Brugge, Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Naam
- De Nieuwe Papegaai
- Ligging
- Kruisvest
8000 Brugge
uiteinde Oliebaan (vroegere Lange Molenstraat)
de derde molen op de Kruisvest vanaf de Kruispoort
kadasterperceel F12/2
Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Geo positie
- 51.217697, 3.236350 (Google Streetview)
- Eigenaar
- Gemeente Brugge
- Gebouwd
- 1790, heropgericht in 1970
- Type
- Staakmolen met gesloten voet
- Functie
- Oliemolen
- Kenmerken
- Later ingericht als korenmolen; bezit geen brasem
- Gevlucht/Rad
- Gelaste ijzeren roeden, ca. 24 meter
- Inrichting
- Geen mechanisme, wacht op de inrichting als oliemolen
- Toestand
- Uitwendig vrij goed; inwendig leeg
- Bescherming
- DSG: dorps- en stadsgezicht,
14.04.1944, gewijzigd 06.02.1970 / 20.01.2016 - Molenaar
- Geen
- Openingstijden
- Niet toegankelijk
- Database nummer
- 843
- Ten Bruggencatenummer
- 50843
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
Molen De Nieuwe Papegaai is een staakmolen op de Kruisvest, als derde molen vanaf de Kruisvest, rechtover de Oliebaan, de vroegere (Lange) Oliestraat, op het kadasterperceel F 12/2.
Dit is de plek waar voorheen de oliemolen "De Papegaai stond". Eerst was er een houten oliewindmolen die reeds vermeld in een schenkingsoorkonde van 1395. Deze werd in 1827 vervangen door een stenen oliemolen "D'hoope", die in december 1892 werd gesloopt.
De Nieuwe Papegaai werd in 1970 uit Beveren-aan-de-Ijzer (Hoge Seine 1), alwaar hij in 1790 als oliemolen werd opgericht.
I. De eerste molen: de houten oliemolen De Papegaai (voor 1395-1927)
De Papegaai (later D'Hoope) was een windmolen op de Kruisvest, tussen de molens het Drakenhoofd en de Schelle, op het einde van de Oliebaan, de vroegere (Lange) Oliestraat.
Een eerste windmolen, een houten oliewindmolen, werd hier voor 1395 opgericht. Jonkvrouw Margriete, weduwe van Jacob van Melane, gaf een aantal erfelijke renten in wettelijke gifte aan Niclais Baerbesane, o.m. de rente op het land en de molenwal waar de molen "de Papegaye" op staat, die voorheen nog aan Zeghers van Crubeke had toebehoord.
De staakmolen staat vermeld in het Grondboek van 1541 als liggende onder de jurisdictie van het Proossche, onder de benaming: "eenen muelen ghenaemt den Papeghaei".
Hij staat aangeduid op de plannen van Marcus Gerards (1562) en Jacob van Deventer (1558-1575) als zesde molen tussen de Kruispoort en de Dampoort.
Het Carmerszestendeel van 1580 vermeldt "Een oliemuelen De Papegaey", in het bezit van Herman Goossens. Later werd deze eigendom verbrokkeld. Tussen de participerende eigenaars vinden wij Jan Vleis, Jan de Wulf, Jan Vereecke, Maerten Crabbe (van de bekende goudsmedenfamilie), Jacques van Ockerhout en anderen.
Eigenaars:
- voor 1395: Zghers van Crubeke
- 1580, eigenaar: Goossens Herman
- later: Vleis Jan, de Wulf Jan, Vereecke Jan, Crabbe Maerten (goudsmid), van Ockerhout Jacques
- 1827, verkoop: Bogaert Pieter - Maes Anna, koopvrouw in linnen en winkelierster te Brugge
II. De tweede molen: de stenen oliemolen D'Hoope (1827-1892)
De staakoliemolen werd in 1827 aangekocht door Pieter Bogaert. Het was juffrouw Anna Maes, koopvrouw in linnen te Brugge, die in 1827 de toestemming had verkregen van de Gedeputeerde Staten van West-Vlaanderen om een stenen oliewindmolen op te richten. De bouwvallig staakmolen werd gesloopt en vervangen door door de stenen grondzeiler op de oude wal, die nu echter de naam D'Hoope kreeg
Het was aanvankelijk een oliemolen, die vanaf 1875 graan- en schorsmolen werd. Twee jaar later werd enkel nog graan gemalen.
Eigenaars:
- 1827, oprichting stenen molen: Bogaert Pieter - Maes Anna, koopvrouw in linnen en winkelierster te Brugge
- 23.10.1836, erfenis: Van Hecke Anna, eigenares te Brugge - de pachter-molenaar is Pierre Boyaert (overlijden van Anna Maes)
- later, huwelijk: Vanderhofstadt-Van Hecke
- 20.02.1840, verkoop: Bogaert-Chielens Pieter, olieslager te Brugge (notaris Claerhoudt - "moulin à huile en briques')
- 31.12.1859, verkoop: Van Wynsberghe-Noppe Jan, olieslager te Brugge (notaris De Busschere)
- 06.05.1865, verkoop: Van Wynsberghe August, olieslager te Brugge (notaris Termote - "moulin à huile")
- 22.05.1875, verkoop: Dumon-Verriest Eduard, koopman te Brugge (notaris Buysens - graan- en schorswindmolen)
- 09.05.1877, verkoop: Verriest Edouard, molenaar te Brugge (notaris Van Elslande - graan- en schorswindmolen)
- 15.11.1879, verkoop: Dumon-Verriest Edouard, handelaar te Brugge (notaris Buysens)
- 02.12.1892, verkoop (via ruil): Brugge - de Stad (notaris Kerchofs - "steenen windmolen")
Tussen 1865 en 1875 veranderde de functie van oliemolen naar graan- en schorswindmolen.
In 1881 wilde eigenaar Eduard Dumon-Verriest zijn molen verkopen aan de stad nadat hij van de stad geen vergunning had gekregen om een woning nabij zijn molen op te richten. Niemand wilde zijn molen pachten zonder een nabijgelegen woning. De vraagprijs, 4650 frank, vond de gemeenteraad te hoog. Nadat de wieken en het draaiende werk in april 1882 werden verwijderd en de prijs nog steeds te hoog was, sprongen de onderhandelingen af. In 1890 werden die weer opgestart. Op 15 oktober 1892 kwamen ze de volgende ruil overeen: de wal en de romp van Dhoope tegen een strook grond naast zijn herberg "De Gouden Wolf" in de Gulden Vlieslaan. De stad Brugge verwierf de overgebleven romp met kap op 2 december 1892 en liet hem nog dezelfde maand slopen.
III. De derde molen: de huidige staakmolen "De Nieuwe Papegaai" (1970-heden)
Op dezelfde plaats werd in 1970 een houten oliewindmolen, afkomstig uit Beveren-aan-de Ijzer opgericht. Deze kreeg, gezien de voorgeschiedenis, de naam De Nieuwe Papegaai.
A. De periode te Beveren-aan-de-IJzer
De Hoge Seinemolen of Beveren Stampkot was aanvankelijk een houten oliewindmolen en later een korenwindmolen, op de westzijde van Hoge Seine (nr. 1), op de hoek met de Roesbruggestraat, in het gehucht Beverenkalsijde
De staakmolen werd opgericht in 1790 als een oliemolen. Het inschrift onderaan de standaard vermeldt: "GHEMACKT / DOOR / C.L. BULTEEL / IN HET / JAER / MDCCXC". Deze oprichting door molenmaker Charles Louis Bulteel gebeurde evenwel zonder het vereist voorafgaand octrooi! Deze werd pas op 12 april 1791 afgeleverd, toen de molen er al stond. In de octrooi-aanvraag tot de instandhouding van de oliewindmolen vinden we hiervan de reden. De bouw gebeurde tijdens de "troebelen" te Beveren en omliggende, veroorzaakt door de Franse inval.
De bouwheer was Jean-Baptiste Kockenpoo, zoon van Robert, gehuwd met Regina de Hondt en inwoner van Roesbrugge. De molen werd opgericht op een stuk cijnsgrond van de Abdij Onze-Lieve-Vrouw ter Nieuwe Plant te Ieper. Aan de Ontvangerij der Domeinen te Ieper moest jaarlijks een som geld betaald worden die evenredig was met de waarde van 1 1/2 mud tarwe. Belangrijk is dat de molen tot niets anders mocht dienen dan tot het stampen van olie. De eigenaar moest voor hem en zijn opvolgers verzaken aan de bepaling van artikel 1 hoofdstuk 37 van de costumen van Veurne inzake het windrecht.
Jean-Baptiste Kockenpoo deed blijkbaar geen goede zaken of de bouw had hem teveel gekost. Hij verkocht hem al in 1795 aan Albert Demeersseman, nadat hij zich als handelaar te Brugge had gevestigd. De onzekere tijd was hier niet vreemd aan. De Franse verovering van ons land ontwrichtte het economisch leven, zeker in een grensgemeente als Beveren-aan-de-IJzer, dat erg onder de invallen te lijden had. Ook is er de factor dat de molen geen graan kon malen. Vooral in oorlogstijd bestaat hier een grotere nood aan dan aan andere functies, zoals oliebereiding.
Albert Demeersseman overleed kort nadat hij de Hoge Seinemolen had aangekocht. Bij erfopvolging kwam de oliemolen in het bezit van zijn kinderen. Eén van hen huwde met Jacques Lepée. Hij werd de nieuwe uitbater en kocht in 1804 ook de cijnsgrond waarop de molen stond.
Om uit verdeeldheid te treden, verkochten de kinderen Demeersseman de molen en de grond aan Charles Louis Platevoet. Zijn zaken floreerden evenmin. Een akte van 21 mei 1828 vermeldt immers dat de zwaar gehypothekeerde molen "om d'onkosten van eene verkopinge by expropriatie te ontgaan er onwederroepelyk besloten werd ende geconveniert deze in het vriendelyk ende openbaar te verkopen".
Zo kwam de molen in het bezit van Antoine Couzyn, burgemeester en koopman te Roesbrugge. Zijn zoon Désiré, die de zaak verderzette, verkocht hem op 30 juli 1878 aan Aloïs Deboutte, mulder te Merkem. Alois verkocht de molen in 1918 aan Bernard Vienne die al 10 jaar eigenaar was van de driezolder-staakmolen te Pollinkhove-Elzendamme. Bernard-Amandus Vienne was geboren te Izenberge op 25 oktober 1882, huwde met Leonie Henneman (°Wulveringem 13.01.1876, +Pollinkhove 22.10.1957) en overleed te Veurne op 7 juli 1965. Bernard verhuurde de Hoge Seinemolen aan Henri Boudry (Leisele 1876 - Poperinge 1955), die maalde tot in 1936, dit is tot op het ogenblik dat Maurice Vienne (Pollinkhove 1911 - Beveren-aan-de-IJzer 1987), zoon van Bernard, de molen betrok.
We zien de molen aangeduid in de Atlas der Buurtwegen (ca. 1844) als ""Beveren stampkot, Moulin", op de topografische kaart van Vandermaelen (ca. 1860) als "Beveren stampkot M(ol)en", terwijl op de kadastrale kaart van P.C. Popp (ca. 1860) niet de molen, maar wel de gehuchtnaam "D'hooge Seine H(ame)au" staat vermeld.
Vanaf de oprichting in 1790 diende de molen enkel om olie te slaan. Op een prentkaart uit 1904 zien we op de vooraanweeg de pijp of schoorsteen van de vuring en de uitstekende pers- of olieblok. Dit zou zo blijven tot kort voor de eerste wereldoorlog. Toen werd één koppel maalstenen in de kast geplaatst. Van de olieslagerij werden enkel de stampers behouden, om lijnkoeken te breken als vevoeder. De houten askop werd in 1908 door een gietijzeren vervangen. De prijs, plaatsing inbegrepen, bedroeg 1900 frank. Molenaar Wullen liet een stoomlocomobiel plaatsen, die in de zomer ook kon gebruikt worden om het graan op het veld te dorsen.
Kort na de aankoop door Bernard Vienne in 1918 werden ook de stampers verwijderd. Er kwam een inrichting met drie maalgangen, een kombuis tegen de achteraanweeg voor de builmolen (afgebroken in 1943) en een gesloten voet met bakstenen muren. De laatste houten pestelroede werd in 1925 vervangen door een geklinknagelde Verhaeghe-roede. Deze kostte, met het houtwerk, 3000 frank.
Maurice Vienne nam de molen in 1936 over van zijn vader. Hij verving de oude molenaarswoning in 1937 door een nieuwe (met verdieping) met in het verlengde ervan, aan de zijde van de molen, een mechanische maalderij met elektromotor. Hij kreeg algauw een tegenslag te verwerken. In 1938 brak de - nochtans al ijzeren - binnenroede. Maurice vroeg een betoelating aan de provincie in 1939 om zijn windmolen te herstellen, met de aanbreng van een nieuwe roede en beide roeden te laten "verdekkeren" (voorzien van het stroomlijnprofiel Dekker). Er werd hem op verslag van M. de Mave gunstig advies verleend.
Deze werken werden nog net voor de uitbraak van de tweede wereldoorlog uitgevoerd. Een foto uit 1940 toont ons een draaiende molen met twee verdekkerde roeden. Maurice Vienne kreeg echter schrik dat de molen met zijn sneldraaiend en moeilijk te stoppen wiekenkruis door de vang zou lopen. Hij nam eerst de verdekkering af van de buitenroede en bij de restauratie van 1952 (zie hierna) ook die van de binnenroede.
De Hoge Seinemolen was één van de talrijke West-Vlaamse windmolens die op 14 april 1944, dus tijdens de tweede wereldoorlog, wettelijk beschermd werden door secretaris-generaal Marcel Nyns.
Maurice Vienne gaf rond 1948-1950 te kennen aan de gouverneur van West-Vlaanderen dat hij van plan was om de molen te slopen. Toch werd tot restauratie besloten. Er werd een bestek opgemaakt, waarbij de raming 193.660,40 frank bedroeg. Er werden subsidies voorzien van de Belgische staat, de provincie West-Vlaanderen en de gemeente Beveren-aan-de-IJzer. De Hoge Seinemolen was één van de eerste West-VLaamse molens die met overheidssubsidies zou hersteld worden. In herberg "In de Oude Molen" in het molenhuis gebeurde op 3 juni 1952 een openbare aanbesteding. De werken werden toegewezen aan molenbouwer Henri Lejeune (Westvleteren, 1892-1965). Hij voerde in 1952 de volgende werken uit: nieuwe roede, zeilen, kruisplaten, buitenmuren van de voet, beplanking en leien (kast, kap en onderbouw), deuren. Hij voerde deze werken uit voor een totaal bedrag van ca. 300.000 frank, dus met een aanzienlijke overschrijding van het ramingsbedrag.
De restauratie kon echter niet beletten dat de molen in 1958 uit economische noodzaak stilgelegd moest worden. Nog twee jaar werd gewerkt met de elektromotor-maalderij naast het woonhuis, die beide in 1937 waren opgericht.
Eigenaars:
- 1790, oprichting: Kockenpoo Jean-Baptiste, Roesbrugge. Hij was de zoon van Robert en was gehuwd met Regina de Hondt. Hij werd later handelaar te Brugge.
- 1795, verkoop: Demeersseman Albert
- kort na 1795: zijn kinderen (overlijden van Albert Demeersseman). Eén van hen huwde met Jacques Lepée. Hij werd de nieuwe uitbater en kocht in 1804 ook de cijnsgrond waarop de molen stond.
- 28.05.1828, verkoop: Cousyn Antonius en consoorten, olieslager te Haringe, burgemeester en koopman te Roesbrugge.
- 09.11.1865, erfenis: Cousyn-Baelden Désiré Louis, zoon van Antonius, huidevetter te Beveren-aan-de-IJzer
- 30.07.1878, verkoop: Deboutte-Decramer Aloïs, molenaar te Merkem, later te Beveren-aan-de-IJzer (notaris Van den Berghe)
- 11.03.1918, verkoop: Vienne-Henneman Bernard Armand, molenaar op de Elzendammemolen te Pollinkhove (notaris De Grave) (verhuurd aan Henri Boudry van 1918 tot 1936)
- 29.04.1937, gift: a) Vienne-Denière Maurice Georges Cornelius (voor naakte eigendom), molenaar te Beveren-aan-de-IJzer en b) Vienne-Henneman Bernard Armand (voor vruchtgebruik), molenaar te Beveren-aan-de-IJzer (notaris De Grave)
- 22.10.1957, erfenis: a) Vienne-Denière Maurice Georges Cornelius (voor naakte eigendom), molenaar te Beveren-aan-de-IJzer en b) Vienne Bernard Armand (voor vruchtgebruik) (overlijden van vrouw Henneman)
- 07.07.1965, einde vruchtgebruik: Vienne-Denière Maurice Georges Cornelius, molenaar te Beveren-aan-de-IJzer (overlijden van Bernard Vienne)
- 1970, verkoop (van het gebouw): Stad Brugge
B. De overbrenging naar Brugge
Nadat Maurice Vienne naar Sint-Kruis bij Brugge verhuisde, stelde hij de molen in 1967 te koop. Ondertusen was er te Brugge onder impuls van molinologen als Christian Devyt en Chr. Van de Walle de Ghelcke een vernieuwde belangstelling gegroeid voor het molenpatrimonium. De stad Brugge besloot in 1966 een derde molen voor de vesten aan te kopen (goedkeuring op de gemeenteraad op 5 september 1969, notariële akte in 1970). Er werd naar een geschikte molen gezocht. De keuze viel uiteindelijk op de Hoge Seinemolen, omdat het om een uniek exemplaar (als oliemolen) ging.
Het Brugse stadsbestuur maakte in 1969 de plannen op voor de aanleg van de mote voor de plaatsing van de derde molen. Het perceel is gelegen op de Kruisvest, rechtover de Oliebaan, de vroegere Lange Oliestraat, op het kadasterperceel F 12/2.
De Hoge Seinemolen werd in 1970 heropgericht op de plaats van de oliemolen "De Papegaai". Eerst was er een houten oliewindmolen die reeds vermeld in een schenkingsoorkonde van 1395. Deze werd in 1827 vervangen door een stenen oliemolen, die in december 1892 werd gesloopt. Vandaar de keuze voor de huidige benaming "De Nieuwe Papegaai".
Op 12 juni 1970 begon men de sleuven te graven en de betonconstructie op te richten. Beginn augustus braken de molenmakers Florent Janssens uit Geel en de gebroeders Herman en Guido Peel uit Gistel de trap af van de Hoge Seinemolen, brandden de roeden af en zetten de kap los. Op 17 augustus werd de kap met een kraan gelicht en op de gond gezet. De volgende dag werd de hele molenkast aan de steenbalk over de staak gehesen en op de grond gezet. De molen werd op 21 augustus met twee opliggers naar Brugge vervoerd: een met het kot en een met de kap. Dan volgde nog het overladen op twee vlotten over het kanaal naar de nieuwe standplaats, aangezien men onmogelijk door hett stadscentrum kon rijden. Het gebint (de molenvoet) werd opgericht en in enkele dagen stond de molen recht. Voor de eerste maal was in ons land een staakmolen verplaatst over een grote afstand, zonder hem helemaal los te maken.
De molen werd op 20 september 1970 ingehuldigd en "gedoopt" met een fles lijnolie.
C. De periode 1970 - heden
In 1971 werden de geklinknagelde roeden vervangen door stalen stalen gelaste roeden, geleverd door de gebroeders Peel uit Gistel. Door hun aard en door hun goed onderhoud zijn ze nu nog steeds in goede staat.
De drie steenkoppels, de buil en de haverpletter werden in de molen niet teruggeplaatst, omdat het vanaf het begin de bedoeling was om de molen opnieuw als "stampkot" in te richten. Voor de technische uitvoering werd een beroep gedaan op molendeskundige I.J. de Kramer uit Leidschendam. Bij de opmetingen werd speciaal gelet op alle sporen die de vroegere olieslagerij nagelaten had, zoals de inkepingen in balken. Einde 1971 schreef de toenmalige conservator van de drie stadmolens, Christian Devyt uit Brugge: "De derde fase, het oliewerk, kan worden aangevat". n degelijke enn jaarenlange voorstudie, werden de nauwkeurige plannen en het bestek met de volledige beschrijving voor de herinrichting in 1973-'74 met grote deskundigheid opgemaakt door de reeds vernoemde I.J. de Kramer. Deze werden door de Gemeenteraad van Brugge op 28 april 1975 goedgekeurd.
Helaas is de stad Brugge nog niet tot de uitvoering van deze plannen gekomen. Nochtans bleef het stadsbestuur interesse betonen voor zijn moelnbezit. Vanaf 1971 werd zelfs gepland om een vierde molen aan te kopen en op de Brugse vestingenop te richten. De overbrengingen van de driezolder-staakmolens uit Komen (in 1974) en Werken (in 1988) werden - buiten de wil om van het stadsbestuur - niet verwezenlijkt, alhoewel de aankoopsommen (resepectievelijk 353.000 en 625.000 frank) reeds ter beschikking gesteld waren.
Nu staat de lege molenkast te treuren op de Kruisvest en is hij door de vele bomen bijna geheel aan het zicht onttrokken geraakt. Uiterst jammer!
In de molen zijn nu nog sporen van de oliemolen te vinden: de onderkant van de steenbalk (er is geen brasem) en enkele weegbanden zijn zwart berookt, de gaten (10) in de molenas (voor de spaken van de hefbarelen), inkepingen in de steenlijst (voor de wentelas), de zwaardere constructie (zware vloerbalken op de berriebalken, een horizontale tussenbalk in de windweeg). Losse onderdelen liggen in de gesloten voet: de schijfloop en bonkelaar (voor de aandrijving van het wentelaswiel), poppewielen (voor de aandrijving van het roerwerk), schorttouwblokken met houten katrollen (voor het “schorten” van de stampers).
In 2009-2010 worden onderhoudswerken uitgevoerd door de firma P. Nijs ut Deinze. De molenkast werd geheel in de steigers geplaatst. Helaas is nog steeds geen herinrichting als oliemolen gepland. Door de hoge storende bomen, die de molen vrijwel geheel aan het gezicht onttrekken, ontstond de spotnaam "Bosmolen".
De molen werd op zijn vroegere locatie in Beveren-IJzer beschermd als monument op 14.04.1944. In het kader van de overbrenging naar Brugge werd dit besluit gewijzigd op 06.02.1970. De molensite werd, als deel van de Brugse geplantsoeneerde stadsomwalling, beschermd als stadsgezicht op 20.01.2016
Zie ook: Brugge, De Papegaai (onder verdwenen molens)
Beveren-aan-de-IJzer, Hoge Seinemolen (onder verdwenen molens)
Lieven DENEWET - Hooglede
Aanvullende informatie
Aantal asomwentelingen
1992: 0
Intekendatum: juni 2009
Molen: Brugge (W.-Vl.), De Nieuwe Papegaai - staakmolen op teerlingkot
Bouwheer & ontwerper: Stad Brugge, Dienst Infrastructuur - Gebouwen
Opdracht: Onderhoud: o.m. schilderen molenkast; onderhandelingsprocedure; ± €30.000 onderhoudspremie van de Vlaamse Overheid
Toewijzing: Nijs P.. nv, Deinze
"Brugge. Restauratie 'Nieuwe Papegaai'-molen gestart", in: De Streekkrant, 06.11.2009.
Brugge - Op de Kruisvest in Brugge is gestart met de restauratie van de Nieuwe Papegaai. Deze molen werd in 1790 in Beveren-aan-de-IJzer gebouwd onder de naam Hoge Seinemolen. De molen werd in 1969 door het Brugse stadsbestuur aangekocht en als derde molen op de Kruisvest geplaatst. Daar stond voorheen ‘De Papegaai' maar die werd afgebroken.
Aanvankelijk was de Hoge Seinemolen een olieslagmolen. Pas begin twintigste eeuw werd hij omgebouwd tot graanmolen. Het mechanisme om graan te malen, werd destijds niet mee verhuisd. Ook bij de huidige restauratie zal de molen niet maalvaardig worden gemaakt. De restauratie zal ongeveer een jaar duren.
-------------
G. van Nieuwenhuyse, De windmolens van de Kruisvest te Brugge 1580-1650, Biekorf, jg, 71, 1970, p. 210-214.
De twee windmolens bij de Kruispoort te Brugge zijn goede bekenden. Vooral de "Sint-Janshuusmolen" die draait en maalt gedurende de vier maanden van het seizoen (1 mei-31 aug.) en dan door veel toeristen wordt bezocht. Deze actieve molen is een oude Brugse, in 1770 ter plaatse gebouwde molen
Zijn stille gezel, die dichter bij de Kruispoort staat, is daar (overgevoerd uit Olsene) in 1911 een gevelde voorganger, de "Bonnne Chiere" komen vervangen (1).
En nummer drie is al op komst, zo zien we nu gebeuren: de houten windmolen van Beveren aan de IJzer werd door het stadsbestuur aangeworven om ter hoogte van de Oliebaan op de Kruisvest te worden heropgericht. Een mooie aanwinst voor het stadsbeeld in die énige ‘gezichtshoek’ van de Kruispoort. En een gelegenheid om de geschiedenis van de oude molens uit de oorkonden boven te halen.
De negen windmolens van de Kruisvest
Het kadaster van Brugge, in 1580 opgemaakt, vermeldt negen windmolens tussen de Spey- en Kruispoort (2). Ze volgen hierna in de aldaar opgegeven orde, uitgaande van de Speypoort. Het register van Carmerszestendeel vermeldt:
"De Speymolen" - Eigenaar: Olivier Vlamync. In 1593 was deze molen reeds verdwenen: "... vande rechte helfscheede vande walle daer wylen een muelen up ghestaen heeft die ghenaempt was de Speye daer jeghenwoordich een stake up staet’.
"De Coele Wey". - Is eigendom geweest van Ghysebrecht Martens. In 1585 zijn eigenaars: Pieter Maertins fs. Ghysebrecht, Jooris van Nooreweghe, Aernout Plasschaert en Jan Coolman, molenaars, elk voor een vierde. In 1588 is deze molen eigendom van Olivier Vlaeminc, die in 1593 er de helft van verkoopt aan Joos Oulterman. Het molenaarshuis stond op de Potterierei. Huis en molen waren belast ‘met een hey tsiaers van de cheyns dat men ter date van dese niet en wiste te nomeren wye nochte wanneer men dat ghelt’.
"Het Dracken Hooft". - Was een oliewindmolen. Beneden de wal stond een 'couchuyseken'. Deze eigendom was zeer verdeeld; sommige eigenaars bezaten maar een veertiende part. Tussen deze laatste vinden wij de Wwe. van Berthelmeeus Lippens, Philippus Reingout, Joos van Okerhout, Jan Vereecke e.a.
"De Papegaey". - Was nog een oliewindmolen. Hij behoorde aan Herman Goossens. Later werd deze eigendom ook verbrokkeld. Tussen de participerende eigenaars vinden wij Jan Vleis, Jan de Wulf, Jan Vereecke, Maerten Crabbe (van de bekende goudsmedenfamilie), Jacques van Ockerhout e.a.
"Helpt Uuyter Noodt". - Was de derde oliemolen, soms ook genoemd "Ryckwynmeulen". Hij stond op 't einde van de Corte Oliestraat en het molenhuis aan de oostzijde van de Peter Cellestraat. Eigenaar was Pieter Nollet. De tijden waren slecht en onzeker en de verpande molen ging bij decreet van 6 juli 1588 over aan de kinderen van Herman Goossens. In 1592 gaat de eigendom in handen van Pieter Rielandt en Leenaert Cobri. Na verscheidene verhandelingen is deze molen, in 1618, eigendom van Joos Spillebeen.
"'t Groote Werck". - Is weer een korenwindmolen. Hij is gelegen op 't einde van de Carmersstraat. Het molenhuis aan de noordzijde van die straat paalde aan het klooster van Bethanië maar was in 1589 reeds in vervallen staat: ‘... eene plaetse van lande metten toebehoorten daer wylen een huus ende peertstal up ghestaen heeft’. Eigenaars in 1580: Steven Vlamync en Frans Hane.
In 1589 is Inghel Meeuws eigenaar van de helft. In 1641 vinden wij de verkoop, door Guillaume Mys, van een vierde van deze molen aan Pieter Mys.
De drie laatste molens staan vermeld in het register van het Sint Janszestendeel anno 1580:
"De Schelmuelen". - Staat op de vesten op 't einde van de Carmersstraat. Het molenhuis, zijnde het hoekhuis aan de zuidzijde van deze straat, strekte met zijn erve tot aan de Gilde van de Archiers (Schuttershof). Deze molen was eigendom van Jooris van Nooreweghe. In 1591 verkocht diens zoon, Leonard, de gehele eigendom aan Pieter van Aesbrouck. Vanaf 1614 wordt Pieter Robyn vermeld als eigenaar van de helft van die molen.
"De Sint Janshuysmuelen." - Wordt beschreven als zijnde de tweede molen gaande van de Kruis- naar de Speypoort en gelegen op 't einde van de Lange Rolleweg, jegens over het Schottershof van de Handboge, het molenhuis staande aan de noordzijde van de Lange Rolleweg. Van Pieter van Zeebrouck d'oude, die eigenaar was, ging de molen, in 1594, over naar Pieter van Zeebrouck de jonge. Bij deze overgang wordt de molen beschreven als zijnde ‘onlangs vernieuwd’. In 1628 is de eigendom voor de helft aan Jacques Hanecaert, voor de andere helft aan Lieven Devenyn.
"De Bonne Chiere. - De eerste molen staande noordelijk nevens de Kruispoort gelegen op 't einde van de Corte Rolleweg. Was in 1580 eigendom van Lieven Oste.
In 1597 werd hij eigendom van Pieter Bariseel. In een akte van 26 november 1620, vóór Redenaars van het Proossche, bij de verkoop van die molen door de weduwe en kinders van Pieter Bariseel, wordt vermeld dat het woonhuis ‘ten Brugsen’ stond.
Onder welke jurisdictie stonden deze molens
In zijn boek over Koudekerke-Heist, zegt M. Coornaert dat vijf molens, staande op de wallen tussen de Kruispoort en de Speypoort, oudtijds afhingen van het Hof te Heist (3). Gedurende de periode die we behandelen, hebben we daar geen spoor meer van gevonden. Wellicht was dit leenrecht toen reeds lang afgekocht. Wel wordt vermeld het recht dat het Proossche eiste op zeven van de molens die in voornoemde vestingssector waren opgesteld.
Te dien tijde immers telde men, gelegen te Brugge binnen de wallen, twaalf belopen, d.i. twaalf afgebakende partijen grond die, met al wat erop gebouwd stond, onder de jurisdictie ofwel van het Kanunnikse, ofwel van het Proossche lagen. Daar er nu en dan twist ontstond nopens de grenslijnen van die belopen, werd er meer dan eens overgegaan, na onderhandelingen tussen de stad en de beide heerlijkheden, tot het opstellen van een concordaat tussen de partijen. Een van die concordaten werd op 22 maart 1541 (n.s.) te Mechelen afgesloten tussen ‘Myn Heeren van Brugghe ende den Heeren van den Prosschenn en Kanonikschen' (4). Naar aanleiding van dit concordaat werd een Grondboek (5) opgemaakt: 'Registre inhoudende verclaers ende bewys van alle de huusynghen gronden ende erfachtigheden toebehoorende ende sorteerende onder de jurisdictie ende heerelickheede van myn Eerw. Heere den Buscop van Brugghe, erfachtich cancelier van Vlaendren ter cause vande Proostie van Sinte Donaes zoo wel ten Proosschen, als ten Canoninckschen staende ende ligghende binnen het beloken vande voorseyde stadt van Brugghe... achtervolghende de limiten ende paelen vande voorschreven heerelickhede, verkent byde wets der voornoemde stede van Brugghe in zeker appoinctement ende transactie besloten tusschen de zelve stadt ende de voornoemde heerelickhede opden 22. maerte 1541 (n.s.)’. In dit Grondboek worden volgende molens van de Kruisvest vermeld als liggende onder de jurisdictie van het Proossche:
In het derde beloop: den Meulene..."de Schelle" (f. 21); den muelen noort daerby ghenaemt "Helpt Uuytter Noot (f. 21v; den Muelen... "de Draecke" (f. 22°); een muelen ghenaemt "den Papeghaei (f. 22v); den Muelen... den Coelen Wey" (f. 23); eenen anderen muelen ghenaempt "de Speuwe" (f. 23v). In het negende beloop: den Muelen... ghenaempt "de Boone" (f. 60v).
Alhoewel de stad Brugge zich met dit concordaat akkoord verklaarde, toch blijft de indruk dat, voor wat de molens betreft, dit met tegenzin geschiedde. Deze stellingname van de stad is gemakkelijk te verstaan. Molens, allen binnen Brugge gelegen, waarvan sommige onder jurisdictie van de stad en andere onder deze van het Proossche, moesten alleszins aanleiding geven tot economische en juridische moeilijkheden. Reeds vóór 1600 moet de stad Brugge onderhandelingen hebben gevoerd om te bekomen dat deze molens aan de jurisdictie van het Proossche zouden worden onttrokken. Hoe anders te verklaren dat in die periode, voor al de bedoelde molens, verkopingen of verpandingen geschieden voor de schepenen van Brugge? (6). Ook het hiervoren besproken Grondboek, aangelegd in 1656 en bijgehouden tot 1689, pleit ten voordele van deze veronderstelling. In dit boek is voor elke eigendom een bladzijde voorbehouden waarop alle transporten of renten in verband met de eigendom opgetekend werden. Waar deze bladzijden, voor de andere eigendommen, voor de helft of meer beschreven zijn, zijn de bladzijden waarop de molens vermeld staan, op drie uitzonderingen na (den Papeghaey, den Coelen Wey en de Boone), volledig blanco gebleven. Bij al de molens staat de vermelding: 'per nieuw registre niet geboekt' (7).
In 1676 kreeg de Stad Brugge officieel voldoening. Door beide partijen werd een nieuw concordaat ondertekend (8) waarin uitdrukkelijk wordt verklaard dat al de windmolens 'ten Brugschen' liggen (9). Hier volgt de tekst die betrekking heeft op de molens.
'Thienste beloop:... door het boomgaerdeken behoordende d'Heer Jacques de Gheldere oostwaert over de gracht alwaer een blauwe paele gestelt is op de thee van de meulewal genaemt de Schelle, op den oostoever van de zelve gracht en vandaer krom en aldraeyende noord en noordwestwaert, opkeerende ter noordoostzvde langs de gracht liggende nevens den barm van de veste van zuydwesten, alle de meulewallen, van de muelens genaemt Helpt Uyter Nood, den Papegaey, de Draecke en den Koelen Wey, al staende ten Brugschen’.
Het 'Twaelfste beloop: ... tot zeker blauwe paele aldaer gestelt ter zuydwesthoeke van den muelenwal daer wylent den huvetters meulen opstont, alsnu eenen kooren-wind-meulen behoorende Jan Roose en Adriaen Gevaert geheel liggende en staende ten Brugschen’.
In een volgende mededeling hopen we de juiste volgorde van de negen molens te kunnen bepalen.
De Brugse stadsmolens op de Kruisvest vóór 1904 Foto A.C.L
Noten
(1) Dr. Chr. Devyt, Westvlaamse Windmolens, Brugge 1966. Blz. 68.
(2) De gegevens met betrekking tot deze molens zijn getrokken uit: S.A.B., Reg. Carmerszestendeel f. 813/818, St. Jansz. f. 699, 700, 720. - Wett. Pass., Clercq N. Phlippet: Reg. 10K, 1585, f. 151v, reg. 11L, 1586, f. 27. Reg. 13N, 1588, f. 66 en 87. 1589, f. 114. Reg. 14D, 1591, f. 39v en 52v. Reg. 15P 1593, f. 185, 1594 f. 188. Reg. 17R 1595 f. 73 en 154v. Reg. 19T, 1597 f. 20v en 50. Clercq F. vande Voorde, Reg. 7/9, 1627 f. 151. Reg. L3, 1641 f. 35v. Clercq A. vander Meere, Reg. 9J, 1647, f. 179. Clercq Joos vande Walle, Reg. 1615-1616, f. 46v. Staat v. Goed IS. 1563. R.A.B. Proosdij nr. 1261, 1620, f. 3v.
(3) M. Coornaert, Koudekerke-Heist, blz. 62 en volgende.
(4) P. Beaucourt de Noortvelde, Beschrijving der Heerlijkhede en Lande van den Proossche, Brugge 1764.
(5) R.A.B. Proosdij nr. 209.
(6) Benevens deze akten verleden vóór schepenen van Brugge, waarvan enige vermeld onder voetnoot 2, vonden wij nog, tussen 1553 en 1647, volgende akten verleden vóór Redenaars van het Proossche: R.A.B. Proosdij, 'Bonne Chiere', n. 1246 f. 13 en 24v; 1249 f. 281; 1257 f. 203v; 1261 f. 3v en 192; 1265 f. 15 en 119v; 1266 f. 175; - 'de Coele Wey': 1261 f. 136v. - 'Speymolen': 1252 f. 20 en 55v; 1253 456v en 461; 1254 f. 52v.
(7) Volgens een aantekening op f. 2 van dit Grondboek dagtekent dit Nieuw Register van 1689.
(8) Beaucourt de Noortvelde, o.c.
(9) Benevens de zeven molens op de Kruisvest, lag nog een ander molen ten Proossche: de ‘Zeepziege’, tussen Kruis- en Gentpoort in 1676 kwam hij insgelijks onder Brugge.
Literatuur
Archieven
Rijksarchief Brugge, Charters met blauwe nummers, nr. 4715 (1395).
Rijksarchief Brugge, Proosdij, nr. 209 (Grondboek, 1541), f° 22 v°.
Rijksarchief Brugge, Provnicaal Bestuur, III, nr 437 (toestemming oprichting stenen molen, 1827)
Stadsarchief Brugge, nr. 138. Registers van de Zestendelen. Carmerszestendeel, 33e cirkel, f° 816 (1580-1796).
Stadsarchief Brugge, Biens Communaux, 1879-1880.
Uitgegeven bronnen
L. Gilliodts-Van Severen, "Les registres des "Zestendeelen" ou la cadastre de la ville de Bruges de l'année 1580". Brugge 1894, p. 326.
Werken
Lieven Denewet, "Geschiedenis van de Hoge Seinemolen te Beveren-aan-de-IJzer en van zijn verplaatsing naar Brugge", in: Molenecho's, XVIII, 1990, p. 154-159.
P. Beaucourt de Noortvelde, "Beschrijving der Heerlijkhede en Lande van den Proossche", Brugge 1764.
G. van Nieuwenhuyse, De windmolens van de Kruisvest te Brugge 1580-1650, Biekorf, jg, 71, 1970, p. 210-214.
Bulletin van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, nr. 25, 1939, p. 281.
Bulletin van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, nr. 32, oktober 1941, p. 372.
K. De Flou, Woordenboek der Toponymie van westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guînes en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu, Brugge, 1914-1938.
Herman Holemans, Westvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 1. Gemeenten A-B, Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem, 1993.
Guillaume Michiels, Iconografie der stad Brugge, III, Brugge, 1968.
Jaak A. Rau & Jan D'hondt, Een eeuw Brugge. Deel 1: 1800-1900, Brugge, Marc Vande Wiele, 2001 (hoofdstuk De windmolens in het 19de eeuws Brugge, p. 207-219).
Marc Ryckaert, Historische Stedenatlas van België, Brussel, 1991.
J.A. Rau & J. D’hondt, "De Brugse parochies. 2. Het leven in Sint-Salvator, Sint-Jacobs, Sint-Gillis", Brugge, 1988, p. 9, 18.
Alfred Ronse, "De Windmolens", Brugge, 1934, p. 21 (foto met de wiekenloze stenen molen)
Chr. Devyt, "Westvlaamse windmolens. Inventaris volgens de toestand op 1 januari 1965", Brugge, 1966;
Luc Devliegher, "De molens in West-Vlaanderen", Tielt/Weesp, 1984 (Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, 9);
Jeroen Cornilly, "Monumentaal West-Vlaanderen. Beschermde monumenten en landschappen in de provincie West-Vlaanderen. Deel II. De fusiegemeente Brugge", Brugge, 2003;
Chr. Devyt, "De Sint-Janshuismolen op de Kruisvest te Brugge, 1770-1970", Brugge, 1970;
A. Vandewalle, "De molens te Brugge in 1778", in: Biekorf, LXXVI, 1975-1976, p. 90-92;
Lieven Denewet, "Brugge (wordt) Vlaamse molenstad bij uitstek!", in: Molenecho's, XXV, 1997, nr. 2, p. 65;
"De molen van de Beverenkalsijde", in: 't Schrijverke (Sint-Anna), VI, nr. 9, p. 7.
C. Devyt, "De Kruisvest-molenschans", in: Brugge die Scone, XIX, 1998, nr. 1, p. 4-5;
I.J. de Kramer, "Beschrijving en plannen voor de herinrichting" (als oliemolen van de Nieuwe Papegaai te Brugge), in: Molenecho's, XVIII, 1990, p. 162-182:
Jozef De Waele, "Technische gegevens over de 3 stadsmolens te Brugge", in: Molenecho's, X, 1982, p. 169-172;
Christian Devyt, "De Kruisvest molenschans", Bruge die Scone, 1998, 1, p. 4.
Frans Debrabandere, "Niet de Nieuwe Papegaai maar wel de Bonne Chiere als oliemolen?", Brugge die Scone, 2000, 3, p. 43-44.
"Kroniek. Nieuwe molen te Brugge", Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, jg. 1970, p. 319.
R.A. Blondeau, "Molen De Nieuwe Papegaai", 't Schrijverke, nr. 6/8, p. 7.
Persberichten
"Houten molen van Beveren-IJzer zal verhuizen naar Brugge. Toeristisch patrimonium van de streek weer wat armer", Het Wekelijks Nieuws, 30 november 1969.
"Brugge. Restauratie 'Nieuwe Papegaai'-molen gestart", in: Brugsch Handelsblad, 06.11.2009.
VBJB, "Brugge. Restauratie van 220 jaar oude oliemolen gestart", in: Het Laatste Nieuws, 06.11.2009, p. 19.
--------------------------
Over de periode te Beveren-aan-de-IJzer
Archieven
Algemeen Rijksarchief Brussel, Financiële Raad, nr. 1931 (oprichtingsbundel 1791)
Archief Kadasterbestuur Brugge, Alveringem - Beveren-IJzer, nrs. 208 (oorspronkelijke aanwijzende tafels) en 212 (kadastrale leggers).
Werken
Lieven Denewet, "Geschiedenis van de Hoge Seinemolen te Beveren-aan-de-IJzer en van zijn verplaatsing naar Brugge", in: Molenecho's, XVIII, 1990, p. 154-159.
"De molen van de Beverenkalsijde", in: 't Schrijverke (Sint-Anna), VI, nr. 9, p. 7.
Annoot Roland, "De Molens in het Westland", Ieper, 1950 (onuitgegeven studie), p. 9-10.
Devliegher Luc, "De molens in West-Vlaanderen", Tielt/Weesp, 1984, p. 102-105 (Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, 9), p. 149.
Jozef Ameeuw, "Molens van Veurne-Ambacht", Koksijde, De Klaproos, 2004, p. 43-48.
"De Hoge Seinemolen te Beveren aan de Yzer", in: Curiosa, dec. 2001, p. 9-13.
R.A. B(londeau), "De molen van de Beverenkalsijde staat nu als 'De nieuwe Papegaai' op de Brugse stadswallen", in: De IJzerbode, Roesbrugge, jg. 7, 1977, nr. 1, jan., p. 1-2, ill.; ook verschenen in " 't Schrijverke", jg. 6, 1976-1977, nr. 8, jan. 1977, p.7-9; nr. 9, febr. 1977, p. 7-10.
Chr. Devyt, "Westvlaamse windmolens. Inventaris volgens de toestand op 1 januari 1965", Brugge, 1966, p. 65.
L. Smet, "Dammes molenaar gaat met rust", Molenecho's, X, 1982, 1, p. 11.
P. Callebert & N. Huyghebaert, "Abbaye Notre-Dame de la Nouvelle Plante à Roesbrugge, puis à Ypres". Monasticon belge. Tome III. Province de Flandre occidentale. IV. Liège, 1978, p. 1067-1094.
R. Lansweert, "Beveren en Stavele tijdens de Franse omwentelingsoorlogen", De IJzerbode, V, 1975, 10, p. 4-5; 11, p. 4-5; 12, p. 4-5; VI, 1976, 1, p. 4; 2, p. 4; 3, p. 4-5; 4, p. 4-5.
R. Annoot, "Inschriften in molens van de Westhoek en van Frans-Vlaanderen", Molenecho's, XVI, 1988, 1, p. 14.
R.A. Blondeau, "Volksdichter en socio-kulturele werker uit de 19e eeuw. Drukker Désiré Allaert van Roesbrugge (1828-1905). Kontaktman voor Vlaamsbewuste Frans-Vlamingen", De IJzerbode, XI, 1981, 4, p. 1-2.
R. Annoot, "De molens van het Westland", Ieper, 1950 (onuitgegeven studie, bekroond in de Erfwachtwedstrijd van de V.V.K.S., 1950), p. 10-11.
Herman Holemans, "West-Vlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 1. Gemeenten A-B", Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem, 1993, p. 52.
Robert Lepée, "Gemeente Beveren aan de IJzer", onuitgeg. studie, Beveren, 1952, p. 19.
Jeroen Cornilly, "Monumentaal West-Vlaanderen. Beschermde monumenten en landschappen in de provincie West-Vlaanderen. Deel II. De fusiegemeente Brugge", Brugge, 2003.
Chr. Devyt, "De Sint-Janshuismolen op de Kruisvest te Brugge, 1770-1970", Brugge, 1970.
I.J. de Kramer, "Beschrijving en plannen voor de herinrichting" (als oliemolen van de Nieuwe Papegaai te Brugge), in: Molenecho's, XVIII, 1990, p. 162-182.
Jozef De Waele, "Technische gegevens over de 3 stadsmolens te Brugge", in: Molenecho's, X, 1982, p. 169-172.
"De Hoge Seinemolen te Beveren aan de Yzer", in: Curiosa, dec. 2001, p. 9-13.
Els De Kinderen: "Praten met Maurice Vienne over zijn ervaringen: over molens en hun restauraties", in: Levende Molens, jg. 2 (1979), nr. 18 (22 september), p. 235-237.
R.A. B(londeau), "De molen van de Beverenkalsijde staat nu als 'De nieuwe Papegaai' op de Brugse stadswallen", in: De IJzerbode, Roesbrugge, jg. 7, 1977, nr. 1, jan., p. 1-2; ook verschenen in " 't Schrijverke", jg. 6, 1976-1977, nr. 8, jan. 1977, p.7-9; nr. 9, febr. 1977, p. 7-10.
Jacques Lorthiois, "Flandre Occidentale. Meuniers et moulins de West-Flandre", L'Intermédiaire des Généalogistes, n° 170, XXIX, 1974, 2, p. 116-126 (118).
K. De Flou, Woordenboek der Toponymie van westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guînes en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu, Brugge, 1914-1938.
Persberichten
- "Gemeente Beveren-IJzer. Openbare aanbesteding", Het Wekelijks Nieuws, 28.05.1952.
- G. Candaele, "Bij het herstel van de "Oude Molen" te Beveren a.d. Ijzer. Mijmeringnen en... een beetje historiek", Het Wekelijks Nieuws, 20.06.1952.
- "Houten molen van Beveren-IJzer zal verhuizen naar Brugge. Toeristisch patrimonium van de streek weer wat armer", Het Wekelijks Nieuws, 30 november 1969.
- Chris Weymeis, "Aanleg van Kruisvest in 1915 vormde het sluitsuk van de huidige stadsvestingen. Over Brugse en 'aangespoelde' molens...", Brugsch Handelsblad, 05.07.2013.