Tongeren, Vlaanderen - Limburg
- Naam
- Blaarmolen, Molen van Blaar, Molen Jorissen
- Ligging
- Kevieweg 3
3700 Tongeren
op de Jeker
Vlaanderen - Limburg
- Geo positie
- 50.780766, 5.500354 (Google Streetview)
- Eigenaar
- Marc Jansen-Jorissen
- Gebouwd
- Voor 1235 / 17de eeuw / 1854
- Type
- Onderslag watermolen
- Functie
- Koren- en oliemolen
- Kenmerken
- Statig gebouw
- Gevlucht/Rad
- Metalen onderslagrad
- Inrichting
- Nog aanwezig
- Toestand
- Goed
- Bescherming
- M: monument,
28.12.1994 - Molenaar
- Geen
- Openingstijden
- Op afspraak; tel. 012 23 10 92, e-mail: marcjansen57@gmail.com
- Database nummer
- 934
- Ten Bruggencatenummer
- 50934
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
In de oude stadsvrijheid van Tongeren lag de Blaarmolen het meest stroomafwaarts van alle molens op de Jeker. Zijn naam ontving hij van het dorpje waarin hij gelegen was, maar dat tijdens de Franse Revolutie met Tongeren verenigd werd en sindsdien tot de rang van gehucht herleid .
De oudste vermeldingen van de Blaarmolen in de archiefstukke:
1235: molendinum de Blale (Sat, Sint Jacobusgasthuis, originelen).
1364: molendinum domini de Hamalia super Jecorum prope aggerem dicti de Blaloys (BSSLL, t.25 p. 197).
1386: molendinum dictum deBlale prope Tongros super Jecoram (Cam. De Borman, Le livre des fiefs du comté de Looz sous Jean d’Arckel, Brussel 1875 p.254).
1450: le moulin de Bloel (BSLL, t. 12, p.83).
1544: die moelen de Bloel (Sat, Fonds de Schaetzen, reg 2492, fol. 92v°).
1596: den moelen van Blael (Archief de Renesse te Oostmalle, cartularium, fol. 155).
De ligging van Blaarmolen werd min of meer omschreven in de akte van 18 oktober 1571: "sijn meulen tot Bloyl op der jacoeren gelegen, ree(n)genoot nae Nederhem die jacoer, nae Ketsingen die gemeyn straet gaende van Bloel lancx der Jecoeren naar Mall" (Archief de Renesse).
In de atlas van de stadsvrijheid uit het jaar 1731 staat de molen netjes getekend. Naast de gebouwen, stroomafwaarts, was er een koer of erf en tegenover de molen, op de hoek van de straat, lagen twee percelen, die hetzelfde kadasternummer als de molen (nr. 124) droegen, waaruit blijkt dat zij onder fiscaal oogpunt bij de eenzelfde belastingplichtige (de mulder) in gebruik waren. Samen met de molen hadden zij een oppervlakte van 16 grote en 5 kleine roeden.
De Blaarmolen, in zijn huidige toestand, vormt een langwerpig gebouw, waarvan de smalste zijde zich langs het water bevindt. Vermoedelijk was oorspronkelijk de mulderswoning in hetzelfde gebouw begrepen. Op de zolder van het tweede verdiep zijn hier nog sporen van zichtbaar. Naderhand werd er een woonhuis in het verlengde van de molen opgericht. De dakconstructies laten dit duidelijk zien. In 1966 bouwde de mulder Leopold (Pol) Jorissen een moderne woning rechthoekig tegen de oude bouw aan.
Het oude gedeelte wordt gekenmerkt door diverse bouwfasen: de westelijke gevel schijnt te dateren uit de 17de eeuw, doch er werd danig aan vernieuwd in de 18de en 19de eeuwen. Ee, grpte verbpiwo,g vp,d ^maats o, 1854/ De gevel aan de waterkant is helemaal in zandsteen opgetrokken. Het waterrad is in ijzer en werd omstreeks 1880 geplaatst. Een ruime kolkvijver geeft aan het geheel een schilderachtige aanblik. Deze vijver bleef gelukkig (gedeeltelijk) behouden, ondanks de verplaatsing en kanalisering van de jekerbedding in 1970: het molenrad ligt sindsdien stil. Van 1970 tot eind 1990 maalt de mulder verder met elektrische drijfkracht.
Bij de andere watermolens buiten de stad Tongeren werd in de jaren 1960 het “waterrecht” door de gemeentelijke overheden opgekocht. De Jeker moest immers gekanaliseerd worden. Mulder Jorissen (Volksunie) was echter een politiek opponent van de meerderheid (CVP) en werd blijkbaar geen vergoeding gegund. Daarom werd 100 meter verder een nieuwe Jekerbedding gegraven. Na een korte gerechtelijke procedure heeft de Stad een veel hogere vergoeding betaald. De belastingsbetaler draaide tweemaal op voor de kosten.
De bezitters
De Blaarmolen hoorde vanouds toe aan het geslacht van Hamal, dat het slot van die naam, heden onder Rutten (deelgemeente van Tongeren) gelegen, bewoonde. In vogelvlucht is de molen slechts circa 4 km van Hamal gelegen. De heren van Hamal hadden op de einde van de 12de eeuw de Blaarmolen met de rente van 12 Luikse marken aan de ridder Daniel van Mulken belast. In 1364 werd uitdrukkelijk geschreven dat de molen aan de heer van Hamal toebehoorde.
De heren van Hamal hielden de Blaarmolen in leen van de graven van Loon. Na 1366 waren de prins-bisschoppen van Luik zelf graaf van Loon en dit bracht wel enige verwarring mee, te mer daar de molen gelegen was in de Tongerse stadsvrijheid, die Luiks was. Zo komt het dat de leen bezitters de heffing wel eens voor het Luikse leenhof gedaan hebben, terwijl hij normaal voor het Loonse leenhof, naderhand de Leenzaal van Kuringen genaamd, moest verheven worden. In 1379 zou Willem van Alsteren, heer van Hamal, de Blaarmolen o.m. voor het Luikse leenhof verheven hebben. Op 26 augustus 1386 deed hij dezelfde leenverheffing voor de Loonse leenzaal ; mogelijk wilde hij zeker spelen en nam hij beide gelegenheden te baat. Inmiddelswaser een geschil ontstaan tussen de afstammelingen van de ridders van Hamal, in het slot Hamal verblijvend, en hun neven, de ridders van Hamal, in het slot ’s Herenelderenwoonachtig, nopens de rechten op de laatst genoemde heerlijkheid. Dit geschil werd in de tweede helft van de 15de eeuw voor de leenzaal van Kuringen gepleit. Omstreeks die tijd stellen we vast dat de Blaarmolen in het bezit van de heren van ’s Herenelderen gekomen is. Anna van Hamal, vrouwe van ’s Herenelderen, deed de leenheffing van Blaarmolen te Kuringen op 30 oktober 1540. De Anna van Hamal was de weduwe van Frederik van Renesse, een edelman van Zeeuwse oorsprong, drossaard van Breda, heer van Grimmerstein en een aantal andere plaatsen in de Noord-Nederlandse vorstendommen gelegen. Anna van Hamal droeg op 22 maart 1544 de heerlijkheden ’s Herenelderen, Hern, Schalkhoven en Warfusée ende die moelen van Blole over op haar zoon Jan van Renesse. Het volgens jaar,op 9 mei 1546 gaf prinsbisschop Joris van Oostenrijk volmacht aan deze Jan van Renesse om te beschikken over genoemde heerlijkheden, alsmede over de molen van Bloel,hem toebehorende ende van ons als grave van Loon te leen haldende.
Op 18 oktober 1571 verwierf diens zoon,Renaat van Renesse, een beemd onder ’s Herenelderen gelegen en die Echelmer geheten, eigendom van her Sint-Antoniusprozenhuis te Tongeren (de siecken van St.Anthonis). In ruil schonk hij aan dit leprozenhuis een rente van 8 mud rogge op de Blaarmolen. Het bezit van beemden stond hoog in aanzien bij deze heer van ´s Herenelderen, want op 11 november 1580 bood hij de Blaarmolen aan de stad Tongeren aan, in ruil voor zekere stadsbeemden; van deze transactie is niets terecht gekomen omdat de ambachten de voorgenomen ruiling niet gunstig beoordeelden. Gevolg: de Blaarmolen bleef in bezit van het geslacht van Renesse en de stad behield haar beemden…
De Blaarmolen werd op 9 november 1771 voor de laatste maal door een heer van ’s Herenelderen voor de Leenzaal van Kuringen verheven, te weten door de graaf Jean-Lodewijk van renesse. Kort daarna stond deze edelman de molen aan de mulder Jan Hermans af, die te voren zijn huurder was. De akte werd op 2 september 1780 voor de notaris Barthomeus Cuvelier, die te Oreye resideerde, verleden. De eenmalige koopsom bedroeg slechts 1.500 gulden, doch een eewigdurende rente van 260 vat koren per jaar bleef op de molen gevestigd. Dit koren moest in vier sneden en om de vier maanden op het slot van ’s Herenelderen afgeleverd worden. Bovendien zou de mulder jaarlijks een vet varken van 200 pond leveren,alsmede drie mud raapzaad. Met nieuwjaar diende telkens 20 pond goede canarissuyker aan de heer te bezorgen. Nog andere voorwaarden werden hem opglegd : 1° de bouw binnen en buiten in goede staat te stellen, vóór het berstrijken van twee jaar; 2° de moolendeyken volgens het gewoonterecht onderhouden; 3° de mout van de graaf kosteloos malen. Alleen het vegen van de Jekerbedding nam de graaf op zich doch hiervoor zou hij zijn ondersaeten opcommanderen; de mulder moest hen echter naar behoren op bier tracteren.
De afstammelingen van Jan Hermans bleven in het bezit van de Blaarmolen tot kort voor de dood van Anna-Gertrudis Hermans (+1855).
Eigenaars na 1840:
- voor 1844, eigenaar: Hermans Anna Gertrudis (en compagnie), molenaars te Tongeren
- 1854, afstand: de Renesse-Breidbach comte Louis, raadsheer te 's Herenelderen
- 1864, erfenis: de Renesse-Breidbach comte Louis, de weduwe, rentenierster te 's Herenelderen
- 1874, deling: de Renesse-Breidbach comte Ludolphe, rentenier te 's Herenelderen
- 1890: de erfgenamen
- 1895, verkoop: de Becker-Remy August, advocaat te Elsene
- 1916: en kinderen
- 1920, begin vurchtgebruik: a) de Becker Madeleine, zonder beroep te Elsene (naakte eigendom), b) de Becker August, advocaat te Elsene (vruchtgebruik)
- 1930, erfenis: Madeleine de Becker (dochter van August de Becker), gehuwd met de Ryckman de Betz Adelbert, verblijvend te Cannes
- 1931, verkoop: Jorissen-Smets Lambert, molenaar te Tongeren
- 1951, gift: a) Jorissen-Honinx Leopold, landbouwer te Tongeren (1/21 naakte eigendom), b) Jorissen-Honinx Jacques, molenaar te Tongeren (naakte eigendom), c) Jorissen-Smets Lambert, zonder beroep e Tongeren (vruchtgebruker)
- 1956, einde vruchtgebruik: a) Jorissen-Honinx Leopold, landbouwer te Tongeren (1/4 volle eigendom + 1/4 naakte eigendom), b) Jorissen-Honinx Jacques, molenaar te Tongeren (1/4 volle eigendom + 1/4 naakte eigendom), c) Jorissen Lambert, molenaar te Tongeren (1/2 vurchtgebruik)
- later, eigenaar: a) Jorissen-Honinx Jacques, molenaar te Tongeren (voor 1/2), b) Jorissen-Honinx Leopold, landbouwer te Tongeren (voor 1/2)
- 1995, verkoop: Jansen-Jorissen Marc.
In 1895 kwam de molen door aankoop in het bezit van de familie de Becker Remy. In het begin van de 20ste eeuw was baron August de Becker Remy eigenaar van de Blaarmolen. Na zijn dood in 1930 ging het eigendomsrecht over op zijn dochter Madeleine, gehuwd met Adelbert de Ryckman de Betz, en verblijvend te Cannes aan de Middellandse Zee. Dit echtpaar verkocht de Blaarmolen op 23 september 1931 aan de mulder Lambert Jorissen, waarover verder nog meer.
De materiële en juridische toestand van de Blaarmolen
In de 17e eeuw waren twee molens in hetzelfde gebouw ondergebracht: een rogge- en een smoutmolen. Dit blijkt uit een opgave van in 1650 uitgevoerde herstellingen in de Blaarmolen.
Een gedeelte van de herstelkosten viel ten laste van de leenbezitter, hier de edelen heer baron van Elderen genoemd. Zo hadden Peter van Hees en Willem Meykers op 29 mei 1650 het herstellen van de "canjel in die smautmeulen" voltooid en stenen herplaatst, hetgeen drie werkdagen voor ieder in beslag genomen had. Drie steenhouwers van Wezet (Visé) hadden zes dagen gewerkt om de stenen in dezelfde smoutmolen te houwen. Toenmaals werd ook "die smoutbanck", die gezonken was, op haar peil hersteld. Peter van Hees en zijn knecht herstelden ook het "kruys" (de rijn) aen die roggemolen.
Op 11 mei 1614 had een schatting van het lopend werk van de Blaarmolen plaats in tegenwoordigheid van Frans Pittens alias Fimaers, rentmeester van den edelen heer van Elderen. Schatmeetsers waren Gillis Woutiers, Dries Engelborghs, Arnold Schaeffs en Jan van Hees. Het molenwerk werd geschat op 403 gulden.
Op 3 juli 1675 liet baron Joris-Frederik de Renesse andermaal het molenwerk schatten. Hij gaf volgmacht aan Gillis Rosemonts, priester, om hem bij deze operatie te vervangen. Als schatmeesters traden op: Adam Smets en Peter van Veulen, meestrs van het bakkerambt van Tongeren. Het document is zeer belangrijk voor de terminologie van de onderdelen; in het kader van deze studie dienen wij ons evenwel te beperken tot de waarde van het molen Voorrechten en lasten
De Blaarmolen genoot het voorrecht van de banaliteit of molendwang : dit blijkt uit twee bewaarde jaargedingen van ’s Herenelderen uit 1716 en 1784-1785.
In een akte van 2 september 1780 noemde graaf Jan-Lodewijk van Renesse de Blaarmolen sijn waterbanmolen tot Bloer, waardoor wij over een derde officiële verklaring aangaande het banaal karakter van deze molen beschikken. Het waren de onderhorigen van ’s Herenelderen die, volgens het jaargeding van 1716 verplicht waren te observeren die privilegiën van de banaliteijdtmoelen tot Bloer. In het tweede jaargeding staat te lezen: "ainsi est is sérieusement ordonné d’observer les privilèges du moulin à Bloir", hetgeen letterlijk vertaling van de tekst van 1716 is.
De Blaarmolen, ofschoon in een Luikse stadsvrijheid gelegen, was niettemin een dwangmolen voor de dorpelingen van de Loonse heerlijkheid ’s Herenelderen. Wij weten trouwens ook dat de Wijkmolen te Tongeren banaal was voor de onderzaten van Koninksem, een heerlijkheid van het Sint-Servaaskapittel van Maastricht. Renaat van Renesse belasste de Blaarmolen in 1571 met een rente van 8 mud rogge ten voordele van het Sint-Antoniusleprozenhuis. Te voren reeds waren nog andere renten op deze molen gevestigd. In 1235 is er al sprake van een rente van 12 Luikse marken ten behoeve van de ridders van Mulken. In 1385 had de fabriek van de O.L.Vrouwekerk te Tongeren eveneens recht op een rente van 11 vat spelt, gevestigd in "molendino de Blale". Deze rente was aan de fabriek gelegateerd geworden door Willmen de Coninxheim. De leenbezitter van de Blaarmolen legde de betaling van deze rente aan de mulder, zijn pachter, op. Deze mulders werden, na het verlenen van het erfrecht in 1780, nog een aantal andere lasten opgelegd.
De Bestendige Deputatie van de provincie Limburg keurde op 10 juni 1846 de vastgestelde pegelhoogte van 1,461 m goed.
De mulders
Alhoewel er geen enkele volledige huurovereenkomst tussen de leenheer en zijn mulder-pachter bekend zijn, kennen we toch een aantal bijzonderheden omtrent deze verpachtingen. De mulder betaalde in 1592 een huurprijs van 31 mud rogge, waarvan iedere week een portie op ’t huys van Elderen diende geleverd. Er wordt in deze bron verwezen naar oudere voorwaarden.
In 1618 bedroeg de huurprijs 25 mud rogge, inbegrepen de reeds vermelde rente van 8 mud aan het Sint-Antoniusleprozenhuis: de netto huurprijs was toen dus17 mud rogge. De mulder van Blaar was niet gehouden – dit in tegenstelling met de meeste pachtovereenkomsten van andere molens - de daken, wanden en fundamenten te onderhouden. Zelfs een deel van het lopend werk viel ten laste van de leenheer. Lag de molen stil wegens oorzaken, waaraan de mulder geen schuld had, dan mocht hij de geleden schade in mindering brengen; dit blijkt o.a. uit een staat van 1650-1651, waarin opgetekend staat dat de molen stilgelegen had telkens de Jeker schoongemaakt werd, ook toen de lakenmakers werken aan hun stroomopwaarts gelegen molen lieten uitvoeren, toen er aan de Sint-Jansmolen gewerkt werd, "doen den swaeren regen valde, doen den sneeuw smelde", enz.
De mulders in Blaarmolen genoten blijkbaar van milde huurvoorwaarden. Niettemin klaagde Hubert Bollen op 18 mei 1618 dat hij de pachtprijs niet kon betalen wegens de “slechte jaren” en ook omdat de Tongenaren dichtbij een andere molen opgericht hadden. Hiermee bedoelde hij kennelijk dat de stad Tongeren op 27 maart 1618 de molen van de prinsbischop bij de Moerenpoort in erfpacht genomen had. Zoals eerder vermeld had de mulder enkele renten, door de heer op de molen gevestigd, ten laste. Na 1780 waren de mulders erfbezitters van de molen in plaats van huurders.
Lijst van de mulders van Blaarmolen
1. Johannes "molinarius de Blole" betaalde in 1340 zekere cijns op 3 roeden land aan de Bischoppelijke Tafel.
2. Tussen 1340 en 1592 konden nog geen namen van mulders teruggevonden worden. Vermoedelijk werd deze functie uitgeoefend door leden van de familie van Bloer. Volgende argumenten pleiten hiervoor : a : deze familie van Bloer voerde een molenijzer in haar schild hetgeen op haar connectie met een molen wijst b : deze familie was nog in de 14de eeuw in Blaar gevestigd, want Herman de Blole legateerde in 1385 een rente, gevestigd op een stuk land te Blaar gelegen, aan het O.L.Vrouwkapittel van Tongeren.
3. Jan Peters nam de molen in pacht voor de schepenen van ’s Herenelderen in 1592.
4. Jan Symens alias van Hasselt kocht op 7 juli 1596 het bakkersambachtrecht. Zijn zoon Jan werd op 5 april 1597 tot knaap van dit ambacht aangesteld.
5. Jan van Haeren werd in 1614 als moller te Bloer gesignaleerd in een procesbundel.
6. Hubert Bollen was mulder in 1615.
7. Leonard-Jan Nys was mulder in Blaarmolen in 1617.
8. Hubert Bollen blijkt na Leonard-Jan Nys de molen opnieuw in pacht genomen te hebben: op 18 mei legde hij een verklaring af nopens de toestand van de molen en zijn pachtvoorwaarden.
9. Jan Thonissen, mulder van Bloer, kocht in 1620 het bakkersambachtrecht.
10. Engelbert Engelburchts, kennelijk een lid van de muldersfamilie uit Rutten, was de mulder in 1650.
11. Hendrik Loët of Louwet kocht in 1658 het bakkersambachtrecht; hij was nog mulder op 3 juli 1675, toen de Blaarmolen door deskundigen geschat werd.
12. Jan Hermans, gehuwd met Joanna Beamonts, was kennelijk zijn opvolger. Hij was de vader van
13. Gillis Hermans, gedoopt te Tongeren op 5 september 1695, mulder van Blaar in 1731: hij komt ook in die hoedanigheid voor inde volkstelling van 1736 en hij was gehuwd met Elisabeth Hubens. De muldersfamilie Hermans, vermoedelijk afkomstig van Rutten, heeft vertegenwoordigers gehad in de voornaamste molens van de stadsvrijheid.
14. Jan Hermans, gedoopt te Tongeren op 20 juli 1725, volgde vader Gillis in 1770 op. Hij kocht op 2 september 1780 het erfrecht van de Blaarmolen, waardoor hij er de bezitter van werd i.p.v. de huurder. Hij was gehuwd met Maria Nicolaers en stond de molen, met meubels en beesten, op 15 december 1780 af aan zijn zoon.
15. Gillis Hermans, gedoopt te Tongeren op 8 november 1753. Hij huwde Anna-Elisabeth Paquay uit Hoeselt. Hij deed de verheffing van de Blaarmolen op 30 mei 1788.
16. Servaes Hermans, broeder van de voorgaande mulder, werd gedoopt te Tongeren op 2 september 1759. Hij stond in 1798 als mulder te Blaar opgeschreven.
17. Anna-Gertrudis Hermans, gedoopt te Tongeren op 14 mei 1784, dochter van Gillis en Anna-Elisabeth Paquay, volgde haar oom op als moldersche van Blaar. Volgens het bevolkingsregister van 1846 werd zij bijgestaan door twee meiden, vijf molenknechten, vijf labeurknechten en twee koeherders. Zij stierf op 27 maart 1855.
18. Jozef Willems, geboren te Hasselt in 1814, was de ongehuwde mulder van Blaarmolen in 1856.
19. Juliaan Cartuyvels, geboren te Sint Truiden op 8 januari 1825 en gehuwd met Clémence Boine uit Lathuy. Hij staat in 1866-1870 als muder opgetekend.
20. Jan-Renier Theunissen, geboren te Tongeren op 2 februari 1843. Huwde Maria Tournaye en was mulder tot 1884.
21. Marten Delbrouck, geboren te Tongeren op 27 april 1858. Huwde Ida Vangeertruyden uit Schalkhoven en was mulder van 1884 tot 1900.
22. Gillis-Alfons Somers, geboren te Bilzen op 18 november 1845. Huwde driemaal : 1e met Helena Claesen ; 2e met Maria-Josepha Menten en 3e met Catharina Neven. Hij verliet de molen in 1908.
23. Winand-Jozef-Lambert Fagard, geboren te Alt Hoeselt op 30 maart 1877. Hij huwde Maria Vanvinckenroye en verliet de molen in 1920 nadat zijn drie kinderen overleden aan tyfus.
24. Lambert Fagard, broer van de voorgaande muler, geboren in 1881. Huwde Trinette Wouters en waren mulder van 1920 tot 1928. Werden dan uitbater van de kasteelhoeve van ’s Herenelderen.
25. Arnold Jorissen, buurman, bewoonde niet de molen maar exploiteerde de Blaarmolen met enkel knechten tot 1929.
26. Lambert Jorissen, broer van Arnold. Huurde de molen in 1929 en werd eigenaar op 23 september 1931 voor de som van 150.000 frank.
27. Leopold en Jacques Jorissen. Deze broers exploiteerden de molen gezamenlijk.
Na de rechttrekking van de Jeker in 1970, waarbij de Jekerarm naar de molen werd afgesneden, schakelde Leopold en Jacques Jorissen over op elektrische drijfkracht. Het "water" bij de molen is nu een soort vijvertje, zonder enige stroming. Eerst werd er nog gebruik gemaakt van de bestaande molenstenen. Nadien werd in de gebouwen aan de overkant overgeschakeld op een hamermolen en viel het molenwerk stil.
De klassieke mulder paste niet meer in de moderne landbouw. Het malen van granen verdween en werd vervangen door mengvoeders aangeleverd in bulkwagens. De mulders zien hun klanten-boeren, die gedurende vele eeuwen aangewezen waren op de molen, verdwijnen.
De molen werd op 28 december 1994 beschermd als monument: "Kevieweg 3: Bloirmolen of Blaarmolen (watermolen) (met sluiswerk en bedieningsbrug, woelkom, kanalen nodig voor aan- en afvoer water, waterrad, molengebouw met volledige installatie en aanhorigheden". In 1995 werd de molen verkocht aan het echtpaar Marc Jansen-Jorissen.
De rechtgetrokken Jeker zal men opnieuw laten meanderen. In dat geval zou de molen op termijn weer maalvaardig kunnen worden. In opdracht van de Vlaamse Overheid (VMM afdeling water) werkte Haskoning Belgium uit Mechelen in 2007 een studieopdracht uit voor het herstel van de Jeker te Tongeren. Bedoeling is om zo de oude Jekerarm aan de Blaarmolen terug open te graven. Hierbij wordt ineens vismigratie mogelijk gemaakt ter hoogte van de molen en ontstaat ook de mogelijkheid om de molen terug maalvaardig te maken. Bij de uitwerking van de maatregelen wordt rekening gehouden met de historische context van de molen. Zo wordt een correcte dimensionering voorzien ten bate van de vispassage en om de invloed van stormweer op mogelijke overstromingen na te gaan. De Blaarmolen zal door een hermeandering van de Jeker opnieuw in gebruik worden genomen. (Haskoning / Aquadra)
Henri BAILLIEN, Lieven DENEWET & Herman HOLEMANS
Aanvullende informatie
Sage. Hekserij afweren door motief in dakpannen Verhaalopbouw: In het dak van de molen van Blaar (Bloir) had men tussen de zwarte dakpannen in de vorm van een driehoek rode pannen gelegd om het gebouw te beschermen tegen hekserij.
Bron: G. Verdickt, Leuven, 2002.
Literatuur
H. Baillien, "De Blaarmolen te Tongeren", in: Limburg, LVII, 1978, p. 99-111;
Lieven Denewet, "Inventaris van de Limburgse watermolens met hun pegelhoogtes (1846-1849)", Molenecho's, 39, 2011, nr. 2;
Herman Holemans & Werner Smet, "Limburgse watermolens. Kadastergegevens: 1844-1980", Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem, 1985;
Bert Van Doorslaer, "Met de stroom mee of tegen de wind in? Molens in Limburg", Borgloon/Rijkel, Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed, 1996;
Watermolens Zuid-Limburg", Tongeren, Werkgroep Molenzorg Zuid-Limburg, s.d.;
F. Dirks, " 'Blaarwatermolen" in natuurgebied de Kevele op de Jeker te Tongeren beschermd" in: Natuur- en Stedenschoon, LXIV, 1995, nr. 5, p. 33.
G. Vynckier, "Rapportage vondstmelding Tongeren: De Blaarmolen, Kevieweg (prov. Limburg)", onuitgegeven rapport, Agentschap Ruimte en Erfgoed, 2010.
Lieven Denewet, "Honderd bespookte molens in Vlaanderen. Een verzameling molensagen van de kuststreek tot het Maasland", Molenecho's, XX, 1992, nr. 2-3.
Lucien Simon, "Moulins de chez nous", Dison, Fondation Adolphe Hardy, 1992, p. 92.
Mailberichten
Jean-Marie Nys, Tongeren, 23.04.2013.
Bart Van der Veken, 06.05.2014.
Persberichten
VT, "Hermeandering", Het Nieuwsblad, 17.05.2010.
VTX, "Werken in de Kevie", Het Nieuwsblad, 23.04.2011.
VTX, "Weer meer bochten in de Jeker", Het Nieuwsblad, 23.06.2011
VRS, VT, "Erfgoed aan de Jeker moet op volle toeren draaien. Extra subsidies voor restauratie watermolens", De Standaard, 30.05.2012.
Raf Vanmechelen, "Langere Jeker in de Kevie en beek in Vreren-Nerem weer open. Tongeren en Jeker halen oude banden aan", Het Nieuwsblad, 12.03.2013.