriftelijk verzet tegen de inhoud ervan. Als afgevaardigden werden Peeter Spruyt, molenaar te Duffel en Adriaen Meews, molenaar te Rijmenam aangeduid «als in qualiteyt van gecomitteerde van de andere molenpachters».
De zaak kwam voor het officie-fiscaal (27) dat aan het gerechtshof verbonden was. Deze instelling verstrek te advies aan de vorsten aan de procureur-generaal over privilegies, remissies, het verlenen van gratie en was de vorst bovendien behulpzaam door te waken over de goede naleving van de edicten. De klacht van de molenaars werd verworpen en het officie verklaarde op 18 februari 1752 «de supplianten inde conclusien soo int hunne Venue en Cour als met hunne voors. request civiel genomen niet gefondeert nochte ontfanckbaer». De molenaars werden verplicht zich te gedragen naar artikel 21 van voornoemd reglement, opdat alle neringdoeners «Op den voet van het cohier generael vanden jaere 1686 in de totaliteyt vande quartiers lasten insgelycx sullen moeten contribueren »
Het waterrad van de molen te Sint-Martens-Bodegem.
Jan Van Lierde werd op donderdag 20 december 1742 gedagvaard om te verschijnen voor «den heere Raedt ende rentmeester generael van Haere Majrs Domeynen van Brabant int quartier van Brussele».
De heer de Fienes had een nieuwe vijver aangelegd te Voorde en beweerde dat hij geen voldoende afloop had door de schuld van Jan Van Lierde. Deze had de maatpeilnagel weggedaan zonder mevrouw de Vecquemans hieromtrent in te lichten. Deze laatste uitte haar ongerustheid bij Van Lierde, die eerst om raad ging bij de advocaten. Op 17 december schrijft advocaat G. Van Ghindertaelen hem dat aan mevrouw de Vecquemans geen last kan berokkend worden. Hij verwondert zich echter dat dergelijke zaken door de Tolkamer behandeld worden die «n'a aucune jurisdiction Bodeghem sur Ie ruisseau, à moins qu'il ne ferait couter par acte particulier». Verder deelt hij mede dat mevrouw de Vecq uemans de moed zou moeten hebben om de heer de Fienes voor de Souverijne Raad van Brabant te dagen om hem te doen bewijzen op welke grond hij «prétend de contraindre votre meunier d'hausser et d'abaisser l'eau du moulin lorsqu 'il souhaiterait de peeher sur ces étangs à peine de silence perpetuelle». Van Ghindertaelen beweert verder daer en can maer eens eenen pegel gestelt worden nochte oock een aceort over het waeter» zoals dit geschiedde in het jaar 1700 tussen de graaf van Cruykenburg, heer van Ternat en de heer de Vecquemans.
Bovendien zullen «de waeters der moelens sich moeten reguleren naer het behaeghen ende wille vande rontamme liggende veyvers, die aen den eenen cant van de parochie hoogh liggen ende van den anderen cant leegh, noodt (nooit) eenen pegel en sullen connen hebben, daer en boven altyt subject sullen syn aen de veranderinge van eenen pegel boven ende bebalven de swaere ancos ten die de eygenaers sullen moeten uytstaen». Tot slot van zijn schrijven raadt hij mevrouw aan om deze zaak in handen te geven van de graaf van Tirimont, welke «die saecke voor haer tegens de Tolcamer sal mainteneren ende dat hij hun sal doen sien dat sy in het geheel landt van Gaasbeek, onder wie Bodegem is, noodt (nooit) recht daer toe hebben gehad" (28).
Of mevrouw de Vecquemans de nodige aanbevelingen heeft uitgevoerd weren wij niet, maar uiteindelijk werd beslist fat de pegel zal geplaatst worden door de commissarissen van de hoofdtolkamer ten koste van en «door den heere aenleggere (Van Lierde) te denomineren als het hem sal goet duncken». Als boete moet hij 7 gulden betalen aan de rentmeester voor de «excessen ten praeesse geaccuseert ten behoeve van haere Majesteyt» en 13 gulden aan De Battist, bode van de tolkamer «over syn aenbrenghen der gemelde excessen».
Van Lierde werd eveneens verplicht het water van de beek zo Jaag te laten komen als het de heer de Fienes zal believen, wanneer hij komt vissen, zodanig «dat syne vijvers, reservoiren ende wat tot visschen dient geen beletsel van affloop sullen hebben» op voorwaarde dat hij hierover 24 uur op voorhand zal verwittigd worden.
Daar mevrouw de Vecquemans op de zitting niet aanwe zig was, werd zij op 29 december 1742 onderboord «als eygçneres se vanden selven molen» en gaf ze haar toestemming aan notaris meester Joannes-Remigius Van der Elst.
Op 1 december 1843 bracht Judocus Van den Borre, veldwachter te Bodegem een bezoek aan Hendrik Van Roy om «te voldoen aen de bevelen ... gegeven door het gemeentebestuur in gevolge de circulaire der gedeputeerde staeten van den 31 octobre 1843, n° 244» en hem te melden dat hij binnen twee maanden aan het gemeentebestuur zou moeten afgeven : ofwel het origineel ofwel een afschrift van «de octroyen of tittels van vergunning, van ophouding of afsluyting van het water der zoogenaemde Maelbeek, alhier gelegen en welke zynen gezegden graenmolen in beweging brengd». Zo Van Roy hieraan geen gevolg geeft, zal de hoogte van de afsluiting van het water van ambtswege bepaald worden.
13. OLIEMOLEN.
Hendrik Van Roy had een aanvraag aan het gemeentebestuur van St.-Martens-Bodegem gericht om een oliemolen (koolzaad, vlaszaad en beukennootolie) te mogen oprichten. Op 19 januari 1844 werd het plan ervan door de raadsleden goedgekeurd, doch ingevolge de akte van 30/8/ 1700 van de tolkamer en die van 12 december 1709 van de gemeente Bodegem betreffende het waterpeil van de beek, was vastgesteld geworden dat de maatpeilnagel ontbrak en dat in de vervanging ervan diende voorzien. Op 5 januari 1844 werd het plan eveneens goedgekeurd door de Bestendige Deputatie van de provincie Brabant, welke de volgende voorwaarden stelde: aan de val van het water mag niets gewijzigd worden en geen enkele drempel van het verlaat der molenvliet mag ontregeld of veranderd worden; in één van de stijlen van de sluis wordt een maatpeilnagel aangebracht met op de platte kop de kenletters L/1844, op 1,30 m hoogte boven de houten drempel van het verlaat en op 22 cm boven de drempel van de buitendeur van de molen. Een tweede nagel zal aangebracht worden op dezelfde hoogte, doch op een zichtbare plaats nabij de val van het water om de con trole te vergemakkelijken. De nagels moesten aa ngebracht worden in aanwezigheid van de heer Willmar, hoofdingenieur van Bruggen en Wegen, bijgestaan door de burgemeester en de molenaar ; zulks binnen 30 dagen. Een proces-verbaal zal hiervan opgemaakt worden; de maatpeilnagels moeten steeds zichtbaar gehouden worden. Bij watervloed moet men de deuren van het verlaat opentrekken en het water laten lopen tot de nagels zichtbaar wor de de schade die aan de belendende eigendom men aangericht wordt zal door de molenaar vergoed worden; voor verplaatsingsenkosten moest 24 frank betaald worden aan de heer Van Vreckom, conducteur van Bruggen en Wegen. Deze som werd door Van Roy op 29 maart 1844 aan C. Robyn, gemeenteontvanger, betaald.
14. NALATENSCHAP VAN MULDER VAN ROY-VAN LIERDE.
Door het overlijden op 18 augustus 1834 van molenaar Fanciscus Van Roy, echtgenoot van Antoinette Van Lierde, verdwijnt het geslacht Van Lierde uit de molen te Voorde in Sint-Marte s-Bodegem. De nalatenschap werd opgemaakt op 20 en 22 april 1836 door de experten Prosper Bilaut en François Lasne. Eerstgenoemde was landbouwer en woonde te Sint-Martens-Bode gem. Hij werd door de erfgenamen van Franciscus Van Roy aangesteld. François Lasne was advocaat en expert van de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel, verblijvend in de St.-Annastraat n° 1. Volgens bet proces-verbaal der schatting, opgemaakt op 22 april 1836, kon men tot geen overeenkomst geraken betreffende het bedrag der nalatenschap. Daarom werd op 10 oktober een derde deskundige aangesteld: de landmeetkundige schatter van onroerende goederen Lacroix,die te Brussel in de Montagne des 4 Vents werkte. Omdat deze zaak bleef aanslepen werden de drie hogergemelde deskundigen door de deurwaarder van het Verbrekingshof te Brussel, rue de la Violette 25, met name De Moor ]., gedagvaard op de zitting van 18 oktober 1836.
De beschrijving van de goederen luidde als volgt:
a) de watermolen met alle aanhorigheden: 55 perches - 64 annes (29);
b) gans het draaiwerk van de molen;
c) de vijver maalvijver genaamd, aan de overzijde van de weg gelegen, recht tegenover de molen. «Avec bordure garnie de ruspe» waarop 70 jonge bomen stonden, in 't geheel «3 bonniets, 41 perches, 23 aunes» terwijl de vijver slechts een kadastrale oppervlakte had van 3 b. 15 p. 80 a., waarvan de helft aan de erfgenamen toekwam.
Het molenhuis had een ingang met 3 arduinen treden naar beneden. Rechts bevond zich de molen met het draai- en maalwerk en links de keuken. Hierin is een open haard opgericht, een venster aan de straatzijde geeft het licht. De vloer bestaat uit rode stenen en verder is er een wasplaats en een kelder die niet gewelfd is en laag. Deze geeft uit op de weg en op de uitstekende hoeknaar de hof.
De kamer is verlicht met een venster aan de hofkant, er is een schouw en er liggen rode vloerstenen. Een kleine W.C. bevindt zich boven de kelder aan het venster aan de hofzijde en is bedekt met een planken vloer.
Het grootste gedeelte van het dak va n de molen is met stro en een klein gedeelte met rode dakpannen bedekt. Het dakgraamte is uit eik opgetimmerd, de dakgoot uit hout. De voorzijde van het huis is van leem, de achterzijde en langs de molen uit baksteen opgetrokken.
Links is er een kleine schuur van leem, en een varkenshok. beide met stro bedekt bij gebrek aan dakgeraamte en in zeer slechte staat.
Over de koer van de woning staat een klein gebouw bedekt met pannen. Hierin zijn twee plaatsen voor het plukken en drogen van de hop, welke ieder een zolder hebben. In de hof ervan staan 12 jonge fruitbomen.
Reeds in de maand maart 1834 had Franciscus Van Roy zijn uiterste wilsbeschikking laten opmaken door notaris Verbrugghen van Sint-Martens-Bodegem. Als erfgenamen vonden we:
1. zijn 3 kinderen:
a. Hendrik-Constantinus Van Roy, die het bedrijf te Bodegem op de molen voortzette ;
b. Anne-Marie Van Roy, echtgenote van Philips Declercq, wonend te Ternat ;
c. Thérèse Van Roy, gehuwd met Jean Huygens, woonachtig te Sint-Agata-Berchem.
2. Francoise Denauw, echtgenote van wijlen Josse Van Roy, die opnieuw in het huwelijk trad met Pierre-François Willems, wonend te Ternat.
Uit haar eerste huwelijk had zij de kinderen Catharina, Antoinette en Marie-Joseph Van Roy.
3. Suzanna Dereus, François Dereus en Gertrudis-Josephine Dereus uit Brussel, Jacques Dereus uit Schepdaal en Egidius-Franciscus Dereus uit Brussel, in hoedanigheid van voogd over de minderjarige kinderen: Jan en Anne-Marie Dereus.
15. DE FAMILIES VAN ROY - D'HAUWER EN VAN DEN HAUTE OP DE WATERMOLEN TE ST.-MARTENS-BODEGEM.
Door het huwelijk van Franciscus Van Roy met Antoinette Van Lierde komt het geslacht Van Roy te Bodegem. Van de drie kinderen uit dit huwelijk zette Hendrik het molenbedrijf voort, terwijl zijn zuster Thérèse zich met haar echtgenoot Jan Huygens te St.-Agata-Berchem vestigde en zijn andere zuster, Anne-Marie, met Philips Declercq te Ternat was gehuwd.
Hendijc Van Roy was driemaal in het huwelijk getreden. Met Anna-Catharina De Mesmaeker had hij 3 kinderen, met Joanna-Francisca Van Daelen slechts één dochter, te weten Francisca-NataHa Van Roy; en met Maria-Elisabeth-Coleta Desmedt 3 kinderen.
Toen Hendrik Van Roy op 15 september 1861 overleed, kwam de watermolen evenals de goederen die erbij hoorden, aan Karel-Filips Van Roy, de oudste zoon uit het eerste huwelijk. Dit wordt ons gemeld in een akte verleden bij notaris Crick te Asse op 28 juli 1863. Karel-Filips was ongehuwd en werkte op de molen tot hij de ouderdom van 60 jaar bereikt had in 1891. In dat jaar verkoopt hij zijn goederen, uitgenomen de vroegere molenvijvers die droog lagen, aan zijn halfzuster Francisca-Natalia. Zij was het enig kind uit het tweede huwelijk van zijn vader, en was op dat ogenblik weduwe van Hendrik-Petrus D'Hauwer, die op 17 februari 1889 was overleden.
Deze verkoop geschiedde door tussenkomst van notaris Van Impe te Ninove op 20 juli 1891 en luidt «eenen groen water en vuurmolen, met al zyne draaiende en liggende werken en het gene er van afhangt met het huis, schuur, stallingen en verdere afhangendheden en medegaande erf, gestaan en gelegen te Sint Mertens-Bodegem aan het Hofveld»voor een bedrag van 23.700 frank. Francisca Natalia betaalde hiervan onmiddellijk 13.700 F en mocht de overige som in 10 jaar kwijten. Zij werkte gedurende 18 jaar op de molen.
Bij haar dood, op 26 september 1907, geschiedt de verdeling van het bezit onder haar erfgenamen. Een kavelbrief door notaris Goossens te Ternat, opgesteld op 4/2/1909, meldt dat haar goederen bestemd zijn voor haar dochters Hortence en Melanie D'Hauwer, die samen met hun ongehuwde broeder op de molen zijn gebleven.
Op 10 oktobter 1911, ter gelegenheid van de verkoop van de andere goederen van Karel-Filips, koopt Horrence D'Hauwer de terreinen aan, waar vroeger de molenvijvers lagen. Deze gronden waren in loten verdeeld en hadden een totale oppervlakte van 3 ha 27 a 46 ca.
Mejuffer Hortence D'Hauwer is overleden op 12 oktober 1941 zonder reservataire erfgenamen te hebben nagelaten te St.-Martens-Bodegem. Ingevolge de schikkingen van haar eigenhandig testament, goedgekeurd op 20 november 1927, geregistreerd te Asse op 2 december 1941 en neergelegd tussen de minuten van notaris Goossens, had zij de tocht van haar nalatenschap gelegateerd aan haar zuster Melanie en haar broer Petrus,beiden ongehuwd, en in het voordeel van de langstlevende, en de naakte eigendom had zij aan haar wettige erfgenamen overgemaakt.
Hetzelfde geschiedde bij de dood van Melanie op 18 oktober 1946. Ook zij had met haar testament van 28 januari 1944 de tocht van hare nalatenschap aan haar broer Petrus overgemaakt. Hij is de laatste molenaar van de tak D'Hauwer te Sint-Martens-Bodegem geweest.
Reeds in 1927 hadden Hortence, Melanie en Petrus D'Hauwer de molen en al de gronden verhuurd aan Frans Van den Haute, die op de molen zijn intrek nam. Hij was nog een ver familielid van Coleta Smet, derde echtgenote van Hendrik Van Roy. Frans huurde niet alleen de gebouwen doch nam eveneens al de, dus gans de installatie met molenstenen, raderwerk, enz. over.
De laatste molenslager die te Bodegem werkten waren de gebroeders De Martelaere uit Tollembeek, die er bekend werden.
De Kerk van Sint-Martens-Bodegem in 1734. Volgens het Kaartboek van de abdii Groot-Biigaarden. door E.H. Hendrik-Constantinus Van Roy, pastoor te Tollembeek.
Met de dood van Petrus D'Houwer op 8 februari 1959 hield zijn vruchtgebruik op te bestaan en de talrijke erfgenamen lieten hun onverdeeldheid voortduren.
Op donderdag 4 maart 1965 ging te 14 uur in de herberg Van der Borght aan het station te Sint-Martens-Bodegem, de verkoop door van alle goederen van de molen: de oude vergaarvijvers, met een oppervlakte van 3 ha 22 a 60 ca, tegenover het molenhuis gelegen, werden onder de benaming «Drie hofvelden» in 7 loten gesplitst voor verkaveling; het molenhuis en 2 omringende terreinen
a) landbouwerswoning met watergraanmolen, stallen, berg plaatsen, schuur, bakoven en afhankelijkheden, gelegen in de Molenstraat nr. 19 met een oppervlakte van 24 a 70 ca;
b) een perceel bouwgrond, 12 a 50 ca, nevens het molenhuis in de richting van het station waarvan een gedeelte van de varkenshokken die aan het molenhuis toehoorden, moest afgebroken worden; een perceel bouwgrond,1 ha 50 a 48 ca, eveneens in de Molenstraat gelegen, langs de zijde van het molenhuis,werd in 6 loten gesplitst voor verkaveling; een perceel grond, 83 a 54 ca, tegenover voorgaand perceel gelegen
De verkavelingsvergunning werd afgeleverd door de diensten van stedebouw en ruimtelijke ordening en door het schepencollege van Sint-Martens-Bodegem in zitting van 28 januari 1965 goedgekeurd. Slechts alleenstaande residentiële eensgezinswoningen met landelijk uitzicht en maximum 2 verdiepingen mogen er opgetrokken worden.
Het molenhuis werd echter met stallen, bergplaatsen en andere afhangendheden uit deze publieke verkoping teruggetrokken en nadien verkocht aan de zoon van de huurder, zijnde de heer Jan Van den Haute en zijn echtgenote Josée Van Beneden, die het trouwens thans nog met de ouders bewonen. Deze verkoop geschiedde op 26 april 1965 ter studie van notaris Van Eeckhoudt te Sint-Martens-Lennik, in bijzijn der consoorten D'Hauwer en de familie Van den Haute.
16. GESLACHTSBOOM VAN DE FAMlLIE VAN ROY D'HAUWER.
A. Tak VAN ROY
I. PEETER VAN ROY x Elisabeth Maes, lieten na:
1) Franciscus x Antoinette Van Lierde, dochter van Franciscus van Lierde en Joanna Van der Mijnsbrugge (30) (volgt onder II).
2) Josse x Française Denauw, van wie:
a) Catharina.
b) Maria-Joseph.
c) Antoinette.
Na de dood van Josse Van Roy huwde zij Pierre-Frans Willems, landbouwer te Ternat.
3) x ? x Dereus, van wie:
a) Suzanne (Brussel).
b) François (Brussel).
d) Jacques(Schepdaal).
e) Egidius-Ftanciscus met zijn kinderen Jan en Anne Marie.
II.FRANCISCUS VAN ROY ( t St.-Martens-Bodegem 18-8-1834) x Antoinette Van Lierde, mulder te Sint-Martens-Bodegem vanaf 23-9-1783. Koopt de molen op 22-5-1794.
1) Hendrik (volgt onder III ) .
2) Therese x Jean Huyghens (St.-Agatha-Berchem).
3) Anne-Marie x Philips Declercq, landbouwer te Ternat.
III. HENDRIK-CONSTANTINUS VAN ROY (+ St.-Martens-Bodegem 15-9-1861) (31), molenaar op de watermolen te Sint-Martens-Bodegem. Hij huwde driemaal:
A. x Anna-Catharin De Mesmaeker (dochter van Henricus Constantinus en Clara Steps) met huwelijkscontract voor notaris Verbrugge te Sint-Martens-Bodegem op 28 april 1829.
1) E.H. Hendrik-Constantinus, °Ternat 8-9-1829, +Tollembeek 3-3-1899, priester gewijd te Mechelen op 28-12-1859, onderpastoor te Herne enpastoor te Tollembeek op 22-9-1876.
2) Karel-Philips,°Ternat 23-9-1831, +St.-Martens-Bodegem 4-4-1911, landbouwer-mulder te Bodegem die als jonggezel er overleed in het kasteeltje van de Poverstraat.
3) Jean-Henri, °Ternat 1833, +Schaarbeek 19-11-1898, molenaar te St.-Jans-Molenbeek. Hij huwde:
a) Jean ne Appelmans
b) Catharina Timmermans, van wie twee dochters: Margareta-Maria-Jeanne en Josephina.
B. x Joanna-Francisca Van Daelen (dochter van Joannes-Josephus, die te Schepdaal overleed op 1-6-1883) met huwelijkskontrakt voor notaris Verbruggen te Sint-Martens Bodegem op 19-5-1835, lieten na :
1) Francisca-Na talia, °St.-Martens-Bodegem 9-2-1836, + St.-Martens-Bodegem 26-9-1907.
Zij huwde:
a) Jan Van der Kelen (Gooik, van wie:
- Frans.
- Emiel.
- Josephine.
b) Hendrik-Petrus D'Hauwer (zie tak D'Hauwer), die op de molen te Bodegem komt.
C. x Mari,Elisabetb-Coleta Smet, met huwelijkscontract voor notaris Verbruggen te St.-Martens-Bodegem op 30-6-1837, van wie:
1) Joanna-Maria, kloosterlinge in de orde der Ursulinen te Mollem,later te St.-Katarina-Lombeek ( t Mollem Bollebeek).
2) Francisca-Florentina, zonder beroep, later in pensionaat en klooster te Zaventem.
3) Ambrosius (volgt onder IV) x Theresia Bastaerts.
Hij ging wonen op de watermolenvan de Ploter te St.-Katharina-Lombeek, waar de familie Van Roy heden nog woont.
IV. AMBROSIUS VAN ROY x Tberesia Bastaerts (vóór di t huwelijk was Theresia Bastaerts in de echt verenigd met de heer Van der Mijnsbruggen):
1) Jan-Baptist (volgt onder VA), molenaar te St.-Katarina Lombeek.
2) Naralie-Henriette x Louis De Bast, gehuwd op 18·11-1891, van wie:
- Jan-Baptist-René, °15-12-1892.
- Jozef-Maurits, °30-9-1894.
- Julius-Hendrik, °9-4-1898.
- Jozef-Clement-Omer, °5-2-1901.
- Albert-Ludovicus, °4-11-1904.
3) Henri-Constant (volgt onder VB), pachter te Borchtlombeek.
VA. JAN-BAPTIST VAN ROY x Kestens Louise (°Pamel):
1) Maria-Celesta x Monsieur Robert (o Gooik); die op de molen van de Ploter bleven wonen.
2) Sylvie x Van der Gucht (Ternat).
VB. HENRI-CONSTANT VAN ROY x Leonie Moriau:
1) Emiel-Louis, maalder te Borchtlombeek.
2) René, die op de windmolen te Kattem verbleef.
3) Jozef, die vóór René maalder te Kattem was.
B Tak D'HAUWER (32)
HENDRIK-PETRUS D'HAUWER, landbouwer te St.-Matrens Bodegem (+17-2-1889) .
A. x Isabella Van der Kelen (dochter van Jan-Baptist en Maria-Elisabeth Walraevens).
1) Joannes Franciscus x ?
a) Maria-Sophia-Henrica (+ St.-Martens-Bodegem 16-4-1961) x Petrus-Jozef Van der Elst (°St.-Martens-Bodegem 5-8-1885) van wie :
Maria-Elisabeth (°St.-Martens-Bodegem 13-9-1908) x Renatus-Achille Coppens.
Richard-Emilius (°St.-Martens-Bodegem 17-5-1911) .
Joanna-Josephina-Lucia (°St.-Mattens-Bodegem 1-3-1929) x Petrus-Maria-Renatus Sterckx (°Geel 28-10-1929 ), vestigden zich te Itterbeek
b) Joseph-Victor (°7-8-1902, +Etterbeek 18-4-1960) x Josephina-Victorina Meeus (° Groot Bijgaarden 7-8-1902), van wie:
- Simonne-Philomena (°Elsene 29-10-1929 ) x Pierre-Emile Van Poucke ( 0 Vorst 5-6-1929).
c) Melania-Françoise (°St.-Martens-Bodegem 12-6-1886) x Justin Adriaenssens.
d) Ida-Hortence (°St.-Martens-Bodegem 3-4-1892) x Amedeus-PhHemon Vyverman.
e) Joannes-Richardus (+St.-Katarina-Lombeek 8-1-1961) x Sabina Bosmans (°St.-Pieters-Leeuw 30-1-1901).
2) Maria-Alida-Josephine (+St.-Martens-Bodegem 8-2-1885) x Jozef-Eernardus Kestens, van wie:
- E.H. Henri-Petrus Kestens (°St.-Jans-Malenbeek 14-8-1878, +Hotton-Wetpin 22-2-1954 ) .
3) Petrus-Emilius-Desrderius (+St.-Martens-Bodegem 18-12-1876).
B. x Francisca-Natalia Van Roy (°St.-Martens-Bodegem 9-2-1836, +St.-Martens-Bodegem 26-9-1907) met huwelijkskontrakt voor notaris Crick te Asse op 24-10-1861, zij lieten na :
1) Maria-Sylvia, ongehuwd (°St.-Martens-Bodegem 8-7-1882) .
2) Melania-Natalia-Henrica, landbouwster op de molen te Bodegem (t 18-10-1946), zij laat bij testament van 28-1-1944 de tocht van haar goederen over aan haar broer Petrus (zie nr. 9). ·
3) Hortence-Ida (+St.-Martens-Bodegem 12-10-1941), op de molen te Bodegem, maakt bij testament van 20-11-1927 de tocht van haar nalatenschap over aan haar zuster Melania en haar broeder Petrus, voor de langstlevende (zie cijfer 9).
4) Joannes-Antonius (°St.-Martens-Bodegem 9-11-1871), landbouwer.
5) Joanna-Catharina (°St.-Martens-Bodegem 21-11-1873, *21-1-1944 ), kloosterlinge-overste te Wijnegem.
6) Jozef-Henricus (°11-4-1880, +Caracas 3-8-1954), onderwijzer te Oudergem, later te Antwerpen en te Brussegem waar hij Celine Houman van de molen huurt, van wie:
a) Marie-Caroline-Yvorine (°Oudergem 28-5-1905) x De Rechter Gabriel-Hypoli te-Marie (°St.-Niklaas 1-2-1901), verblijvend in Venezuela.
b) Joseph-Norbert (+Caracas 15-9-1959) x Olga Schotbergh (°St.-José de Ochoa 28-2-1914). Zij lieten na:
- Marta-Elvire-Celine (°Cindad Ttujillo 14-12-1937) x De la Iglesia Farinos-Daniel-Ramon Ignocia-Cubain.
- Beatrix-Norberta (°Caracas 10-12-1941).
7) Jan-Karel, bestuurder van een kostschool te Ternat
- Ida-Hortence (°Ternat 19-6-1905) x Wauters René-Constant-Jozef (Jette).
8) Henri-Carolus-Antonius (°St.-Martens-Bodegem 9-10-1877, +Dilbeek 14-8-1946), Rijksveearts, x Maria Joanna-Matilda Appelmans (+ Dilbeek 21-9-1958), dochter van Petrus Appelmans (t 5-4-1903) en Barbara Appelmans. Het huwelijk had plaats op 21-4-1903. Zij lieten na:
a) Marie-Cecile-Barbe-Françoise (°Dilbeek 19-1-1904), kloosterlinge.
b) Marie-Madeleine-Natalie-Henriette (°Dilbeek 10-5-1905).
c) Marie-Joseph-Charles-Hubert (°Dilbeek 8-11-1906, +3-7-1909).
d) Marie-Hortence-Andrée-Josephina (°Dilbeek 6-9-1908) .
e) Marie-Pauline-Josephine-PetroneUa (°Dilbeek 9-8-1911 ).
9) Petrus (°St.-Martens-Bodegem, 18-2-1959), jonggezel en molenaar te St.-Martens-Bodegem. In 1940 verhuurde hij de watermolen met al de daarbij behorende goederen aan Frans Van den Haute, die reeds een eerste huurceel had van in het jaar 1927.
C. Aanverwantschap VAN DEN HAUTE-VAN ROY
(33) FRANS-ALEX GIRARDIN (°St.-Joost-ten-Node 1-3-1847, +Sint-Ulriks-Kapelle 24-3-1930) x Antonia Smet (°Brussegem 22-7-1847, +Sint-Ulriks-Kapelle 2-6-1917), zuster van Maria Elisabeth-Coleta Smet (ook De Smet genaamd), derde echtgenote van Hendrik Van Roy, maalder te Sint-Martens-Bodegem.
Hun huwelijk had plaats te Brussegem op 25 september 1874. Frans-Alex Gerardin was burgemeester van Sint-Ulriks-Kapelle. Zij lieten na:
1) JUSTINE (°Sint-Kwintens-Lennik 12-9-1876, +Merchtem 14-1-1943) x Arnold Van den Haute (° Merchtem 1-4-1873, t 22-9-1954), van wie:
a) Franciscus-Arnoldus (°Merchtem 22-1-1905) x Joanna Van den Eynde. Deze werd maalder te Sint-Mar rens-Bodegem in 1940. Hij huurde de molen van de kinderen Petrus, Melanie en Hartenee D'Hauwer. Zij lieten na:
a) Jan x Josée Van Beneden.
b) Georges-Arnold-Jozef-Antoon (°Merchtem 14-3-1906), geneesheer.
c) Maria-Josephina (°Merchtem 1-12-1908) x Viktor Theofiel-Antoon De Vos, die de melkerij te Vollezele bestuurde.
d) Henrica-Josephina-Maria (°Merchtem 23-5-1910) x Petrus Aerts.
e) Benedictus-Jozef-René (°Merchtem 4-10-1911)
f) Zacharie-Emile (°Merchtem 20-4-1913).
g) Albert-Frans (°Merchtem 7-7-1916).
h) Pelagie-Francisca-Elisabeth (°Merchtem 21-10-1918)
i) Maria-Theofiel-Jozef (°6-12-1920).
2) JOANNA-MARIA (°Sint-Kwintens-Lennik 23-2-1878, +Groot-Bijgaarden 22-11-1943) x Alois De Ryck (°Heist-op-den-Berg 7-12-1877, +Asse 4-3-1963); van wie:
a) René-Frans-Antoon (Zellik 2-3-1915 ),geneesheer te Asse.
b) E.H. Maurits-Alfons De Ryck (°Zellik 9-11-1918), pastoor vande parochie Ten Braeek te Sint-Genesius·Rode.
3) LOUIS-JOZEF (°Sint-Kwintens-Lennik 2-9-1879, +Ternat 12-9-1935) x Wyns Philomena, van wie :
a) Joanna-Theresia-Francisca (°Ternat 24-9-1904).
b) Margareta (°Ternat 21-5-1906).
c) Madeleine (Irma genaamd) (+ Ternat 12-2-1908) x Henrich-Edgard Damm.
4) HENRIETTE-JOSEFINA (°Sint-Kwintens-Lennik 17-11-1881, +na 1969) x Cadier Zacharie (°Sint-Martens-Lennik 27-10-1877, +St.-Martens-Bodegem 18-5-1951), van wie:
a) Judo-Frans (°Ternat 10-6-1913) x Alphonsine De Coninck.
b) Catharina-Francisca-Alicia (°Ternat 12-1-1915).
c) Justina-Henrica (°St.-Martens-Bodegem 19-11-1917) x Teofiel-Benedictus De Roock.
d) Joanna-Ludovica (°St.-Martens-Bodegem 20-12-1919) x Richardus-Isidoor De Backer.
e) Eduardus-Franciscus (°St.-Martens-Bodegem 22-8-1921) x Alida De Troye (Sint-Ulriks-Kapelle).
5) ELISA (°Sint-Ulriks-Kapelle 23-5-1883, + Asse 22-11-19-D) x De Doncker Theofiel (°Asse 14-9-1884, +11-12-1962, van wie:
a) Germana-Hortensia-Francisca (°Asse 24-9-1912).
b) Pelagia-Ludovica-Antonia (°Asse 22-6-1914) x Hendricus-Cornelius Troch.
c) Albert-Arnold-Frans-Maria (°Asse 12-3-1916).
d ) Jan-Alois-Renaar (°Asse 7-1-1918).
e) Hendrik-Juliaan-Maurits (°Asse 17-7-1919).
f) Cyrille-Maria (°Asse 22-1-1923).
g) Lodewijk-Hendrika (°Asse 13-5-1927).
6) PELAGIE, ongehuwd (°St.-Ulriks-Kapelle 4-10-1884, + 24-6-1958).
7) JEAN-BAPTIST (°St.-Ulriks-Kapclle 9-1-1888, +Brussel 8 17-2-1962) x Justine De Maeseneer. Hij was burgemeester te Sint-Ulriks-Kapelle, van wie:
a) Francisca-Maria-Louisa (°Sint-Ulriks-Kapelle 17-2-1918) x René-Corneille De Boeck.
b) Margareta-Justina-Ludovica (°Sint-Ulriks-Kapelle 17-4-1921) x Georges-Jea n-Emile Mergeay.
c) Lodewijk-Frans-Alexis (°Sint-Ulriks-Kapelle 22-2-1924) x Van de Bossche Jacquelin (°Ninove 20-4-1932 .
8) MARIA-ELISABETH (°Sint-Kwintens-Lennik 2-9-1875, +26-9-1875)
9) FLORENCE-ANTOINETTE (°Sint-Ulriks-Kapelle 11-4-1886, + 31-3-1887).
17. MOLENAARS TE SINT-MARTENS-BODEGEM
... tot 1673: Merten Coppens.
11/3/1673-1689: Anthoen van Opdenbosch.
1689-1719: Van den Houten.
1719-1728: Jaak Bruggemans.
1728-1737: Gillis Brugmans.
1737-1746: Jan Van Lierde.
1746-1750: Franciscus Van Lierde (huurde van Jan Van Lierde) .
1750-1782: Franciscus Van Lierde.
1783-1834: Franciscus Van Roy (gehuwd met Antoinette Van Lierde).
1834-1863: Hendrik Van Roy.
1863-1891: Karel-Philips Van Roy .1891-1909: Francisca-Natalia Van Roy.
1909-1927: Hortence-Melanie-Petrus D'Hauwer.
1927-1967: Frans Van den Haute.
1967-.......: Jan Van den Haute.
18. DE WATERMOLEN VAN OPHALFEN TE TERNAT.
Een drietal archiefstukken werden weergevonden die deze watermolen behandelen. We vernemen erdoor dat ook deze molen eigendom was van de weduwe J. Van Lierde, welke die van Sint-Martens-Bodegem te Voorde bezat.
Taxatie van 27 december 180 7.
Op 27 december 1807 werd de molen geschat door Jan-Fran çois De Ridder en Gaspa r Pelemans, «meester molemaekers van stiele, behoorlijk gepatenteert» op verzoek van Joannes Van Lier de, molenaar en François Mahy. De schatting beliep 1064 gulden en 3 stuivers. Omwille van de technische vaktermen geven wij hierna de integrale tekst weer :
Primo het buytenwiel met syne armen (oostbert - trommelhert en loose dammen), yserwerck,etca 4 3 g.
Grooten molen
de asse met tappen ende banden 52 g.
het camwiel met syne armen, bauten ende cannen 70 g.
het spillegeloop met banden, spillen ende bauten 1 g.
het staeckyzer als reyn ende spoor 22 g. 10 st.
de pasbrugge met de twee scheerplanken 6 g. 10 st.
het rinckhout met syne blokken 5 g.
de steenkuype met haere dekzel, graenyser, tremelhouten ende grooten ende kleyne bak 8 g.
de ligtboom ende ligt yser 2 g.
den meelback ende gote 1 g. 13 st
de steen (winde) ende clyn winde 10 g.
den steen ende valey reep (trommelreep) met de camwan den 14 g. 10 st.
den yzeren hand boom, steenaek, pashamer en de 9 beulen ofte scherphamers 9 g.
- Klynen molen
het camwiel met armen, bouten ende cammen 23 g.
de asse met banden, tappen ende bauten 2 g.
de wiege met spillebanden (slekken) etca 28 g.
het staekyzer als reyn ende spoor 30 g.
het spillegeloop met syne toebehoorten 9 g.
het rinckhout met syne blokken 3 g. 10 st
de steenkuype, deksel, tremelhouten en grooten ende kleynen back 8 g.
de pasbrugge met de (twee) scheerplanken 5 g.
den meelback ende meelgore 1 g. 10 st.
de greyhouten vande twee molens met de tangen ende grondark 1 g. 10 st.
de veertel, vierlink ende alven vierling 4 .g. 10 st.
den badmolen 11 g. 5 st. de vier peulens vande twee molens g. 5 st.
de sackwinde met de coorden 7 g. 5 st
den loopenàen steen van den groeten molen synde witte stee is dik bevonden derthien duym ende dry achtste Brusselsche maete,doende à rate van 18 guldens par duym de somme van 240 g. 15 st.
den liggenden steen vanden zelven molen dik bevonden dry & dry achts te duymen doende à rate als voren 60 g. 15 st.
den loopenden steen van den grooten molen synde witte steen is dik bevonden derthien duym & een achtste à rate van twelf gulden par duym 157 g. 10 st.
den liggenden steen vanden voorsc. molen dik bevonden vier duym een quaert à rate als bovrn 51 g.
eyndelijk de boekwey ofte pelmolen met alle syne toebehoorten ter somme van hondert achtentwintig guldens 128 -
Op donderdag 11 september 1828 wordt een memorie opgemaakt voor Cozyn Van Roy, waarin vermeld is dat de koopsom van de molen vastgesteld is op 2200 gulden. Hiervan werden reeds 544 1/2 g. betaald doo Jeannes Van Lierde en 247 1/2 g. door Petrus Van Lierde, zodat er nog 1408 g. overbleven. Deze som stemde overeen met 1642 g. 13 st. gangbare munt en diende verhoogd met de kosten van de schatting, ten bedrage van 1152 g. 6 st. en met 72 g. voor levering van hout.
Deze laatste schatting werd uitgevoerd door Franciscus De Ridder, molenaar te Asse op 23 december 1828, op verzoek van we Van Roy en Eernardus Van der Gucht en meldt dat het waterrad 4 jaar oud was.
Het is eveneens belangrijk de benamingen van het waterrad te kennen. Dit was 15 voet hoog en 2% voet breed.
de ringen of schildbout 4 duim dik, 10 duymen breed wordt genomen op 190 voet à 19 guldens het 100 36 g. 2 st.
147 voet trommel à 1 st. par voet = 7 g. 7 st.
19 b. voet oostbert à 1 st. als voren = 9 g. 1 b.
135 voet ribben van de ermen gemeten = 15 g.
44 dammen 120 voet à 1 stuyver den voet = 6 g.
8 lange bouten ieder 5 pond en 42 korte wegende 26 pond tezamen 66 pond à 5 st. het pond = 16 g. 10 st. van daghueren kost en drank = 93 g. 12 st.
30 pond nagelen à 4 st. = 6 g.
Over deze molen wordt reeds gesproken in een schepenakte van 1378, als volgt «Wij scepenen van Wambeke doen te wetene allen den ghenen die dese letteren selen sien ochte horen lesen dat comen es vor ons Dierecx Van den Spikere ende Wouter Van den Spikere, Dierex soene ende hebben gegheven Margrieten van Manstiene eenen erffelicken tseise de slachmolen topalffe met al hare toubehoorten, dat es te wetene met enen ensele geleghen tegen rat en met eene winere over de beken topalffene weyt ende met ene vivere ane tradeken geleghen met ene dame met eelshoute al den dam opgaende ten Inde met ene ensde toete ane het Jans Hertoghen lant dat es te wetene ome sesse ceisguldene erfelec ende onder half (150) hondert rapbrote erfelec ende ome eenentwintech pont paimens erfelec alsele ghelt alse in boerse sael gaen in Brabant ... soe hebbe wi scepenen varnoemt onse gemenen seghel -gehanghen an dese tegewordeghe lettere behoudelic teghewelc rechte ende alsoe verre alst tonsen wysdoeme steet. Dit was gedaen in jaer ons beren doe men scrief dusentech dry hondert seventecht ende acte in dierste weke van brackmaende» (34). In 1410 was Hendrik De Kegel er maalder.
19. DE WATERMOLENS IN DE VALLEI VAN DE MOLENBEEK IN 1969. Niettegenstaande de watermolens beter bewaard zijn gebleven dan de windmolens, toch zijn er van de 13 molens in de vallei nog slechts twee die graan malen. Op de meeste plaatsen is het molenhuis nog aanwezig omdat het in de vallei goed beschut was tegen de bliksem, en met zijn stenen constructie beter stand hield tegen weer en wind dan de houten windmolens.
Tegenwoordig zijn volgende toestanden voorhanden:
a) Molen van Opatfen te Ternat.
Gelegen op de Steenvoordbeek is deze nog in goede staat. De heer Cyriel Limbourg maalt nog regelmatig graan en huurt de molen van Emiel De Smet uit Jette, die hem door verkaveling van de familie Baeten heeft verkregen. Het huis ligt rechts van de beek en het molenwer wordt bewogen door een bovenslagrad. Men maakt reeds melding van deze water molen in het jaar 1508. De heer Limbourg zelf stamt af van een molenaarsfamilie; zijn vader was maalder te Ternat, zijn broeders en grootvader waren eveneens maalders.
b) Klapscheutmolen te Wambeek .
Dagelijks wordt er nog gemalen door de heer De Troch, wiens familie de molen in 1839 van de familie Desmet verkreeg. H t bovenslagrad van 3,50 m diameter ontvangt het water van de Klapscheutbeek en van de vergaarvijver, die ongeveer 15 m hoger liggen. In één van de dekstenen werd het jaartal 1572 ingekapt.
c) De IJzenbeekmolen.
In de zeer mooie omgeving van het gehucht Asse-Tedinden, bewoont de heer De Ro sinds 1956 het molenh uis. Van deze mole werd reeds melding gemaakt in het jaar 1321. De vroegere bewoners waren de familie Bastaerts. Het interieur van de molen is nog aanwezig en vooral merkwaardig is de arduinen omlijsting van de ingangsdeur, waarboven mooie schelpmotieven zijn uitgekapt. Ongeveer 10 m hoger dan het bovenslagrad lag de vergaarvijver en de aanvoer van het water diende over de weg te geschieden. Het rad evenals de water afleiding zijn echter verdwenen.
d) De Waerborremolen.
Ongeveer 1 km verder lag de Waerborremolen la ngs de IJzenbeek of Asbeek. Het molenhuis werd herschapen in een herberg die de benaming «Het Vissershof» draagt. De vroegere vergaarvijver die enkele meters hoger ligt wordt druk bezocht door de vissers. Tegen het molenhuis werd een vertrek bijgebouwd aan de zijde waar het bovenslagrad stond en van de waterafleiding is geen spoor meer te bespeuren.
e) De Steenvoortmolen.
Te Ternat bewoont de familie Derom de Steenvoortmolen, waar sinds de Wereldoorlog 1940-1945 niet meer gemaald wordt. Enkele oude dikke dekstenen herinneren nog boven op de dam aan de molen, waaronder nog een stuk van de houten molensluis aanwezig is. Het bovenslagrad werd echter niet tegen de muur van het huis aangebracht, doch was ervan gescheiden door een blok van zware stenen waardoor de as liep die het molenwerk in beweging bracht.
f) De Plotermolen.
Deze ligt rechts van de Lombeekse beek. Het bovenslagrad en sommige delen van de molensluis bestaan nog altijd. Het molenhuis maakt deel uit van een zeer groot pachthof dat bewoond wordt door Maria-Celesta Van Roy, weduwe van Monsieur Robert. Haar vader Hendrik-Jan-Baptist, haar grootvader Ambrosius Van Roy, waren eveneens rnaaiders en haar overgrootvader Hendrik Van Roy was molenaar te Sint-Martens-Bodegem. Het interieur van de molen is nog aanwezig.
g) Molen Ten Berge.
Het molenhuis van de molen Ten Berge te Ternat is nog bewoond door de heer Verbruggen. Sinds 6 jaar ligt het bovenslagrad van de molen stil, doch het interieur is er nog aanwezig.
h) De stampmolen te Borchtlombeek.
Van deze molen werd het huis in 1960 afgebroken en er is geen waterrad meer. Men kan nog enkel het verlaat van de molensluis bemerken, evenals de gewelf de overkluizing van de beek waarop de brug rust. Op de muren die de oevers van de vliet versterken liggen nog enkele oude dekstenen.
i) De Overnellemolen.
Niets is er overgebleven van de Overnellemolen te Essene. Men kan zelfs de beek niet meer zien, die om wille van wege niswerken tegenwoordg onder de straat loopt. Voor deze molen evenals de Steenvoortmolen, raadplege men eveneens «De Geschiedenis van Ternat» door Poodt, blz. 62-63.
----------------
(1) Rivus Alfene (1189) - Fluviolus qui Alphena dicitur (1192).
(2) De Overnellebeek heette oorspronkelijk de Avenellebeek, hetgeen de corruptie is van Alfenebeek.
(3) Deze gaf haar naam aan de dorpen: O.-L.-Vrouw-Lombeek, Borchtlombeek en Sinte-Katarina-Lombeek.
(4) De val van de molens bedroeg: 1,26 m voor de molen te Ophalfen, 1,45 m voor de molen Ten Berge,1,15 m voor de molen van Steenvoort en 1,80 m voor de Bellemolen te Essene.
(5) Warmenhuyze: gemeente in Noord-Hollend en omvat Schoorldam en Krabbendam. Poelgeest: gehucht in de gemeente Oegstgeest in Zuid-Holland.
(6) Bij de verhuring van de watermolen te St.-Gertrudis-Pede in 1739 door Joannes de Man, heer van St.-Kwintens-Lennik en St.-Martens Lennik, werd de molen toegewezen aan Antoon Clerens. Herhaaldelijk werd vastgesteld «ten sesthienden vaete ofte sesthiende ponde". Om zijn moeite en om de mensen een hand toe te steken, evenals voor het voor zich nemen, terwijl voor het mout 1/20 was bepaald. (Rijksarchief Brussel, Notariaat 2864 - Eigen Schoon: augustus-september-oktober 1961.) De familie De Man bouwde te Sint-Kwintens-Lennik het mooie Rococokasteel in de Alfred Algoetstraat.
In Diest was het maalloon in 1365 vastgesteld op 1/18. In gemeld jaar deed Hendrik, heer van Diest, een bevel uitgeven om in de graanmolens een weegschaal te hangen. (Zie Eigen Schoon en den Brabander: Het Oude Zelem, J. Vrancken.) Het Archief van de Rekenkamer op het Rijksarchief te Brussel, nr. 12775 meldt over de molen van Ternat: «Van lmpen, den Slachmolder van Ternat om dat hi sinen ghebueren smout mat met enen maten die te clene was, ende desen broec heeft h. Everart tserClaes half ghepunt voir vonnesse." Te Beert werd het maalrecht van de molen van Kattenhol in 1768 bepaald op 1/16 van het koren, 1/12 van de tarwe, 1/12 van het «swynaert" of graan voor de varkens en 1/18 voor het mout. Te Opwijk op de watermolen van de Klei bestond de «molagie» (maalloon) in 1679 in «het profiteren van het 18e maer niet meer" (Eigen Schoon en den Brabander, 1951, nr. 7-8).
(7) Raadpleeg eveneens «De Banmolens» - Dr. J. Behets in «Ons Heem», jaargang XVIII, nrs. 3-4.
(8) Te Vorst bij Brussel werd in 1469 aan de huurder van de watermolen van het klooster voorgeschreven dat hij aan iedereen zijn deel moest geven. «... Jan moet een iegelycken payen en tsyn gheven ... ende waert dat hys niet en dade, dat dan onse Vrouwe (overste) of hare dienaers alsukken ordinatie op maken mogen, hetzy van wegen oft van meten, dat een iegelyc tsine hebbe moge sonder scade.» (Eigen Schoon en den Brabander. 1938, nrs 2-3.)
(9) Bij de verpachting van de watermolen van Oudergem, die aan het klooster Hertoginnedal toebehoorde, werd in 1540 bepaald dat de molenaar het water moet «steygen ende nyet malen een spatie van ses uren te vore eer men visscben sal" en zolang de werklieden of kloosterlingen zullen vissen. (Eigen Schoon en den Brabander, 1938, nrs. 2-3: Bijdragen tot de Geschiedenis der Brabantse Molens. - Paul Lindemans.)
1713: Jacobus Baetens die de molen huurt van Anthoon Van Lierde ;
(10) Volgens de Schepengriffies van het arrondissement Brussel, nr. 213, folio 51 en volgende, moet de huurder van de Nieuwermolen te Sint Ulriks-Kapelle op 6 juni 1553, Raesen Vincke, eveneens honden ter beschikking houden van de heer. «Item is den voorsc. Raesen gehouden zynen meestere te houde ende voeden een coppel jachthonden ende die wel bewaren ende t' eten geven."
(11) Of Anthoen Van Opdenbosch enig verband houdt met het oud Brabants geslacht Van den Bossche weten wij niet. Eigenaardig is het wel dat deze familie eveneens verscheidene molenaars heeft geleverd in het Payottenland. - Aert van den Bossche, genoemd de «Oude», was mulder op de watermolens van Asse te IJzenbeke en te Waerborre. Eerstgenoemde molen werd in huur genomen van M' J. Lefebure, terwijl de molen te Waerborre zijn eigendom was, uit de nalatenschap van zijn ouders. - Aert van den Bossche, de jonge, werd in 1632 te Asse geboren. Hij was eerst mulder op de IJzenbeekmolen en daarna in 1676 te Waerborre. - Hendrik van den Bossche, geboren te Asse in 1663, was in 1692 op de molen te IJzenbeke en in 1698 op deze te Waerborre. Raadpleeg hierover «Oude Brabantse Geslachten: Van den Bossche. (Eigen Schoon en den Brabander, 1957, nrs. 3-4-5-6.)
(12) Indien de taxatie geschiedde over een termijn tijdens welke twee verschillende huurders in het gedrang kwamen, dan werd gewoonlijk de 2/3 ten laste gelegd van de afgaande pachter voor de oogst die voorbij was en 1I3 ten laste van de aankomende pachter.
(13) In 1747 was Jan-Baptist Bastaerts molenaar op de molen van Slagvijver te Sint-Kwintens-Lennik. Wij weten niet of het hier een familielid betrof.
(14) Over dit geslacht raadplege men «Oude Brabantse Geslachten» - Van Lierde - door Dr. Paul Lindemans in Eigen Schoon en den Brabander, januari-februari 1952.
(15) We vinden Jan Van Lierde eveneens terug op de watermolen van de Klei te Opwijk. De molen werd in het begin van de J7e eeuw verhuurd aan Lieven Vinck, in 1679 aan Adriaen Bettens, terwijl zijn zoon Jaak Bettens zijn rechten op de watermolen in 1713 verkocht aan Jan de Bodt, die ze tot in 1721 verder verkocht aan Jan Van Lierde Eigen Schoon en den Brabander, 1951, nrs. 7-8).
(16) De oudst bekende molenaar te Kester (Tomberg) is Arent Oriens, die er in 1730 met zijn echtgenote Jenne Van Hassel een schatting van de windmolen liet opmaken. De zoon van Michiel Van Lierde en Catharina Oriens, met name Jan-Baptist Van Lierde was er mulder in 1770. Na hem was het zijn zoo Judocus Van Lierde, die Catharina Van Lathem huwde. Omstreeks 1800 was de molen in het bezit van Desiré Van Lierde. De molen bleef eigendom van de familie Van Lierde tot in 1893. (Eigen Schoon en den Brabander, 1931, nrs. 11-12: De molens van 't Payottenland.)
(17) Peeter Van Lierde werd op Nieuwjaarsdag 1745 in de molen vermoord door enige leden van de beruchte dievenbende van Jan de Lichte. De kerkregisters van O.-L.-Vrouw-Lombeek vermelden de begrafenis van Peeter Van Lierde op 3-1-1745. Zijn echtgenote overleed op 21 januar 1781, nadat zij in het huwelijk was getreden met Peeter Van den Bosch: «1781 - 21 januarii mane obiit Maria Theresia van Audenrode (nata in hac 21 martii 1702) vidua petri van lierde (molinaris er in propria domo arurba larronurn crudeliter occisi 1 jan. 1745) et uxor petri van den Bosch, sepulta in hac 22 januarii». Tot zover de mededeling in de parochiale registers door J.B. Vonck, pastoor te 0.-L.-Vrouw-Lombeek .
(18) De slag- of stampmolen van de Loddershoek te Borchtlombeek diende om een olieslagerij in werking te brengen. Hij werd in 1304-1305 door Arnulphus van Liedekerke, heer van Lembeek, aan de abdij van Ninove geschonken. Onder de huurders ervan vermelden we 1427: Jan de Slachmuldere; 1450: Pierer Van Snick; 1462: Godevaert van Coudenbare; 1648: Joos Van Lierde, wiens weduwe, Elisabeth van Overstraeren, de pacht voleindt; 1671: Nicolacs Van Lierde; 1695: Guilliam Van Lierde, wiens zoon Andries mulder geweest is te Sint-Martens-Bodegem ; 1700: Anchoen Van Lierde, schepene van Borchtlombeek in 1709-1711
(19) De molen van de Pauselijke Zoeaaf te Pamel werd uit hout opgetrokken in 1789 op dezelfde plaats en ter vervanging van een houten molen die reeds in de 13e eeuw vermeld wordt. De familie Van Lierde was er molenaar tot 1850 en huurde de molen van de hertog van Mirepoix.
(20) De graanmolen van Hekelgem, beter bekend onder de benaming "Oude Molen" werd uit baksteen opgetrokken door Jozef Van Lierde in 1785, ter vervanging van een houten windmolen. 1742: Andries Van Lierde; 1765: Francis Van Lierde; 1766: Frans Van Audenrode «met consent heeft Van Lierde voort verhuert aen Frans Van Audenrode. blvvende hy Van Lierde responsabel als principaelen pachter voor een termijn van 27 jaeren..."; 1790: Peeter Van Audenrode. (Eigen Schoon en den Brabander, 1937: De slagmolen te Loddershoek (Borchtlombeek) - E. Soens.)
(21) Te Kester was Jan-Baptist Van Lierde in het jaar 1770 als molenaar werkzaam.
(22) Schepengriffies 1755-1774: Grimbergen nr. 3483 - Rijksarchief te Brussel.
(23) Schepengriffies 1774-1792: Grimbergen nr. 348-t - Rijksarchief te Brussel.
(24) Arnoud van Bodegem stichtte in zijn kasteel een O.-L.-Vrouw-kapelanij in 1266, op voorwaarde dat hij er de begeving van de bedienaar van had en dat de kapelaan er 2 missen per week zou lezen. Zulks betekent dat er in de 13e eeuw een kapel aan het kasteel gehecht was, hetgeen alleen bij voorname heren voorkomt. (Het Parochiewezen in Brabant - J. Verbesselt - VI - blz. 140.)
(25) Werd een leengoed met hypoteek belast of verhandeld, hetzij bij verkoping, hetzij bij sterfgeval, dan moest de leenhouder aan wie het leen werd overgebracht, een mutatie recht of «hergheweyde» betalen. Volgens de «specificatie oft Pertinente Beschryvinghe der Baenderye, Heerlyckheydt ende Kasteel van Gaesbeke» van 1654 bedroeg dit «derthien ryders tot vier rinsguldens ende seven stuyvers het stuck, beloopende met de leenmansrechten ende acte Iviij rinsguldens ende ij st.". De leengoederen waarvan de jaarlijkse opbrengst beneden de 48 gulden lag werden aanzien als "smalle" of kleine lenen, de andere als "volle" lenen.
(26) «Taxatie ende Pryseringhe» van 1 oktober 1737 door de molenslagers Peeter Gechier en Joannes Van Daele.
(27) Het officie-fiscael werd ingesteld onder het bestuur van Filips de Goede, daarna afgeschaft en opnieuw in 1529 in voege gesteld. De bevoegdheid ervan werd door een ordonnantie van Karel V o 30 april vastgesteld. De advocaat-fiscaal had tot plicht de rechten en de domeinen van de vorst te verdedigen. Hij deed alles wat een advocaat voor een privaat persoon doet om de betogen van deze laatste te beh:migen. (Zie A.H. Shillings: Overzicht van de geschiedenis onzer instellingen, blz. 175.)
(28) Het tweede leen van Bodegem behoorde in de 15e eeuw aan de Pipenpoys, daarna aan Philippe Maes (1606), de Warfusée (1620), Simon de Fierlant en zijn nakomelingen, en de Tirirnonts.
Een grafsteen achter het koor van de kerk herinnert aan Willem André-Jozef Du Bois de Fienes heer van Hamissinoy, Bois-Saint-Jean, enz. die overleed op 5 april 1789. Zijn moeder, Marie-Anna De Ro had te Bodegem het «Hoff ter Streten» rechtover de kerk geërfd. (Wauters: Histoire des environs de Bruxelles, blz. 206-209).
(29) Perche: oude oppervlaktemaar te Parijs,= 34,18 m2.
Aune: oude lengtemaat te Parijs = 1,188 m.
(30) Zie Oude Brabantse Geslachten
(31) Kaveling tussen de weduwe en kinderen van Henricus Van Roy te St.-Martens-Bodegem op het kantoor van notaris Crick te Asse op 28-7-1863.
(32) Verdeling D'Hauwer op 10-5-1890 voor notaris Damiens te Brussel.
Kavelbrief voor mr. Petrus D'Hauwer te St.-Mart 4-2-1909 bij notaris Goossens te Ternat.
(33) Vooral opgemaakt uit de «Gifte onder levenden door d'echtlieden Franciscus-Alexins Gerardin-De Smeth, studie notaris Wynants F. te Opwijk, 11-7-1912.).
(34) Poodt: De Geschiedenis van Ternat, blz. 320.
Literatuur
Gedrukte bronnen
De Denderbode, 26.02.1865 (verkoopsadvertentie)
Werken
G. Romeyns, "Het Castelhof te Sint-Martens-Bodegem", in: Eigen Schoon en de Brabander, LXII, 1979, p. 61-90 en 183-193;
J. Vrancken, "De watermolen van Sint-Martens-Bodegem", in: Eigen Schoon en de Brabander, LII, 1969, p. 424-443 en LIII, 1970, p. 136-160;
Herman Holemans, "Kadastergegevens: 1835-1985. Brabantse wind- en watermolens. Deel 3: arrondissement Halle-Vilvoorde (M-Z)", Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem", 1992;
M.A. Duwaerts e.a., "De molens in Brabant", Brussel, Dienst voor Geschiedkundige en Folkloristische Opzoekingen van de Provincie Brabant, 1961;
Peter Van Rossem, "Vijfduizend Bodegemnaren - Sociaal demografische geschiedenis van Sint-Martens-Bodegem (1665-1880)", Sint-Martens-Bodegem - Dilbeek, Bodegemse Kulturele Werkgemeenschap, 2006, p. 397-399, ill. (over het molenaarsgeslacht Van Roy-D'Hauwer die de Bodegemse watermolen bijna anderhalve eeuw (1782 - ca. 1930) hebben uitgebaat).
Fr. Van Droogenbroeck & P. Van Rossem, "Sint-Martens-Bodegem van Franken tot Bourgondiërs (5e tot 15e eeuw)", Bodegemse Kulturele Werkgemeenschap, 1997, passim.
C. De Maegd & S. Van Aerschot, "Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur. Vlaams-Brabant. Halle-Vilvoorde", Bouwen door de heen in Vlaanderen, 2N", Gent, 1975.
Vermeulen S. (red.) Verdwenen Dilbeekse molens, Monumentenmap uitgegeven door het gemeentebestuur van Dilbeek naar aanleiding van Open Monumentendag op zondag 12 september 2010, Dilbeek, 2010.