Koolkerke (Brugge), Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Naam
- Ter Pannemolen, Pannemolen, Gailliaertmolen
- Ligging
- Dudzeelse Steenweg 201
8000 Koolkerke (Brugge)
westzijde
Ten Bergeweg
kadasterperceel C284
Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Geo positie
- 51.232971, 3.228331 (Google Streetview)
- Eigenaar
- Privaat
- Gebouwd
- tussen 1437 en 1447 (hout) / 1625 (overgebracht uit Sint-Kruis, Galgenveld) / 1890-1891 (steen)
- Type
- Staakmolen, later stenen bergmolen
- Functie
- Korenmolen
- Kenmerken
- Hoge molenwal, rondboogvensters
- Gevlucht/Rad
- Verwijderd
- Inrichting
- Verdwenen
- Toestand
- Gerenoveerde romp
- Bescherming
- niet,
Niet beschermd - Molenaar
- Geen
- Openingstijden
- Op aanvraag
- Database nummer
- 846
- Ten Bruggencatenummer
- 01681
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
De Pannemolen is een stenen korenwindmolen, type bergmolen, aan de westzijde van de Dudzeelse Stenweg (nr. 201), zijweg Ten Bergeweg.
Deze windmolen was oorspronkelijk een staakmolen op een molenwal. Hij stond 1,2 km ten noorden van de Brugse Sint-Lenaartpoort. Hij stond op een terrein dat toebehoorde aan de heer van Dudzele (Ambacht Dudzele).
De Heer van Dudzele richtte de Pannemolen op tussen 1437 en 1447. Jan de Baenst beheerde de molen in 1447.
De molen werd tijdens de Troebelen rond 1580 vernield.
Lieven Cattoir, zoon van Gillis en gehuwd voor 1610 met Jozyne Vassemoet, kocht in 1625 aan Pieter Mys en Catharina D'Hondt, een meulenwal in het ambacht van Dudzele, in de parochie Koolkerke, zuid van de kerk, op de zuidzijde van de nieuwe vaart, voor de koopsom van 14 pond groten, te betalen in vier jaarlijkse afkortingen van 3 pond 10 schellingen, alsook 20 schellingen contant te betalen voor een 'hooftcleet' voor de vrouw van de verkoper. Op deze wal plaatste hij in 1625 de molen die hij bij het Galgeveld te Sint-Kruis in 1619 had opgericht en die door 'tempeest ende storm van wynd' was omgewaaid. Hij gaf de nieuwe molen te Koolkerke in pacht aan Philip De Nayere.
In het begin van de 18de eeuw was Jan de Keyser de eigenaar, in 1777 een zekere Plasschaert en in 1784 Louis Erembout, heer van Dudzele. In 1784 behoorde de grond waarop de molen stond, nog altijd aan de Heer van Dudzele. Deze was op dit ogenblik Louis Errembout. Maar hij had die grond sedert 1 oktober 1783 in cijns gegeven voor 50 jaar aan de eigenaars van de molen, namelijk Johanna Logghe, Pieter en Marie De Brauwer en Joseph Plasschaert. Deze laatste was wees. De jaarlijkse cijns bedroeg 4 pond groten courant.
Later volgden: Johanna Logghe, Pieter en Marie de Brauwer, rentenier Louis Gilliodts-Deroo (rond 1830), met molenaar Jan De Vieldere. De houten molen bleef steeds op cijnsgrond staan. De jaarlijkse cijns bedroeg 4 ponden groten.
De pachter van de molen was in 1784 Lodewijk Verhille, die een pacht van 3, 6, 9 jaar had aangegaan sedert 1 mei 1775 mits 22 pond groten 's jaars voor de eerste drie jaren, en voor de zes volgende 23 pond 's jaars. Voor zover bekend waren alle molens in die tijd in onze streek nog van het type 'houten staakmolen' zoals nu nog de molen op het Kalf te Knokke. Zij waren dus zeer onderhevig aan sleet. Daarom moest de pachter, die zulk een molen in pacht nam, zich verbinden om het draaiende werk in goede staat te houden en daarenboven dit draaiende werk overnemen. Het draaiende werk van de dorpsmolen te Koolkerke, op de oostzijde van de Koolkerkse vaart tegenover de kerk von Koolkerke, werd aldus in 1746 geschat op 40 pond gr. Het draaiende werk van de molen te St.-Kruis bij Brugge, die toebehoorde aan Pieter De Clerck, werd in 1779 geschat op 60 pond 11 schellingen 10 groten.
Aldus waren er in een molen soms drie eigenaars: de eigenaar van de grond, de eigenaar van de vaste delen van de molen en de eigenaar van het draaiende werk. Op 19 maart 1784 kocht Joannes Sarlet fs Pieter en zijn vrouw Marie Bortoen, vrijlaat in Moerkerke Ambacht en wonende op de Dorpsmolen to Kool-kerke, de molen op 'ter Panne' voor '270 ponden groot Vlaemsch wisselgeld suuver geld'. De verkopers waren de hierboven genoemde vier personen: Logghe, De Brauwer's, Plasschaert. In 1797 heeft Johannes Sariet op zijn beurt de Pannemolen verkocht, maar de koopakte is niet voorhanden. De koper Carolus De Vielder beschikte echter niet over het nodige geld. Daarom leende hij aan de verkoper Joh. Sarlet, 200 pond ' grooten vlaemsch sterk permissie wisselgeld den schelling aen zes stuuvers 't stick' (7). De intrest hiervoor bedroeg 8 pond groten Vlaams wisselgeld per jaar. Carolus de Vielder stelde als borg zijn korenwindmolen met huis en grond op ter Panne; en de verkoper bezat het geld dat hij uitleende tengevolge van de verkoop van de Pannemolen, met andere woorden, noch de koper noch de verkoper bezaten dit geld.
Carolus De Vielder hoopte waarschijnlijk op de toekomst. De reden hiervoor brengt ons naar St.-Kruis. Carolus was één van de tien kinderen van Joannes De Vielder, molenaar te St.-Kruis. Deze Jan De Vielder was de zoon van Johannes De Vielder en Jacqueminne Van Wassenhove. Jan was tweemaal gehuwd geweest, eerst met Petronolle De Vos en daarna, op 20 oktober 1755 op 35 jarige leeftijd, hertrouwd met Isabella Herrebout. Hij overleed te Sint-Kruis in 1779. Uit het eerste huwelijk had Jan een dochter, Lucia De Vielder, die op haar beurt eerst trouwde met Pieter Strubbe en daarna met Hubrecht Lanmertyn. Uit zijn tweede huwelijk had Jan De Vielder negen kinderen die bij het overlijden van hun vader in 1779 volgende ouderdom hadden: Joseph 22 jaar, Isabella 20 jaar, Pieter 18, Teresia 16, Charel 14, Johannes 12, Augustin 10, Emiliana 5 en Jacobus 3 jaar.
Uit de Staat van Goed van het sterfhuis blijkt dat Jan De Vielder nu precies niet tot de geheel armen behoorde. Hij was immers eigenaar van drie hofstedekens, die lagen in de Maldegemse Polder te Koolkerke op de wijk De Hoorn; te weten: 1 groot 26 gemet 1 lijn 29 roeden, gekocht op 24 juli 1762 en verpacht tegen 36 pond gr. 's jaars; 2 groot 6 gemet, gekocht op 4 oktober 1757, verpacht tegen 8 pond gr.; 3 groot 4 gemet, gekocht op 9 juli 1766, verpacht tegen 12 jaars. Dit laatste hofstedeke was belast met 2 groten per jaar en per gemet ten profijte van de Prins van Rubempré 'over molenschuld'. Deze molenschuld was een oud-heerlijk recht. Volgens het Toponymisch Woordenboek van Karel de Flou, deel X kolom 841, wordt de molenschuld te Moerkerke vermeld in de ommeloper van de Maldegemso Polder van 1499 op f 59. De Molenschuld behoorde toe aan de Heer van Moerkerke, maar wij weten niet hoeveel gemeten er mede belast waren. Altijd volgens de Flou, wordt de molenschuld ook vermeld in de ommeloper van de Watering van Moerkerke Noord over de Lieve, anno 1602 op f 115.
Jan De Vielder had in cijnspacht het Cappelhof te Vijvekapelle. Daarop stond het Cappelhuus waarvan het metselwerk geschat werd op 16 p 12 sch 4 gr en het timmerwerk en houtwerk op 18 p 16 sch. De waarde van de fruit- en andere bomen en de doornhaag werden geschat op 10 pond 2 schellingen. Wat betreft de molen te St.-Kruis, waarop Johannes De Vielder molenaar was: de molen zelf behoorde aan Pieter De Clercq, maar het draaiende werk dat aan de pachter toebehoorde werd door Pieter Slabbinck, meester molenmaker, geschat op 60 pond 11 schellingen 10 groten. De totale som van de baten van het sterfhuis bedroeg 502 p 16 sch 6 gr. We kennen echter het bedrag van de lasten van het sterfhuis niet. Naarmate de kinderen in het huwelijk traden kregen ze echter het deel in de roerende goederen van hun vader uitbetaald. Dit deel bedroeg telkens 18 pond en 5 groten. Daardoor kennen wij hot tijdstip van het huwelijk van vier kinderen: Isabella Clara De Vielder bekwam haar deel, samen met haar man Carolus Joseph Vergeire, op 22 mei 1785; Theresia trouwde met Johannes van Fouckx en kreeg haar deel op 16 juni 1790; Joseph Emmanuel De Vieljer en zijn vrouw Johanna Sallet, op 2 februari 1791; en op 16 april 1791 was het de beurt broer Carolus en zijn vrouw Isabella Lust.
Wanneer de andere kinderen hun deel verkregen, wordt niet vermeld. We zagen boven dat Carolus De Vielder in 1797 de molen van ter Panne heeft gekocht. Kort daarop, op 16 januari 1798 wisselde hij met Charles de Croeser, grootgrondeigenaar en Heer van ten Berge, het molenhuis 'by hem De Vielder bewoond by ter Panne molen', dat op 6 roeden grond stond en op 55 p 4 gr werd geschat, voor een ander huis dat aan de Croeser toebehoorde en verpacht was aan Pieter van Houdenaerde en op 2 lijnen 6 roeden grond stond en geschat werd op 112 p 7 sch 8 gr. Carel De Vielder moest dus nog 56 pond 13 schellingen bij betalen aan de Croeser voor zijn beter huis dat op een groter stuk grond stond. Op 11 Pluviose van het lle jaar van de Franse Republiek (februari 1803) blijken de drie hofstedekens in de Maldegemse Polder nog in onverdeeldheid toe te behoren aan de erfgenamen van Jan De Vielder, die overleden was in 1779.
Op die 11 Pluviose an II (febr. 1803) verkochten de erfgenamen van de inmiddels overleden dochter Lucia De Vielder, hun rechten bestaande in de drie delen van acht in de helft van de drie hofstedekens, aan Isabella Herrebout weduwe eerst van Jan De Vielder en intussen voor de tweede maal weduwe van Cornelis Verhuyst. De verkoopprijs bedroeg 30 pond groten of 326 fr 33 ct. De totale waarde van de drie hofstedekens bedroeg dus 160 pond of 1724,12 frank. Isabella Herrebout overleed te Damme op 6 februari 1820. Zij moet een welstellende dame geweest zijn. Kort na haar overlijden werd een deurwaarder gelast om een bedrag van 600 guldens te doen terugbetalen door Johannes Baptiste Geernaerd, wonende te Maldegem gehucht Moerbrugge, dat hij geleend had van Isabella Herrebout. Ook Franciscus De Vos, winkelier te Maldegem, moest 992 guldens terugbetalen die hij van dezelfde geleend had. Beide leningen waren gedaan in 1818.
De deurwaarder werd aangesteld door de erfgenamen en daar vernemen we waar sommige broers en zussen van Carolus De Vielder waren terecht gekomen. Joseph De Vielder was molenaar te Hoeke. Pieter Jacobus De Vielder was bakker te Maldegem. Augustinus De Vielder was molenaar te Oostkerke. Theresia De Vielder was de echtgenote van Johannes van Houckx, smid te Oedelem. Marie Therese De Vielder was gehuwd met Domenic Vermeire, wagenmaker te Knokke. Bij de erfgenamen komen vier Vermeires voor, waaronder Joseph Vermeire molenaarsknecht bij zijn oom Augustin te Oostkerke.
Een dochter van Isabella Clara De Vielder huwde in 1785 met Carolus Vermeire. In hetzelfde jaar 1820, kort na de dood van zijn moeder, verloor Carolus De Vielder op 17 oktober 1820 ook zijn echtgenote Isabella Lust. Op 9 december daaropvolgend werd op het vredegerecht te Brugge de familieraad samengesteld die moest waken over de rechten van de minderjarige wezen: Philippus oud 19 jaar, Johannes 17 jaar en Augustinus 15 jaar. Na de vader, Carolus De Vielder, verscheen als tweede voogd de oudste zoon Pieter De Vielder, die reeds molenaar was te Oedelem. Daarbij kwamen nog Hendrik Lust, broeder van de overledene, en Pieter De Knook, haar schoonbroeder; deze beide laatsten woonden te Zedelgem. Tenslotte waren daar nog Joseph De Vielder, molenaar te Hoeke; Augustin De Vielder, molenaar te Oostkerke; en hun schoonbroeder Johannes van Houckx, smid te Oedelem. Na het overlijden van zijn moeder en zijn vrouw in 1820, kwam nog een ander feit molenaar Carolus Op ter Panne verontrusten.
Carolus De Vielder beschikte in 1797 niet over het nodige geld om de molen volledig te betalen aan Johannes Sarlet, en hij leende 200 pond aan deze laatste. Op 16 januari 1822 eiste Cecilia Goethals, tweede vrouw en reeds weduwe van Johannes Sarlet, en alsdan hertrouwd met Petrus Dhont wonende te St.-Kruis, de geleende som terug. Dit uit kracht van haar huwelijkscontract van 7 augustus 1811 met Johannes Sarlet. De 200 pond 'grooten Vlaemsoh sterck permissie wisselgeld den schelling aen zes stuuvers het stick' van 1797, zijn nu in 1822 geworden tot 1200 Guldens van het Nederlandse Koninkrijk. De afloop van de zaak kennen we niet, maar ze moet in orde gekomen zijn. Dit blijkt uit een volgend bewijsstuk.
Dezelfde Cecilia Goethals, weduwe van Johannes Sarlet en nu ook reeds van Petrus Dhont, en wonende te Koolkerke, had op 24 juni 1844 een hypotheek verleend aan Carolus De Vielder molenaar op ter Pannemolen en aan Pieter De Vielder molenaar te Oedelem en andere garfden. Deze hypotheek werd definitief afgelost op 29 oogst 1857, volgens een akte gepasseerd voor notaris Jacques te Brugge. Kort na het nemen van de hypotheek in 1844, moet Carolus De Vielder gestorven zijn. Hij werd als molenaar op ter Panne opgevolgd door zijn zoon Johannes De Vielder, die huwde met Johanna Maenhout. Hun enig kind was een dochter Rosalie, geboren te Koolkerke 6 mei 1843 (+ 1918).
De molen staat aangeduid op de Ferrariskaart (ca. 1775) met het bruin symbool van een staakmolen, in de Atlas der Buurtwegen (ca. 1842) met het grondvlak van een staakmolen op teerlingen en op de topografische kaart van Ph. Vandermaelen (ca. 1850).
Eigenaars na 1830:
- voor 1834, eigenaar: (van de grond) Gilliodts-Deroo Louis, rentenier te Brugge en (voor het gebouw) Devildere Jan, molenaar te Koolkerek
- 20/07.1848, erfenis: (van de grond) de erfgenamen van vrouw Deroo (overlijden van vrouw Deroo)
- 30.11.1848, deling: (van de grond) a) Gilliodt Louis, weduwnaar Deroo, rentenier te Brugge, b) Gilliodts-De Witte Pieter Nathanaël Ferdinand en c) Vandamme-Gilliodts François, de weduwe, eigenares te Bruggge (notaris Colens)
- 10.12.1850, deling: (van de grond) Vandamme-Gilliodts Franciscus, de weduwe, eigenares te Brugge (onderhandse akte)
- later, eigenaar: (van de grond) Van Damme Julie en consoorten (overlijden van de weduwe)
- 29.10.1864, deling: (van de grond) Macquaert de Terline-Van Damme Pieter, eigenaar te Brugge (notaris Van Elsland)
- later, erfenis: (van de grond) Macquaert de Terline-Van Damme Pieter, de weduwe
- 17.10.1879, erfenis (van het gebouw): Gailliaert-De Vielder Jan, molenaar te Koolkerke
- 25.12.1890: erfenis: (van het gebouw) Gailliaert-De Vielder Ivo, molenaar te Koolkerke (overlijden van Jan - "moulin en partie démoli")
- 15.04.1892, verkoop: (van de grond) Gailliaert-De Vielder Ivo, molenaar te Koolkerke (notaris Van Caillie)
- 20.11.1918, erfenis: a) Gailliaert Cyriel (voor 2/8 volle eigendom + 1/8 naakte eigendom), molenaar te Brugge en b) Gailliaert Ivo (voor 5/8 volle eigendom + 1/8 vruchtgebruik), molenaar te Brugge
- 12.10.1923, erfenis: Gailliaert Cyriel, molenaar te Brugge (overlijden van Ivo Gailliaert)
- 04.12.1942, erfenis: Dhondt-Gailliaert Walther, molenaar te Brugge (overlijden van Cyriel Gailliaert
- 16.01.1984, erfenis: de weduwe (voor 5/8 volle eigendom en 3/8 vruchtgebruik) en de kinderen (de kinderen: a) Lagaeysse-Dhont Lucien Jean (voor 3/24 naakte eigendom), b) Cukon-Dhont Ezio (voor 3/24 naakte eigendom), mekanieker te Brugge en c) Dhondt Elie Cyriel (voor 3/24 naakte eigendom), regent te Brugge (overlijden van Walther Dhondt)
- 2002, verkoop: Dhollander, Brugge
- tot 2007: Carpentier Isabelle, Brugge
De periode 1845-1850 stond algemeen bekend als een tijd van armoede en voedselschaarste. Mogelijks is het met inachtneming van deze omstandigheden dat we het volgend feit moeten zien. Op 28 maart 1846 betaalde Johannes De Vielder aan Carolus Peel, molenmaker te Gistel, het maken, leveren en plateren van een gortmolen voor de prijs van 750 frank. Het kwijtschrift van de betaling is ondertekend door J. Peel, Gort is gepelde gerst dienstig als voeding voor de mens, die ook in de tweede wereldoorlog gedurende de voedselschaarste veel gebruikt werd.
Molenaar Jan Devielder overleed op 17 oktober 1879 en werd opgevolgd door zijn schoonzoon, landbouwer Jan Gailliaert, meer bekend als Ivo Gailliaert. Hij geboren op 11 maart 1846 te Oedelem en hij was op 1 augustus 1871 gehuwd met de enige dochter Rozalie De Vielder.
In 1890 werd in het kadaster genoteerd: "moulin en partie démoli".
Ivo Gailliaerd moet een ondernemend en wilskrachtig man geweest zijn. Hij is het immers die de houten staakmolen heeft vervangen door de machtige stenen molen. Deze stenen molen werd gebouwd in 1891/92, kort na een verdeling van goederen onder de familie Gailliaerd. Te Duffel bij de 'Société anonyme de la Tuilerie des deux Nèthes' werden 119.550 bakstenen gekocht. Deze stenen werden met het schip 'Rapide' van schipper Daelen naar Brugge op de Damse Vaart bij de Dampoort gebracht. Van daar werden ze met paard en wagen naar ter Panne gevoerd. De vrachtprijs voor het vervoer per schip bedroeg 3,75 fr per duizend of 448,125 fr. Het was voor zover we weten ook de laatste stenen molen die in het noorden van Brugge werd gebouwd. De molen had, behalve het gelijkgrondse dat in de molenwal was ingebouwd, nog drie verdiepingen. De poort in het gelijkgrondse liet toe het graan en het meel in en uit de molen te voeren. Opvallend zijn de speciaal gevormde ronde stenen. Het jaartal 1891 stond vooraan op de kap. Ivo Gailliaert wist in 1892 ook de grond te verwerven waarop de molen stond.
Men kon echter niet onder de molen door rijden, zoals dit het geval destijds bij de molen van Ceulenaere te Maldegem Kleit, waarvan de romp nu ook nog recht staat. Bemerk op de foto ook de tweede ingang, boven de gelijkgrondse, op het eerste verdiep. Die tweede ingang, boven op de molenwal, diende om langs daar de molen te zeilen en te ontzeilen, en om de molen te richten volgens de wind. Links van de gelijkgrondse ingang was in de muur een nisje uitgespaard, waarin een Onze-Lieve-Vrouwbeeldje stond. Op de zuidzijde van de molen, doch eveneens in de molenwal, werd er op hetzelfde tijdstip als de molen, een ruim gewelfde vorstvrije kelder gebouwd.
Op 18-19 februari 1919 pleegde de inbrekersbende Van Hoe-Verstuyft een roofoverval. Emma Braet liet er het leven bij. Dochter Alice werd doodgeslagen door een wiek.
Ivo Gailliaert overleed in 1923. Hierop volgden: zoon Cyriel Gailliaert (+ 1942) en Walter Dhondt-Gailliaert. De molen verloor veel van zijn cliënteel en van zijn aantrekkingskracht toen omstreeks 1925 de Brugse binnenhaven voor de scheepvaart werd opengesteld. Na de tweede wereldoorlog werd hij defintief buiten gebruik gesteld. Men vond geen pachter meer die hem wilde huren.
Toen ging het snel bergaf. Op 25 februari 1958 werd het kruis tijdens een sneeuwstorm afgeslagen zonder echter de kuip of de kap te schenden. De schade werd niet hersteld. Op zaterdag 11 mei 1963 brandde de molen helemaal uit. De uitgebrande romp bleef jarenlang zo staan. Rondom groeide een bedrijventerrein. Een project van rond 1990 door de plaatselijke Stedelijke Werkplaats, om de molen weer van wieken te voorzien, kwam nooit tot uitvoering.
De familie Dhollander heeft in 2003 de romp wind- en waterdicht gemaakt en gerenoveerd: molenwal opgeruimd, metselwerk hervoegd, nieuwe deuren en vensters, nieuw plat dak. Er werd evenwel geen nieuw wiekenkruis voorzien.
In 2007 werd de molen te koop aangeboden door mevr. Isabelle Carpentier uit Brugge.
De romp staat op een terrein van 930 m². Hij is 16 meter hoog en heeft beneden een diameter van 7,75 m. Het voorgebouw meet 5,25 x 6,5 m. Er zijn vier verdiepingen en een platform.
Lieven DENEWET, Herman HOLEMANS & René DE KEYSER
- WINTEIN W., Kaart
Aanvullende informatie
René De Keyser, "De molen van 'Ter Panne' en de molenaars sedert circa 1775", Rond de Poldertorens, XV, 1973, p. 120-127, 159.
Het merendeel van onze lezers weten de fel gehavende Pannemolon staan op de westzijde langs de baan van Dudzele naar Brugge. Zijn geschiedenis is echter heel wat minder gekend. Onlangs was het ons mogelijk, door tussenkomst van ons medelid Paul Braet, enkele documenten in te zien in verband met de Pannemolen en de families die er maalden en woonden.
De oudste gegevens putten wij nochtans uit eigen archiefonderzoek. De Pannemolen staat in het 158e begin van de Watering van Groot Reigersvliet, en is nu bekend volgens kadaster sectie C nr 284. De Pannemolen stond lange tijd op het grondgebied van de parochie Koolkerke, en wel in het deel van deze parochie dat behoorde tot het Ambacht van Dudzele. De omgeving van de Pannemolen werd in 1899 bij hot grondgebied van Brugge gevoegd, ten voordele van de uitbreiding van de haven. De molens die in het vroegere Ambacht van Dudzele stonden behoorden, volgens de ommeloper van 1447, allemaal toe aan de Heer van Dudzele.
Deze molens waren: de Oostmolen en de Westmolen te Dudzele, de Pannemolen en, langs de Ronsaertader, de Eeckemolen. De molen van Ramskapelle, dat ook in het Ambacht van Dudzele lag, behoorde in 1447 aan Jan de Baenst. Oorspronkelijk was hij echter ook eigendom van de Heer van Dudzele: de rekening van het Brugse Vrije over het jaar 1416-1417 levert daarvan het bewijs op folio 59 recto. De Heer van Dudzele bezat ook nog de molenwal bij Stapelvoorde, gelegen ten noorden van Dudzele dorp, en de Rijselemolenwal, verre zuid op de parochie Dudzele. Vermits alleen de molenwallen van beide laatste worden vermeld, waren die molens in 1447 dus reeds verdwenen (1).
De Pannemolen schijnt niet de oudste molen geweest te zijn in de omgeving van 'ter Panne'. De Riecelemeulen, die lag ten oosten van Kruisabele op de westkant van de Oostheerweg (die nu de Molenstraat heet), wordt reeds vermeld in 1336 (2). Deze molen wordt ook nog vernoemd tussen 1409 en 1439 (3), In de aangehaalde ommeloper van 1447 is er echter alleen spraak van de molenwal en niet meer ven de molen. De Rijselemolen schijnt opgevolgd te zijn door de Berchmolen dia in 1437 vermeld wordt (4). De Berchmolen behoorde vermoedelijk bij het leen en het kasteelgoed 'ten Berge'. In 1447 bezat Lodewijk van Rooden 'tland dover de muelewallen in ligghen anden steenwech: 2 gemet 1 lijne 56 roen'.
De Berchmeulenwal wordt ook nog vermeld in 1562. De ommeloper van Groot Reigersvliet 'van 1569 vermeldt in het 159e begin 'de twee molenwallen ten Berghs' die dan toebehoorden aan Jacob fs Jacob fs Jacob Despars, een familielid van de Heren van ten Berge. Vermits de Bergmolen in 1437 wordt vermeld, meen ik dat die molen er wel geweest is op dit tijdstip; dit in tegenstelling met de heer Willy Wintein die zegt dat er daar geen spraak is van een molen (5).
De Heer van ton Berge heeft waarschijnlijk maar korte tijd een molen gehad. Zoals we hierboven zegden, behoorden al de molens in het Ambacht van Dudzele aan de Heer van Dudzele. Tien jaar na de vermelding van de Bergmolen, leert ons de ommeloper van 1447 dat Jacob van Gistel, Heer van Dudzele, een molen bezit op ter Panne; terwijl dezelfde ommeloper de molenwallen van ten Berge vermeldt, zonder over een molen te spreken. De Heer van Dudzele heeft dus waarschijnlijk de Pannemolon opgericht tussen 1437 en 1447.
We vinden begin 1700 als eigenaar van de molen van ter Panne, Jan De Keyser; en in 1777 een zekere Plasschaert (6). In 1784 behoorde de grond waarop de molen stond, nog altijd aan de Heer van Dudzele. Deze was op dit ogenblik Louis Errembout. Maar hij had die grond sedert 1 oktober 1783 in cijns gegeven voor 50 jaar aan de eigenaars van de molen, namelijk Johanna Logghe, Pieter en Marie De Brauwer en Joseph Plasschaert. Deze laatste was wees. De jaarlijkse cijns bedroeg 4 pond groten courant.
De pachter van de molen was in 1784 Lodewijk Verhille, die een pacht van 3, 6, 9 jaar had aangegaan sedert 1 mei 1775 mits 22 pond groten 's jaars voor de eerste drie jaren, en voor de zes volgende 23 pond 's jaars. Voor zover bekend waren alle molens in die tijd in onze streek nog van het type 'houten staakmolen' zoals nu nog de molen op het Kalf te Knokke. Zij waren dus zeer onderhevig aan sleet. Daarom moest de pachter, die zulk een molen in pacht nam, zich verbinden om het draaiende werk in goede staat te houden en daarenboven dit draaiende werk overnemen. Het draaiende werk van de dorpsmolen te Koolkerke, op de oostzijde van de Koolkerkse vaart tegenover de kerk von Koolkerke, werd aldus in 1746 geschat op 40 pond gr. Het draaiende werk van de molen te St.-Kruis bij Brugge, die toebehoorde aan Pieter De Clerck, werd in 1779 geschat op 60 pond 11 schellingen 10 groten.
Aldus waren er in een molen soms drie eigenaars: de eigenaar van de grond, de eigenaar van de vaste delen van de molen en de eigenaar van het draaiende werk. Op 19 maart 1784 kocht Joannes Sarlet fs Pieter en zijn vrouw Marie Bortoen, vrijlaat in Moerkerke Ambacht en wonende op de Dorpsmolen to Kool-kerke, de molen op 'ter Panne' voor '270 ponden groot Vlaemsch wisselgeld suuver geld'. De verkopers waren de hierboven genoemde vier personen: Logghe, De Brauwer's, Plasschaert. In 1797 heeft Johannes Sariet op zijn beurt de Pannemolen verkocht, maar de koopakte is niet voorhanden. De koper Carolus De Vielder beschikte echter niet over het nodige geld. Daarom leende hij aan de verkoper Joh. Sarlet, 200 pond ' grooten vlaemsch sterk permissie wisselgeld den schelling aen zes stuuvers 't stick' (7). De intrest hiervoor bedroeg 8 pond groten Vlaams wisselgeld per jaar. Carolus de Vielder stelde als borg zijn korenwindmolen met huis en grond op ter Panne; en de verkoper bezat het geld dat hij uitleende tengevolge van de verkoop van de Pannemolen, met andere woorden, noch de koper noch de verkoper bezaten dit geld.
Carolus De Vielder hoopte waarschijnlijk op de toekomst. De reden hiervoor brengt ons naar St.-Kruis. Carolus was één van de tien kinderen van Joannes De Vielder, molenaar te St.-Kruis. Deze Jan De Vielder was de zoon van Johannes De Vielder en Jacqueminne Van Wassenhove. Jan was tweemaal gehuwd geweest, eerst met Petronolle De Vos en daarna, op 20 oktober 1755 op 35 jarige leeftijd, hertrouwd met Isabella Herrebout. Hij overleed te Sint-Kruis in 1779. Uit het eerste huwelijk had Jan een dochter, Lucia De Vielder, die op haar beurt eerst trouwde met Pieter Strubbe en daarna met Hubrecht Lanmertyn. Uit zijn tweede huwelijk had Jan De Vielder negen kinderen die bij het overlijden van hun vader in 1779 volgende ouderdom hadden: Joseph 22 jaar, Isabella 20 jaar, Pieter 18, Teresia 16, Charel 14, Johannes 12, Augustin 10, Emiliana 5 en Jacobus 3 jaar.
Uit de Staat van Goed van het sterfhuis blijkt dat Jan De Vielder nu precies niet tot de geheel armen behoorde. Hij was immers eigenaar van drie hofstedekens, die lagen in de Maldegemse Polder te Koolkerke op de wijk De Hoorn; te weten: 1 groot 26 gemet 1 lijn 29 roeden, gekocht op 24 juli 1762 en verpacht tegen 36 pond gr. 's jaars; 2 groot 6 gemet, gekocht op 4 oktober 1757, verpacht tegen 8 pond gr.; 3 groot 4 gemet, gekocht op 9 juli 1766, verpacht tegen 12 jaars. Dit laatste hofstedeke was belast met 2 groten per jaar en per gemet ten profijte van de Prins van Rubempré 'over molenschuld'. Deze molenschuld was een oud-heerlijk recht. Volgens het Toponymisch Woordenboek van Karel de Flou, deel X kolom 841, wordt de molenschuld te Moerkerke vermeld in de ommeloper van de Maldegemso Polder van 1499 op f 59. De Molenschuld behoorde toe aan de Heer van Moerkerke, maar wij weten niet hoeveel gemeten er mede belast waren. Altijd volgens de Flou, wordt de molenschuld ook vermeld in de ommeloper van de Watering van Moerkerke Noord over de Lieve, anno 1602 op f 115.
Jan De Vielder had in cijnspacht het Cappelhof te Vijvekapelle. Daarop stond het Cappelhuus waarvan het metselwerk geschat werd op 16 p 12 sch 4 gr en het timmerwerk en houtwerk op 18 p 16 sch. De waarde van de fruit- en andere bomen en de doornhaag werden geschat op 10 pond 2 schellingen. Wat betreft de molen te St.-Kruis, waarop Johannes De Vielder molenaar was: de molen zelf behoorde aan Pieter De Clercq, maar het draaiende werk dat aan de pachter toebehoorde werd door Pieter Slabbinck, meester molenmaker, geschat op 60 pond 11 schellingen 10 groten. De totale som van de baten van het sterfhuis bedroeg 502 p 16 sch 6 gr. We kennen echter het bedrag van de lasten van het sterfhuis niet. Naarmate de kinderen in het huwelijk traden kregen ze echter het deel in de roerende goederen van hun vader uitbetaald. Dit deel bedroeg telkens 18 pond en 5 groten. Daardoor kennen wij hot tijdstip van het huwelijk van vier kinderen: Isabella Clara De Vielder bekwam haar deel, samen met haar man Carolus Joseph Vergeire, op 22 mei 1785; Theresia trouwde met Johannes van Fouckx en kreeg haar deel op 16 juni 1790; Joseph Emmanuel De Vieljer en zijn vrouw Johanna Sallet, op 2 februari 1791; en op 16 april 1791 was het de beurt broer Carolus en zijn vrouw Isabella Lust.
Wanneer de andere kinderen hun deel verkregen, wordt niet vermeld. We zagen boven dat Carolus De Vielder in 1797 de molen van ter Panne heeft gekocht. Kort daarop, op 16 januari 1798 wisselde hij met Charles de Croeser, grootgrondeigenaar en Heer van ten Berge, het molenhuis 'by hem De Vielder bewoond by ter Panne molen', dat op 6 roeden grond stond en op 55 p 4 gr werd geschat, voor een ander huis dat aan de Croeser toebehoorde en verpacht was aan Pieter van Houdenaerde en op 2 lijnen 6 roeden grond stond en geschat werd op 112 p 7 sch 8 gr. Carel De Vielder moest dus nog 56 pond 13 schellingen bij betalen aan de Croeser voor zijn beter huis dat op een groter stuk grond stond. Op 11 Pluviose van het lle jaar van de Franse Republiek (februari 1803) blijken de drie hofstedekens in de Maldegemse Polder nog in onverdeeldheid toe te behoren aan de erfgenamen van Jan De Vielder, die overleden was in 1779.
Op die 11 Pluviose dan, verkochten de erfgenamen van de inmiddels overleden dochter Lucia De Vielder, hun rechten bestaande in de drie delen van acht in de helft van de drie hofstedekens, aan Isabella Herrebout weduwe eerst van Jan De Vielder en intussen voor de tweede maal weduwe van Cornelis Verhuyst. De verkoopprijs bedroeg 30 pond groten of 326 fr 33 ct. De totale waarde van de drie hofstedekens bedroeg dus 160 pond of 1724,12 frank. Isabella Herrebout overleed te Damme op 6 februari 1820. Zij moet een welstellende dame geweest zijn. Kort na haar overlijden werd een deurwaarder gelast om een bedrag van 600 guldens te doen terugbetalen door Johannes Baptiste Geernaerd, wonende te Maldegem gehucht Moerbrugge, dat hij geleend had van Isabella Herrebout. Ook Franciscus De Vos, winkelier te Maldegem, moest 992 guldens terugbetalen die hij van dezelfde geleend had. Beide leningen waren gedaan in 1818.
De deurwaarder werd aangesteld door de erfgenamen en daar vernemen we waar sommige broeders en zusters van Carolus De Vielder waren terecht gekomen. Joseph De Vielder was molenaar te Hoeke. Pieter Jacobus De Vielder was bakker te Maldegem. Augustinus De Vielder was molenaar te Oostkerke. Theresia De Vielder was de echtgenote van Johannes van Houckx, smid te Oedelem. Marie Therese De Vielder was gehuwd met Domenic Vermeire, wagenmaker te Knokke. Bij de erfgenamen komen vier Vermeires voor, waaronder Joseph Vermeire molenaarsknecht bij zijn oom Augustin te Oostkerke.
Het zijn de kinderen van Isabella Clara De Vielder, die in 1785 huwde met Carolus Vermeire. In hetzelfde jaar 1820, kort na de dood van zijn moeder, verloor Carolus De Vielder op 17 oktober 1820 ook zijn echtgenote Isabella Lust. Op 9 december daaropvolgend werd op het vredegerecht te Brugge de familieraad samengesteld die moest waken over de rechten van de minderjarige wezen: Philippus oud 19 jaar, Johannes 17 jaar en Augustinus 15 jaar. Na de vader, Carolus De Vielder, verscheen als tweede voogd de oudste zoon Pieter De Vielder, die reeds molenaar was te Oedelem. Daarbij kwamen nog Hendrik Lust, broeder van de overledene, en Pieter De Knook, haar schoonbroeder; deze beide laatsten woonden te Zedelgem. Tenslotte waren daar nog Joseph De Vielder, molenaar te Hoeke; Augustin De Vielder, molenaar te Oostkerke; en hun schoonbroeder Johannes van Houckx, smid te Oedelem. Na het overlijden van zijn moeder en zijn vrouw in 1820, kwam nog een ander feit molenaar Carolus Op ter Panne verontrusten.
Carolus De Vielder beschikte in 1797 niet over het nodige geld om de molen volledig te betalen aan Johannes Sarlet, en hij leende 200 pond aan deze laatste. Op 16 januari 1822 eiste Cecilia Goethals, tweede vrouw en reeds weduwe van Johannes Sarlet, en alsdan hertrouwd met Petrus Dhont wonende te St.-Kruis, de geleende som terug. Dit uit kracht van haar huwelijkscontract van 7 augustus 1811 met Johannes Sarlet. De 200 pond 'grooten Vlaemsoh sterck permissie wisselgeld den schelling aen zes stuuvers het stick' van 1797, zijn nu in 1822 geworden tot 1200 Guldens van het Nederlandse Koninkrijk. De afloop van de zaak kennen we niet, maar ze moet in orde gekomen zijn. Dit blijkt uit een volgend bewijsstuk. Dezelfde Cecilia Goethals, weduwe van Johannes Sarlet en nu ook reeds van Petrus Dhont, en wonende te Koolkerke, had op 24 juni 1844 een hypotheek verleend aan Carolus De Vielder molenaar op ter Pannemolen en aan Pieter De Vielder molenaar te Oedelem en andere garfden. Deze hypotheek werd definitief afgelost op 29 oogst 1857, volgens een akte gepasseerd voor notaris Jacques te Brugge. Kort na het nemen van de hypotheek in 1844, moet Carolus De Vielder gestorven zijn. Hij werd als molenaar op ter Panne opgevolgd door zijn zoon Johannes De Vielder, die huwde met Johanna Maenhout. Hun enig kind was een dochter Rosalie, geboren te Koolkerke 6 mei 1843 (+ 1918).
Deze periode (1845/50) staat algemeen bekend als een tijd van armoede en voedselschaarste. Mogelijks is het met inachtneming van deze omstandigheden dat we het volgend feit moeten zien. Op 28 maart 1846 betaalde Johannes De Vielder aan Carolus Peel, molenmaker te Gistel, het maken, leveren en plateren van een gortmolen voor de prijs van 750 frank. Het kwijtschrift van de betaling is ondertekend door J. Peel, Gort is gepelde gerst dienstig als voeding voor de mens, die ook in de laatste oorlog gedurende de voedselschaarste veel gebruikt werd.
Johannes De Vielder werd als molenaar op ter Panne opgevolgd door zijn schoonzoon Ivo Gaillard, landbouwer geboren op 11 maart 1846 te Oedelem, die volgens het huwelijkscontract van 1 augustus 1871, trouwde met de enige dochter Rozalie De Vielder. Ivo Gailliaerd moet een ondernemend en wilskrachtig man geweest zijn. Hij is het immers die de houten staakmolen heeft vervangen door de machtige stenen molen die de oudsten onder ons nog in zijn volle glorie hebben gekend. Deze stenen molen werd gebouwd in 1891/92, kort na een verdeling van goederen onder de familie Gailliaerd. Te Duffel bij de 'Société anonyme de la Tuilerie des deux Nèthes' werden 119.550 bakstenen gekocht. Deze stenen werden met het schip 'Rapide' van schipper Daelen naar Brugge op de Damse Vaart bij de Dampoort gebracht. Van daar werden ze met paard en wagen naar ter Panne gevoerd. De vrachtprijs voor het vervoer per schip bedroeg 3,75 fr per duizend of 448,125 fr. Het was voor zover we weten ook de laatste stenen molen die in het noorden van Brugge werd gebouwd. De molen had, behalve het gelijkgrondse dat in de molenwal was ingebouwd, nog drie verdiepingen. De poort in het gelijkgrondse liet toe het graan en het meel in en uit de molen te voeren.
Men kon echter niet onder de molen door rijden, zoals dit het geval destijds bij de molen van Ceulenaere te Maldegem Kleit, waarvan de romp nu ook nog recht staat. Bemerk op de foto ook de tweede ingang, boven de gelijkgrondse, op het eerste verdiep. Die tweede ingang, boven op de molenwal, diende om langs daar de molen te zeilen en te ontzeilen, en om de molen te richten volgens de wind. Links van de gelijkgrondse ingang was in de muur een nisje uitgespaard, waarin een Onze-Lieve-Vrouwbeeldje stond. Op de zuidzijde van de molen, doch eveneens in de molenwal, werd er op hetzelfde tijdstip als de molen, een ruim gewelfde vorstvrije kelder gebouwd.
Die kelder had een ingang langs de gelijkgrondse ingang van de molen en hij diende gedurende de oorlog 1914/1918 als schuilkelder voor de molenaarsfamilie en de geburen tijdens de bombardementen op het nabijgeleger havenkwartier. Gedurende deze bombardementen werd de molen omzeggens niet beschadigd. Het molenhuis en de omliggende woningen werden echter wel ernstig beschadigd. Intussen was er immers bij de molen, langs de grote steenweg, een hele wijk ontstaan. Alleen reeds op de grond die bij de molen behoorde, stonden 14 huizen, een smidse, twee bakhuizen en twee werkplaatsen. Rosalie De Vielder, de laatste van de familie die gedurende 129 jaar op ter Pannemolen had geleefd, overleed er op 20 november 1918. Ivo Gailliaerd overleefde haar tot 12 oktober 1923. Hun grafmonument bevindt zich nog op het kerkhof te Koolkerke. De zoon en opvolger was dan echter reeds enkel jaren molenaar bij zijn vader. Hij heette Cyriel Gailliaerd en was geboren op 10 juni 1876. Hij huwde met Emma Braet, geboren te Moerkerke op 6 april 1892. Deze laatste stierf op 19 februari 1919. Cyriel Gailliaerd herbouwde het molenhuis en hij overleed op 4 december 1942.
De goede tijd voor de windmolens was intussen voorbij. De sneeuwstorm van 25 februari 1958 rukte de wieken af van de stenen reus op ter Panne. Op zaterdagavond 11 mei 1963 vernielde een brand de molenkap en alle houtwerk, zowel binnen als buiten de molen. Nu staat er alleen nog de machtige stenen romp, en tussen die romp en de drukke baan werd een mooie tuin aangelegd door de huidige bewoners, de heer Walter Dhondt en zijn echtgenote Maria Gailliaerd, dochter van Cyriel. (lees de voetnota's op bladzijde 159)
-------------
Jan Rotsaert, "Molenaars in de schaduw van de poldertorens. Een greep uit de genealogie Cattoor (1)", Rond de Poldertorens, jg. 1972, 1, p. 13-28.
Judeken (Judith), in huwelijk met Jacob Mergaerts.
Lieven, in 1641 minderjarig; in 1646 gehuwd met Maria van Crombrugghe.Jacobus, die volgt:
Cattoor Jacobus, zoon van Lieven en Jorijnken Vesmoet, vrijlaat binnen de prochie van Moerkerke, bij de dood van zijn ouders in 1641 minderjarig. In 1664 treedt hij op als voogd van de minderjarige kinderen van Jacob Vermeersch bij zijn zuster Maria Cattoor, Hij overleed in 1676 op 21 mei.
Pieter, die volgt.
Naast een onweerstaanbare drang naar molens, die hij van zijn voorvaderen had meegekregen, scheen Joseph Cattoor zich toch ook nog iets aan het landbouwbedrijf te interesseren. In 1726 koopt hij aan Anna Bogaert, de weduwe van Jan-Baptist Haeck, 6 gemeten 1 lijne en 26 roeden land in het Ambacht van. IJzendijke, in de prochie Sint-Margriete, gelegen in St-Lievenspolder, en 2 gemeten 26 roeden te St-Jan-in-Eremo, palende noord de Mandeweg in de Bentillepolder (21). In hetzelfde jaar koopt hij 36 roeden land eveneens te St-Jan-in Eremo, palende zuid aan de Clinckaertgeule, noord de dijk tussen St-Jans- en St-Jeronimuspolder en palende west aan een stuk land dat hem reeds toebehoorde (22).
In 1729 koopt hij, zoals reeds hoger gezegd, een stuk vaderlijk patrimonium, de 'Hoornemeulen' te Moerkerke. In 1735 koopt hij een getimmerd hofstedeken met 4 gemeten land eveneens te St-Jan-in-Eremo, in het 4e begin van de St-Janspolder, palene oost aan d'Hoochstrate (23).
In 1749 wordt bij Lieven Wils, de peter van zijn zoon, wegens schulden, aangeslagen een coorenwintmeulen ghenaemt Sint Jansmeulen, met zijn toebehoorten en draeyende werken, wal en verdere erve, benevens 25 roeden cheinslant, ghelegen te St-Jan-in-Eremo t'eynden den Dyck, tussen de St-Jans-, de St-Lievens- en de St-Jeronimuspolders. Deze molen had Joseph Cattoor reeds in pacht. Samen met de ceurbroeder van Eecloo Jan Dobbelaere fs Lieven by Anna De Keysere, wordt hij eigenaar van dit alles (elk voor de helft) by coope à la hauche ten stocke van Maximiliaen Donckerclocke, ten prijse van 355 pond 10 schell. en 3 grooten Vlaams wisselgeld, salaris en kosten van de stokhouder inbegrepen.(24).
Uit het huwelijk van Joseph Cattoor met Petronella Thiry zijn ons twee kinderen bekend:
Jeanna-Maria, gedoopt te St-Jan-in-Eremo op 6.9.1725. Zij werd de derde echtgenote van Jacobus Van Houtte (25) en overleed te Lapscheure op 40 jarige leeftijd op 4.4.1765.
Livinus-Bernardus, die volgt.
Lieven-Bernard Cattoor, zoon van Joseph en Petr. Thiry werd te Sint-Jan-in-Eremo gedoopt op 15.3.1730. Zijn peter was Lieven zijn meter Petronella Vande Neste. Na op 27.12.1751 te Sint-Jan een voorhuwelijkscontract te hebben afgesleten, trouwde hij met Brigitta Constant, de weduwe van Zeger Van Moere, en ging zich te Lapscheure vestigen (26). Aldaar overleed zijn echtgenote reeds op 26.5.1758, geen kinderen nalatend.
Lieven Cattoor, die wegens de nalatenschap van zijn moeder gerechtigd was in 1/8 deel van de reeds meermalen aangehaalde 'Hocrnemeulen' te Moerkerke, verwierf tijdens dit huwelijk de volle eigendom van de molen door afkoop van de anderen 7/8 jegens zijn vader, zijn zuster Joanna en de kinderen van zijn moeder uit haar eerste huwelijk met Pieter De Smidt (27). De goederen door Brigitta Constant ingebracht bij haar huwelijk, gingen van rechtswege terug naar haar bloedverwanten (28). Bij haar testament echter had zij haar echtgenoot bedacht met 50 ponden groten wisselgeld in specie, haar diamanten ring, haar trouwring en haar diamanten kruis.
Uit de staat van goederen te haren sterfhuize opgemaakt, weten wij dat beide echtgenoten te Lapscheure een hoeve uitbaatten. De belangrijkheid ervan kan men beoordelen aan de hand van de dieren die in de boedelbeschrijving zijn opgenomen (29): 6 werkpaarden en een jonc, 7 coeyen, 2 veirzen, 6 calvers, 1 zeuge en 10 viggens, 13 andere zwijnen en 80 hoenders.
Brigitta Constant werd in de kerk te Lapscheure bijgezet naast het graf van haar eerste echtgenoot. Het witstenen grafsteen die Lieven Cattoor had laten maken, 2.24 m lang bij 60 cm. breed kostte 12 pond. Niet zo heel lang bleef Lieven Cattoor weduwnaar. Hetzelfde jaar nog hertrouwde hij te Dudzele met Joanna-Francisca Vermeir, de dochter van Paulus en van Cecilia De Landtmeter, en ze gingen zich op deze gemeente vestigen. Hij overleed op 29 december 1795 in de ouderdom van 66 jaar. Zijn nagedachtenis is tot op heden bewaard gebleven op de grafsteen van zijn schoonouders in de kerk te Dudzele (30).
Lieven Cattoor had zich, wellicht door zijn huwelijk met Joanna Vermeir, geheel op de landbouw toegelegd. Zijn schoonvader Paulus-Franciscus Vermeir, zoon van Guilliame bij Martine Van Varenbergh, geboortig van Erembodegem in het land van Aalst circa 1708 en te Dudzele overleden op 7.11.1760, was in deze prochie op 15.3.1732 in het huwelijk getreden met Cecilia De Landtmeter, dochter van Sebastiaen bij Pieternella Manchet. Hij bleef te Dudzele gevestigd, waar hij van Jacques De Witte, heer van Cleyhem, een hofstede in pacht nam, gelegen in het dorp, west van de kerk, palende aan de steenweg naar Westkapelle enerzijds en aan de baan die recht naar Lissewege voer (d.i. de rechte baan die nu omwille van het Boudewijnkanaal doorsneden is en langs dit kanaal verder naar het noorden loopt).
In 1741 kan hij dit goed, groot 43 gemeten 2 lijnen en 5521 roeden aankopen. In dit zelfde jaar vergroot hij zijn bezit door aankoop van 3 percelen: een perceel van 6 gemeten 70 roeden liggende noord-west (sic) van de kerk en noord-oost bij Stapelvoorde, met aan te zuidzijde het leen genaamd 'Weerden Wegh' en aan 't westeinde de heerweg die van 'Pisabeele' naar 'Coppenytsbrugghe' loopt; het tweede perceel van één gemet 18 roeden gelegen noord van de kerk en oostwaarts over de heerweg die komt van Dudzele en loopt over de 'Hoogtebrugghe'; het derde perceel groot 1 gemet 1 lijne 28 roeden, noord vaan de kerk, zuid-oost over de Hogebrugge (32). In maart 1751 koopt Paulus Vermeir 'a la hauche' aan de kinderen Ccbrysse tegen 10.15.1 lb wisselgeld het gemet, een hofstede met 32 gemeten 95 roeden land liggende merendeels te Dudzele en deels te Ocstkerke (33). In maart 1750 had hij reeds een stuk land gekocht van 4 gemeten 9 roeden liggende te Dudzele tussen de Oosterweg en de Ooststrate, oost van de hofstede van wijlen Christoffel Demaecker (34). In 1759 koopt hij aan Ignace D'Hooghe en Teresia Ancheman een behuisd hofstedeken van 20 gemeten 1 lijne 31 roeden gelegen te Dudzele verre noord van de kerk, hofstede die toen in pacht gebruikt werd door Jan Joossens (35).
Na het overlijden van zijn schoonvader in 1760 nam Lieven Cattcor dezes landbouwbedrijf over en baatte verder de hoeve uit, waarvan hij 'causa uxoris' voor de helft eigenaar van geworden was. In 1766 werd hij volle eigenaar van dit goed door afkoping van zijn schoonmoeder Cecilia De Lanstmeter van de tweede helft (36).
In 1762 was hij reeds eigenaar geworden van een perceel van 1 gemet 1 lijn 32 roeden hooigars gelegen noord van de kerk, door koop 'a la hauche' ten stokke van Pieter Moentack, voor de prijs van 12 pond groten wisselgeld (37) en in 1767 kwam daarbij nog een perceel zaailand van 1 gemet 4 roeden, zijnde een lanc stuck, gelegen in de 'Oosthovinghe' palende oost aan de heerweg, west aan de watergang die door de hovinge loopt; dit door koop uit ter hand jegens Michiel Van Zandweghe en Monica Bogaert, voor de som van 19 pond (38).
Komt de Franse overheersing met veel tamtam over 'Egalité-Fraternité-Liberté' en een opwaardering van onze muntwaarde, waarvan wij ons best een gedacht kunnen vormen door volgende transactie: op 9.3.1795 (19 Ventose an III) verkopen Lieven Cattoor en zijn echtgenote een perceel van 4 gemeten 1 lijne 32 roeden vette garsland en een perceel van 1 lijne 29 roeden zaailand noordoost van de kerk te Dudzele, palende aan de ader 'Krom' met de zuidzijde en aan de heerweg met de noordzijde, verkoop publiek gedaan 'a la hauche' en toegewezen aan de borger Jacques Rabaut van Kortemark, wonende te Brugge, voor de som van zegge wel 27.769 livres 17 stuyvers en 8 deniers tournois (39).
Na het overlijden van zijn weduwe Joanna Vermeir in 1816, werd van hun goederen onder de kinderen verdeling gehouden. Te dien einde werden op verzoek van de erfgenamen al de onroerende eigendommen op kaart gebracht (40) en onderverdeeld in 19 percelen, boomgaard, gars, zaailand, maaigars en bos, daarin begrepen een schone hofstede zijnde de herberg 'Het Hof van Commercie', samen groot 65 gemeten 28 roeden, alles gelegen ter commune van Dudzele, in het dorp, west van de kerk, binnen het beloop van de Watering van Groot Reygaertsvliet, waarvan het grootste gedeelte, mede Het Hof van Commercie, de hoek uitmaakte van de steenweg naar Westkapelle en de baan naar Lissewege; een ander gedeelte gelegen langs de Doestweg; nog een ander bij de hoeve Stapelvoorde en een perceel tussen de Brugse steenweg aan de oostzijde en de Watergang of het Verloren einde aan de westkant.
Wij troffen Lieven Cattocr aan als landbouwer, als hoofman van Dudzele, echter nooit als molenaar. De drie molens te Dudzele: de Westmolen, de Grote Molen of Dorpsmolen en de Kleine Molen, ook Hoogmolen of Oostmolen genaamd, behoorden niet tot het patrimonium der Cattoors; en toch kan men zeggen dat de Grote Molen of Dorpsmolen en de Cleene Molen of Oostmolen in zekere mate met deze familie verband hielden. Wij zien dat in 1751 de Kleine Molen met woonste van de molenaar, groot omtrent 81 roeden cijnsland behorende den Here van Dudzele, mede nog 52 roeden land zuid-oost van de molen, al liggende te Dudzele bij het dorp (dicht bij 'Het Kasteeltje', nu verkeerdelijk Schottenhof genoemd) aangekocht werd door Pieter Charlet, de zoon van Pieter en van Kathelijne Van Poucke, deze laatste de grootmoeder van onze Lieven Cattoor, eigendom die in 1754 overgaat op Joseph Beyts (41).
De Grote Molen, gezeid Dorpsmolen, met molenwal en alle draaiende delen, staande op circa 96 roeden. cijnsland behorende den Here van Dudzele, en voorts nog een behuisd hofstedeken, schuur en stallingen, ende nog een woonhuys sijnde eene backerije, onlancx nieuwe ghemaeckt, met een gemet een lijne en eenige roeden boomgaerd en hoveniershof, alles liggende te Dudzele, zuidwest van de kerk; den molen tusschen de Brugsche baan ende den Waterganck, het hofstedeken ende de backerije over den molen en over den Dudzeelschen Waterganck, kemen door kope jegens Gerard de Pré en consoorten in het bezit van Lauwereyns Vanden Bussche en Martha De Bruyckere, dochter van Pieter bij Pieternelle Verkest, welke Martha De Bruyckere door haar tweede huwelijk met Jacob Pauwaert, de schoonmoeder zou worden van een der zonen van Lieven Cattoor (42). Het bloed kruipt waar het niet vloeien kan.
Uit het huwelijk van Lieven Cattoor en Joanna Vermeir kwamen 11 kinderen:
Cecilia-Joanna, gedoopt te Dudzele op 28.9.1759. Haar peter wes Cornelis Bertholf, haar meter was haar groottante Joanna De Landtmeter. In 1752 werd de echtgenote van Bonaventure Deneve,
Francisca-Isabella, gedoopt te Dudzele op 18.5.1761. Haar peter was nonkel Frans Vermeir, haar meter Cornelia De Landtmeter. Op 9.12.1788 trouwde zij met Petrus Constant van St-Kruis.
Livinus-Josephus-franciscus, gedoopt te Dudzele op 12.11.1762 en er op 16.9.63 overleden. Peter: Thomas Goedtbroey; meter: Isabella De Paridt.
Livinus-Franciscus, gedoopt te Dudzele op 28.8.1764 en er op 22.10.1773 overleden. Peter: Antoon Bertholf; meter: tante Livina Verkerke, vrouw Frans Vermeir (43)
Carolus-Bernardus, gedoopt te Dudzele op 2.11.1766. Peter: Carolus Breydel; meter: Pieternelle Breydel.
Bernardus-Hadrianus, gedoopt te Dudzele op 21.8.1768. Peter: Jan Vander Heeren; meter: Maria De Zutter.
Joannes-Paulus, gedoopt te Dudzele op 28.2.1770. Peter: Jan Vermeir; meter: Anna De Landtmeter.
Paulus-Franciscus, gedoopt te Dudzele cp 20.3.1772. Peter: Franciscus-Dominicus Rotsaert, meter: Maria-Anne Sompels.
Jacobus-Franciscus, die volgt.
Isabella-Clara, gedoopt te Dudzele op 19.9.1775. Peter: Frans De Maecker; meter: Rosa Van Houtryve.
Joanna-Livina, gedoopt te Dudzele p 1.5.1778 en er op 30.10.1779 overleden. Peter: Frans Ma1efasan; meter: Helena Pauwels.
Cattoor Jacobus-Franciscus, zoon van Lieven en van Joanna Vermeir, werd op 29.8.1773 te Dudzele gedoopt. Zijn peter was Frans De Knock, zijn meter Kathelijne Vanden Bussche. Hij ging op de Grote Dorpsmolen te Dudzele werken bij Jacob Pauwaert en werd verliefd op de mooie rnolenaarsdochter Martha-Victoria Pauwaert, die zijn vrouw werd. Hij ging zich te Knokke vestigen, waar hij het molenaarsbedrijf uitoefende en er tot in 1828 verbleef. Daar werden zijn dertien kinderen geboren.
Van Knokke verplaatste hij zijn werkterrein naar St-Pieters-op-de-Dijk, op de "Zandwegemolen" (44). Hij overleed op 27.12.1842. Zijn echtgenote was daar reeds op 6.12.1830 gestorven.
Uit zijn huwelijk met Martha Pauwaert kwamen de volgende kinderen:
Martha, geboren (45) te Knokke op 27.8.1806. Peter: haar oom Bernardus Cattoor; meter: tante Anna Pauwaert.
Theresia, geboren te Knokke op 1.10.1807 en er op 10.5.1811 overleden. Peter: ... Baervoets; meter: grootmoeder Martha De Bruyckere. Ten huize had zij reeds de nooddoop ontvangen van Petronella Quintens.
Joanna-Victoria, geboren te Knokke op 4.1.1809. Peter: nonkel Franciscus, alias Bernardus Cattoor; meter: Theresia Geyle. Op 2.7.1833 trad zij te Sint-Pieters-op-de-Dijk in het huwelijk met Jacobus-Petrus Bruselle, zoon van Jacob en van Anna Van Hove. Zij overleed te Varsenare op 1.9.1836.
Livinus-Jacobus, geboren te Knokke op 20.10.1810 en overleden te St-Pieters op 22.5.1829. Peter: nonkel Corneel Pauwaert; meter: tante Francisca Cattoor.
Franciscus, die volgt.
Jacobus-Bernardus, geboren te Knokke op 10.7.1815. Peter: Nonkel Vitalis Pauwaert,; meter: tante Isabella Cattoor.
Justina, geboren te Knokke op 11.1.1817.
Joannes-Franciscus, geboren te Knokke p 10.9.1818.
Constantinus, geboren te Knokke op 26.12.1819.
Ludovicus, geboren te Knokke op 23.9.1821.
Joseph, geboren te Knokke op 25.9.1823.
Rosalie, geboren te Knokke op 25.5.1825.
Theresia, geboren te Knokke 12.8.1827; er pverleden 8.3.1828.
Cattoor Franciscus, zoon van Jacobus en van Martha Pauwaert, werd te Knokke geboren op 14.2.1814. Hij deed zijn legerdienst bij de kurassiers die te Brugge in garnizoen lagen. Aldaar kreeg hij kennis met Maria-Theresia Maes, de dochter van Maximiliaan en van Marie Laforce, een kantwerkstertje dat hij tot vrouw nam. Tijdens zijn huwelijk deed zich voor Franciscus een erristige moeilijkheid voor. Zijn met Maria Maes wettelijk aangegaan huwelijk scheen in feite wettelijk ongeldig te zijn. Zijn echtgenote immers kreeg op een goede morgen bericht om zich voor de militieraad (de toenmalige loting) aan te bieden. Hij was met een vrouw van het mannelijk geslacht gehuwd. Hoe kon dit nu? Heel eenvoudig: de geboorteakte van Maria Maes vermeldde “kind van het mannelijk geslacht" een lapsus die bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge op 6.8.1845 werd rechtgezet.
Alzo was en bleef Franciscus wettelijk getrouwd. Franciscus woonde in de Bidderstraat Nr 30, (E 14/15) en oefende het beroep uit van werkman molenaar. Met een ezeltje trok hij dagelijks naar Sint-Pieters om er zijn beroep uit te oefenen voor een karig loon plus een half-stenebrood in natura. Franciscus Cattoor overleed op 15.12.1869. Zijn vrouw stierf op 9.7.1886 en liet acht kinderen na.
Met de dood van Franciscus Cattoor eindigt hier een meer dan acht generaties oude molenaarstraditie. Vier van de vijf zonen, Jacobus-Leopold, Adolf, Alfons en Gustaaf, hadden het beroep van rijtuigschilder gekozen; de vijfde en jongste van allen Theofiel, ging in het drukkersbedrijf zijn kost verdienen. Van de drie dochters van Franciscus was de oudste, Prudentia, getrouwd met een met een metselaar; de tweede, Anna, is jong gestorven; de derde, Romanie, overleed als jongedochter op 92-jarige leeftijd. De nazaten van deze generatie vindt men thans te Brugge, Sint-Andnies, Mechelen en Brussel.
Verwijzingen en nota's
2. Gilliodts, Registre des Sesdedeelen. Brugge 1893.
3. Stadsarchief Brugge, Protocollen van de klerken van de vierschaar. Reg. 1009, f° 68.
4. Het was de molenaars verboden het te malen graan bij hun klanten af te halen
“ende es niet gheoorlooft eeneghen muelenare, noch dengonen wien den muelne toebehoort, noch andre van haren weghe, yements coorne noch andre graen te halene of te bringhene teenegher muelne, noch thuus te vuerene met scepen, peerden, waghenen noch anders in eenegher manieren, up boete van tien ponden parisis waer ende hoe dickent het ghevalt, daeraf de twee deelen den heere ende ‘t derde deel den ghenen die dat brynghen sal ter kenesse van den heere ende van der wet" (Coutumes du Franc de Bruges, Tome 1, f° 700).
5. Multer is de hoeveelheid meel die de molenaar neemt in plaats van geld, tot loon voor zijn arbeid. “dat elc wie hij zij, mach cooren of andre graen doen maelen te wat muelne dat hij wille zonder verbueren, ende dat de muelenaers niet meer en hebben noch nemen zullen van muelne (=multer) dan ‘t XVIe deel up boete van X lib.par. also dickent alst ghevalt, deen helft den heer ende dander helft partie. (Coutumes du Franc de Bruges. Tome I, f° 582).
6.7. Varianten: Vassemoet, Faesmoet, Vessemoet, Vesmoet, Veschmoet, Veschgemoet, al naar gelang de streek waar de naam uitgesproken wordt. Vas te Brugge, Ves te lande. Vergelijk vasch vlees met vesch of versch vlees.
8. Te Gent en omgeving vindt men geen Cattoors; wel vindt men er de Cattoirs, de eerste schrijfwijze van die naam in het Brugse.
9. Niet te verwarren met de “Berghemeulen”, een oliemolen die daar in de onmiddellijke nabijheid stond.
10. Het scheen een gebruik te zijn om samen met de koopsom een cadeautje te vragen voor moeder de vrouw. Hier zien we dat dit bestaat uit een “hooftcleet”; bij een ander verkoop wordt het een som van acht dobbel dukaten.
11. Hier is hoveken het verkleinwoord van hof, in de zin van hofstede. Bedoeld wordt waarschijnlijk een “kortweunste” of wat men bij ons ook wel een “postje” pleegt te noemen.
12. De wind krijgen wij nu altijd gratis, soms meer dan wenselijk is. Het benuttigen van die wind was in de middeleeeuwen zeker niet gratis. Bijvoorbeeld in 1297 breidt de stad Brugge zijn omwalling uit en trekt die doorheen een leen van de Heer van Heist. De grond binnen de walgracht staat hij af aan de stad, maar niet zijn wind die er over heen waait. Daardoor moesten 4 van de 8 molens tussen de Kruispoort en de Dampoort steeds windgeld betalen aan de Heer van Heist of zijn opvolgers. Zo was water ook steeds een leen en een voorrecht: zonder toelating kon men het water van een waterloop bijvoorbeeld voor een watermolen, niet gebruiken. De te betalen belasting in natura of in geld verschilde per streek en per molen. Hier is er te betalen aan de “Watergraaf”.
15. Waarschijnlijk is “hovewarderie” hier bedoeld als een met water of haag omsloten boerderij. Vergelijk de familienaam de la Houvarderie en Van Houwaert.
14. R.A. Brugge, Weeserie Vrije Oost, Reg. 16577, f° 131 en 274.
15. Zie nota nr. 12.
16. Steeds werd er een onderscheid gemaakt tussen de vaste en de draaiende, werkende en kerende delen van een molen. De laatste werden nooit als immeubel beschouwd. hierom maakte men in de akten van verkoop dan ook steeds gebruik van de term “draaiende en werkende delen”.
17. Rijksarchief Brugge, Wettelijke Passeringen, Vrije Oost. Reg. 16424, f° 1 v°
18. Rijksarchief Brugge, Wettelijke Passeringen, Vrije Oost. Reg. 16425, f° 21 v°
19. Rijksarchief Brugge, Wettelijke Passeringen, Vrije Oost. Reg. 16427, f° 88 v°
20 Rijksarchief Brugge, Wettelijke Passeringen, Vrije Oost. Reg. 16427, f° 112 v°
21. Rijksarchief Brugge, Wettelijke Passeringen, Vrije Oost. Reg. 16429, f° 44
22. Rijksarchief Brugge, Wettelijke Passeringen, Vrije Oost. Reg. 16429, f° 14
23. Rijksarchief Brugge, Wettelijke Passeringen, Vrije Oost. Reg. f° 24 en f° 70
24. “Rijksarchief Brugge, Wettelijke Passeringen, Vrije Oost. Reg. 16451, f° 104
25. Een eerste maal was Jacobus Van Houtte getrouwd met Francisca Dellaert, een tweede maal met Joanna-Maria Constant fa Prosper en een derde maal met Joanna Cattoor fa Joseph. In de kerk van Lapscheure vinden we het wit marmeren grafzerk van Jacobus Van Houtte en zijn drie echtgenoten: Sepulture/ van den Eersaemen / Jacobus Van Houtte / fs Jan bij Joanna De Witte in / sijn leven gewesen pointer, Kerckm. / Disch en heylich sacramentsmees. / deser prochie van Lapscheure overleden / den 22 8bre 1770 in ouderd. van 79 jaer / ende van de eersaeme / Fransoeyse Bellaert / fa Jan sijn eerste huysvrauwe tsaemen / verweckt 10 kynderen al jonck / gestorven overleden den 26 january 1733 / voorts van de eersaeme / Anna-Marie Constant / fa Prosper sijne tweede huysvrauwe / overleden den 8 april 17.,. tsaemen in houwelycke verweckt 5 kynd/: wanof noch in leven sijn Joseph / Brisita, Pieter ende Joannes, / ende voorts van de eersaeme / Joanne-Marie Cattoor / fa Joseph sijn derde huysvrauwe / overleden den 4 april 1765 t’saemen verweckt 5 kynderen / Anna, Pieternelle, Rosa / Ludovicus ende Franciscus / die noch int leven sijn / Bidt voor de zielen.
26. In de kerk van Lapscheure vindt men haar grafsteen evenals deze van haar eerste echtgenoot: D.O.M. / Sepulture / van den eersaemen /Zegerus Vande Moere / in sijn leven slaefmr . / van de confrerie vande H.H. Drye Vuldigheyt, O.L. Vrauw en / II. Sacramentsmeester mitsgaders / Poincter deser prochie van / Lapscheure, overleden den 27 / 7ber 1751 oudt 48 jaeren / en van d’eerbaere / Brigitta Constant fa / Prosper sijne huysvrauwe t’samen/ in huywelick geweest den tijdt van 14 jaeren / overleden den ... oudt... jaeren / R.I.P.
En daarnaast: D.O.M. / Sepulture / van den / Eersaemen en discreten Livinus-Bernardus Cattoor / fs Joseph, geboortich van / St Jan in Eremo Dischmr en ontfangher van de Disch deser / prochie van Lapscheure / overleden den ... / in den ouderdom van ... jaeren. / ende van de eerzaeme Brigitta Constant fa / Prosper, sijne huys vrauwe / overleden den 26 Meye 1758 / in den ouderdom van 41 jaeren / t’saemen in huwelyck / geweest 6 jaeren en alf / R.I.P.
Brigitta Constant mag terecht de verlaten echtgenote genoemd worden. Twee grafzerken naast elkander die haar en haar beide echtgenoten memoreren; en geen van beide echtgenoten ligt bij haar in het ;rof.
27. Waren gerecht: valer Juseph Cattoor voor 4/8, Lieven en Joanna Cattoor elk voor 1/8, alsmede Maria-Cornelia Desmidt jongedochter en Isabella Desmidt echtgenote Frans Breydel, elk voor 1/8.
28. Deze erfgenamen waren: de broers en zusters van Brigitta Constant; de kinderen van Prosper Constant bij Marianne Wittynck; namelijk Willem en Peter; Marianna Constant, weduwe van Jan Rotsaert; Pieternelle Constant, echtgenote van Sebastiaen Strubbe; Regina Constant, echtgenote van Andre Vanden Broucke; verder de minderjarige kinderen Joseph, Brigitta, Pieter en Jan, van Jacobus Van Houtte bij Marie Constant; le minIerjarige kinderen Marianne en Pieter van Joseph Constant bij Anna Rotsaert; de minderjarige kinderen Jan en Marie van Joseph Lannoy bij Isabella Constant.
29. R. A. Brugge, Vrije Staat van Goederen, Reeks II, Nr. 899.
30. In de kerk van Dudzele, voor het noorder zijaltaar, tegenaan de noorder muur, ligt een witte steen met volgende inscriptie: D.0.M. / Sepulture /van den Eersaemen / Paulus-Franciscus Vermeir / Fs Guilliame in sijn leven / H. Sacramentsmeester en Dischmr. / deser kercke alsoock hooftman / deser Prochie en van de mans / gilde overl. den 7n 9ber 1760 / in den ouderdom van 52 jaeren / Ende van de Eerbaere / Cecilia De Landtmeter / fa Sebastiaen sijn huysvrauwe / overleden den 9n Maarte An. 1775 / in den ouderdom van 76 jaeren / t’saemen in huwelijck geweest / ... jaeren en geprocreert / drij kinderen waervan noch / Francois overl. Den 9 Juli 1765 / en Anna overleden den 23 January / 1816 oud 79 jaeren in houwelijck geweest / 50 jaeren met Livin Cattoor fs / Joseph overleden den 29 Xber 1796 / oud 66 jaeren geproreert 11 kind, waervan nog in ‘t leven zijn / Cecilia, Francisca, Bernard, Francis,/ Jacob en Isabella / R.I.P.
31. Rijksarchief Brugge, Wettelijke Passeningen, Vrije Noord, Reg. 16151, f° 41 v°
32. Rijksarchief Brugge, Wettelijke Passeringen, Vrije Noord, Reg. 16150, f° 26 en 16163 f° 151 v°
33. Rijksarchief Brugge, Wettelijke Passeringen, Vrije Noord, Reg. 16158, f° 29 v°
34. Rijksarchief Brugge, Wettelijke Passeringen, Vrije Noord, Reg. 16157, f° 5
35. Rijksarchief Brugge, Wettelijke Passeringen, Vrije Noord, Reg. 16163, f° 144 v°
36. Rijksarchief Brugge, Wettelijke Passeringen, Vrije Noord, Reg. 16169, f° 104
37. Rijksarchief Brugge, Wettelijke Passeringen, Vrije Noord, Reg. 16166, f° 56 v°
38. Rijksarchief Brugge, Wettelijke Passeringen, Vrije Noord, Reg. 16170 f° 73
39. Rijksarchief Brugge, Wettelijke Passeringen, Vrije Noord, Reg. 16209, f° 49
40. Rijksarchief Brugge, Verzameling Mestdagh, Kaart 300,
41. Rijksarchief Brugge, Wettelijke Passeringen, Vrije Noord, Reg. 16158, f° 120 v° en 16160 f° 95 v
42. Rijksarchief Brugge, Wettelijke Passeringen, Vrije Noord, Reg. 16182, f° 54 v° en 56.
43. Liyina Verkerke fa Pieter bij Livina Vanden Berghe is vijfmaal gehuwd geweest:
1° met Frans Vermeir, weduwnaar van Catharina Vanden Berghe, waarvan de kinderen Joanna en Cecilia Vermeir;
2° met Joos Fruitier, waarvan Pieter Fruitier;
3° met Frans-Dominicus Rotsaert, waarvan Dominicus, Franciscus en Marie-Anna Rotsaert;
4° met Guilliame Gheyle, waarvan Theresia Gheyle;
5° met Jacobus Van Zandweghe.
44. Molen te Sint-Pieters-op-de-Dijk, West van de kerk, genaamd Zandweghe, “ende noortoost bij de herberghe genaemt Zandweghe”.
45. Hoger werden de geboortedata gevonden in de doopregisters, daarom ook wordt vermeld “gedoopt”. Van hier af zijn de bronnen de registers van de burgerstand of andere bronnen.
Literatuur
Archieven
Rijksarchief Brugge, Kaarten en plannen, nr. 585 (kaart van 1715)
Werken
Luc Devliegher, De molens in West-Vlaanderen, Tielt/Weesp, 1984, p. 154-155 (Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, 9);
René De Keyser, "De molen van "Ter Panne" en de molenaars sedert circa 1775, in: Rond de Poldertorens, XV, 1973, p. 120-127, 159.
De molen van Ter Panne te Koolkerke, in: Molenecho's, IV, 1976, p. 91;
Johan Ballegeer, Molens in de Zwinstreek, in: Rond de Poldertorens, 47ste jg., 2005, nr. 2, p. 39-75;
De stenen molen te Koolkerke", in: Curiosa, juni 1996, p. 31-32.
Verkoopsadvertentie in kapaza.be (september 2007).
Noël de Mey, Brugge brandt. Het brandt weer, mannen, Brugge, 2005, p. 68-69.
Braet Paul, Ter Panne molen en zijn bewoners, De Kleine kroniek, XIV, 2006, 1, p. 1323-1329.
M. Coornaert, Een overzicht van de molens in het Noordvrije, in: Liber Amicorum René De Keyser, Speciale uitgave, Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago, 1985, p. 43-78.
Maurits Coornaert, De Molens in de Heerlijkheid Dudzele, in: Rond de Poldertorens, XXV, 1983, 2, p. 47-64.
Maurits Coornaert, Dudzele en Sint-Lenaart. De geschiedenis, de topografie en de toponimie van Dudzele tot omstreeks 1914, met een studie over de Sint-Lenaart-ommegang, Dudzele, 1985.
Johan Ballegeer, "Molens in de Zwinstreek", in: Rond de Poldertorens, 47ste jg., 2005, nr. 2, p. 39-75.
Herman Holemans, "Westvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1980. Deel 4. Gemeenten K-L, Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem, 1997.
Schouteet A., De straatnamen van Brugge. Oorsprong en betekenis, 1977.
Wintein W., Kaart van de oude gemeente Koolkerke met een bijhorende historische schets tot 1850, in: Rond de Poldertorens, V, 1965, 1.
Jan Rotsaert, "Molenaars in de schaduw van de poldertorens. Een greep uit de genealogie Cattoor", Rond de Poldertorens, jg. 1972, 1, p. 13-28.
Paul Huys, "Processen over molens zonder octrooi (Koolkerke, Sint-Kruis, Uitkerke - 1564)", Molenecho's. Vlaams tijdschrift voor molinologie, 28ste jg., 2000, nr. 4 (okt.-dec.), p. 210-211.
W.Wintein, "Kaart van de oude gemeente Koolkerke met een bijhorende historische schets tot 1850", in: Rond de Poldertorens, jaargang 7, 1965, nummer 1, pagina 16, nummer 120.
Ten Bergeweg nummer 1. Hoeve bestaande uit losse bestanddelen. Wordt reeds in de ommeloper van Groot-Rygaersvliet (1567) vermeld als "hofstede en boomgaert". Op een kaart van 1715 weergegeven als een hoeve met walgracht er rond die nog gedeeltelijk is bewaard gebleven. Sterk vernieuwd woonhuis met twee opkamertraveeën.
Bron: Gilté S., Vanwalleghem A. & Van Vlaenderen P. met medewerking van Dendooven K. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Brugge, Deelgemeenten Koolkerke, Sint-Jozef en Sint-Pieters,Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL12, (onuitgegeven werkdocumenten).