Langemark (Langemark-Poelkapelle), Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Naam
- Steenakkermolen, Dodenmolen
- Ligging
Onze-Lieve-Vrouwstraat 3
8920 Langemark (Langemark-Poelkapelle)
Sint-Juliaan
kadasterperceel 1076B
Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Geo positie
- 50.897560, 2.948304 (Google Streetview)
- Eigenaar
- Provincie West-Vlaanderen
- Gebouwd
- voor 1439 / 1793 / 1923
- Type
- Staakmolen met open voet
- Functie
- Korenmolen
- Kenmerken
- Kunstschaliën op de windweeg
- Gevlucht/Rad
- Gelaste roeden, ca. 24 meter
- Inrichting
- Twee steenkoppels, buil, haverpletter
- Toestand
- Maalvaardig
- Bescherming
- M: monument,
29.05.1964 - Molenaar
- Sven Berg (Ieper), Jo Nuyttens (Dikkebus)
- Openingstijden
- Elke derde zondag van de maand, 14-17 uur
- Database nummer
- 820
- Ten Bruggencatenummer
- 06553
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
De Steenakkermolen is een houten korenwindmolen in de Onze-Lieve-Vrouwstraat (nr. 3), op de hoek met de Waterstraat, gehucht Sint-Juliaan.
Op het einde van de veertiende eeuw bouwde Pieter Cobbe uit Hooghe Zieken (Sint-Jan bij Ieper) op de huidige standplaats de eerste Steenakkermolen. Het toponymisch woordenboek van Karel de Flou geeft als eerste vermelding uit 1439: "In Langhemaercn,.. oostwaerd vanden straetkine dat strect ten steen ackere meulne waerd."Het toponiem Steenakker was er al in 1370:
De leggers en de bijhorende registers van de gebieden van Wijnendale en Cleven (17de eeuw) gebruiken de Steenakkermolen herhaaldelijk als oriëntatiepunt om de diverse percelen te situeren.
In 1776 bevonden zich op enkele kilometer afstand en binnen het gezichtsveld van de Steenakkermolen, verscheidene andere korenmolens waaronder de Eeckhoutmolen (NW), de Wallemolen (N) en de 's Graventafelmolen (O). Rond 1840 kwam daar nog o.a. de Sint-Jelins-molen (ZW) bij. De Steenakkermolen werd in 1793 herbouwd.
In de Ieperse krant "Le Propagateur" van 7 januari 1854 staat een aankondiging voor het openbaar verkopen van de "schoonen en wel gekalanten standaerd Graen Windmolen, genaemd 'den Steenackermolen', met roskot, woonhuis, land", gebruikt door de medeverkopers gebroeders Baelen. De instel had plaats op 28 december 1853 en de toewijzing op 11 januari 1854, telkens in de herberg 'de Barrière', gelegen langs de "kalsijde van Yperen naer Brugge en Langemarck". Uit deze advertentie blijkt dat er toen naast de windmolen een rosmolen stond om ook in windstille periodes te kunnen malen.
Van de eigenaars kon volgende chronlogische lijst opgesteld worden:
- eind 14de eeuw: Cobbe Pieter
- 1700: Pauwels Vulstecke (eigenaar), Duytschaver Joannes (molenaar)
- 1776: Verfaillie Gerardus (molenaar)
- voor 1834, eigenaar: Baelen Victor, molenaar te Langemark
- 03.11.1847, erfenis: de kinderen: a) Baelen Jan, molenaar te Poperinge, b) Baelen Joseph Ignaas, molenaar te Langemark, c) Baelen Clement, molenaar te Langemark, d) Baelen Louis, molenaar te Langemark, c) Baelen Clement, molenaar te Langemark, d) Baelen Louis, molenaar te Langemark, e) Baelen Reine, echtgenote Godderis Eugène, metser te Zonnebeke en f) Baelen Melanie, echtgenote Vandamme, te Moorslede (overlijden van Victor Baelen).
- 11.01.1854, verkoop: Deman Martinus Engel Albert, gehuwd met Lornez Marie Therese Catharina, landbouwer te Leke (notaris Delavie).
- 07.01.1864, verkoop: Bailleul-Millenert Franciscus Xaverius, molenaar te Langemark (notaris Pieters)
- 27.12.1869, verkoop: Vandeputte Jan-Baptist, gehuwd met Morent Lucie Pelagie, landbouwer te Langemark (notaris Pieters)
- 28.08.1877, erfenis: de weduwe en de kinderen (overlijden van Jan-Baptist Vandeputte)
- 28.11.1898, erfenis: de kinderen (overlijden van Lucie Morent, weduwe van Jan-Baptist Vandeputte)
- 12.06.1899, deling: Vandeputte-Carette Charles Louis, molenaar te Langemark (notaris De Tavernier)
- 23.03.1922, verkoop: Lievens-Standaert Jules Joseph, molenmaker en molenaar te Langemark (notaris De Tavernier - hofstede met windmolen en afhangen)
- 16.11.1934, verkoop: Dewulf-Vandecandelaere Alberic Joseph, landbouwer te Rumbeke (notaris David)
- 01.07.1955, verkoop: Debaene-Bordau Richard Joseph Cornelis, landbouwer te Ieper (notaris Decock)
- 06.03.1981, verkoop: Provincie West-Vlaanderen.
Een molen in werking vereist een voortdurende voorzichtigheid. In september 1894 verongelukte de 8-jarige Honoré Salomez, een jongen uit de buurt, op de Steenakkermolen. Zijn hoofd geraakte op de steenzolder verpletterd tussen de tandwielen toen de molenaar beneden de molen naar de wind richtte of kruide (zie bijlage).
De Steenakkermolen die eeuwenlang de winden trotseerde, ging tenonder in de eerste wereldoorlog. Op 21 oktober 1914 begon 'de eerste slag om Ieper' waarbij de Britse, Franse en Duitse troepen hun stellingen innamen. De molen lag vlak in de frontlijn. Door zijn hoogteligging bood de molen uitstekende observatiemogelijkheden. Nauwelijks een week later was het afgelopen met de Steenakkermolen. In de strijd om het bezit ervan, ging hij helemaal in de vlammen op. De eerste gevechten rond de molen werden door Wilhelm Schreiner beschreven in 'Der Tod von Ypern' en in "Flandern" door Werner Beumelburg. Jozef Maes heeft delen ervan in Nederlandse vertaling opgenomen in zijn bijdrage voor "De Belgische Molenaar". Sedertdien kreeg de Steenakkermolen haar lugubere tweede naam 'Dodenmolen'.
Op 22 april 1915 barstte 'de tweede slag om Ieper' los. Tijdens deze slag gebruikten de Duitse troepen, voor het eerst in de wereldgeschiedenis, chemische wapens (chloorgas) in oorlogsvoering. De Canadese troepen leverden, aanvankelijk te Sint-Juliaan en later in de omgeving van de ruïnes van de Steenakkermolen, moedig weerstand na de eerste ogenblikken van vertwijfelde geallieerde verwarring. Aan deze slag herinneren het 'Canadees monument' in de molenomgeving, de 'Vredeseiken' in het dorp en het Kitchener's Wood-monument in de Wijngaardstraat.
De molen werd in de twee slagen herhaaldelijk vermeld. Na de gasaanvallen is er blijkbaar niets meer van over. Alhoewel er tijdens 'de derde slag om Ieper' in de zomer van 1917 nog veel zwaardere gevechten worden geleverd, komt hij nooit meer ter sprake.
Rond de Steenakkermolen bevindt zich een uitgebreid stelsel van Duitse loopgraven waarin talrijke manschappen sneuvelden onder aanhoudende kanonbeschietingen. Een citaat uit de genoemde Duitse werken: "Rondom Steenakkermolen liggen zoveel lijken dat men haast geen voet meer kan verzetten. Stil gekreun stijgt hier en daar nog op. Aan de andere zijde verstrekt de lichte heuvel wat dekking, rondom knetteren de geweren zonder verpozen. Over de vlakte die dreunt van het donderend geschut spreidt zich de rooknevel. De zon zinkt bloedrood tussen de populieren. De strijd gaat verder. Doch het bataljon is uitgeroeid! Men zou het in de avond willen uitschreeuwen: Uitgeroeid... Dodenmolen! Over al die gruwel zinkt de nacht."
Pas in januari 1920 kwamen de eerste dorpelingen naar het totaal verwoeste Sint-Juliaan terug. In 10 jaar tijd herrees het dorp uit de woestenij. In 1923 bracht Jules Lievens-Standaert de Kruisbergmolen uit Pittem over ter vervanging van de verdwenen Steenakkermolen.
Voor de geschiedenis van de huidige molen als gebouw dienen we dus een kijkje te nemen in Pittem.
In 1789 kreeg de Ruiseleedse molenmaker Pieter Hoste opdracht van molenaar Lodewijk van Poucke om de Kruisbergmolen te bouwen. Het bouwjaar 1790 staat vermeld op het klauwijzer van het steenkoppel onder het voorwiel.
Molenaar van Poucke kon nauwelijks van zijn eigendom genieten want hij stierf nog geen twee jaar later. Zijn weduwe kon de hypotheek niet aflossen en moest de molen verkopen.
Op 25 jaar tijd kwamen er vijf molenaars tot dat Sebastiaan Goethals in 1817 het bedrijf overnam.
In 1855 kwam Karel van Brabant er malen, vermoedelijk tot 1895. Aan molenaar van Brabant herinnert de inscriptie in de zware middenlijst naast de trap naar de bovenste zolder. Boven zijn naam staat het bouwjaar 1790 gebeiteld. De kinderen van Brabant verlieten de molen in 1923. Daarna werd hij afgebroken om naar Sint-Juliaan overgebracht te worden.
Molenmaker Jules Lievens-Standaert verrichtte zelf het transport van de afgebroken Kruisbergmolen. Daarvoor gebruikte hij een wagen met twee paarden. De roeden werden vervoerd onderaan de driewielkar waarvan het voorwiel verwijderd was. Lievens moest zeven keren heen en weer om alle molenonderdelen ter bestemming te krijgen. Eens ter plaatse werd alles weer gemonteerd. Jules Lievens maalde er zelf tot in 1929.
Aanvankelijk werd gekozen voor een gesloten voet, maar na de orkaan van 14 november 1940 (zie hierna) werd dit kot afgebroken om de schade aan het gebinte te kunnen herstellen. Zo werd ook de inscriptie onderin de staak weer zichtbaa: "L. VAN / POVCKE / PIETER / 1790". Hetzelfde jaartal vindt men op een klauwijzer, samen met de initialen P.D.L. Op de rechter middenlijst staat de mooie inscriptie: "KAREL VAN BRABANT 1842".
Aan de heropgebouwde molen is de molenaarsnaam Vercoutere onlosmakelijk verbonden. Clement Vercoutere stamde uit een molenaarsgeslacht uit Wingene. Vanaf de 17de eeuw werden verscheidene molens door de familie Vercoutere bemalen. Clement Vercoutere had er de Pijpemolen in huur. Toen de eigenaarszoon de molen wenste te bemalen, moest Vercoutere naar een andere molen uitzien. Veel keus was er niet. Zo belandde de molenaar met zijn twee zoons en zijn dochter op de Steenakkermolen te Sint-Juliaan. Daar pachtte hij de molen, het molenhuis en de bijhorende landerijen.
De jongste zoon Gaston was toen 19 jaar en leerde er de muldersstiel van zijn vader. Vaak moesten ze tot een heel stuk in de nacht malen. Ook 's zondags moest soms gemalen worden om door het vele werk te raken, vooral als de molen tijdens de week door gebrek aan wind had stilgelegen.
In de stormnacht van 14 november 1940 was de molen bijna verloren. De molen had het hard te verduren maar hield toch stand. 's Morgens was hij op zijn teerlingen verschoven en stond hij scheef. De trap en de staart hadden net kunnen beletten dat de molen van de teerlingen was geblazen. De molenbouwers Achiel en Henri Lejeune voerden de herstellingen uit. In 1949 maakte Achiel Lejeune uit Stavele ook een nieuw vangwiel.
Vader Clement stond elke dag, tot aan zijn overlijden op 81-jarige leeftijd op 7 juni 1943, op de molen. Als rasechte molenaar keek hij elke morgen opnieuw waar de wind zat.
De geschiedenis herhaalde zich gelukkig niet tijdens de tweede wereldoorlog. Eén keer schoten de Duitsers gewoon voor hun plezier op de draaiende molen. Verder waren er geen problemen.
Moderne tijden braken aan, maar molenaar Gaston voelde geen behoefte aan verandering en modernisering. Hij voorzag de buitenste helft van de binnenroede van het wiekverbeteringssysteem Fauël, zodat aldus een halve fokwiek ontstond. Slechts als er geen wind zat, gebruikte hij het steenkoppel in de maalderij naast het woonhuis. Dit steenkoppel werd aangedreven door een traagdraaiende scheepsmotor.
Geleidelijk verviel de molen door het gebrekkig onderhoud aan het staande werk (in het bijzonder van de kruisplaten en steekbanden) door de eigenaar. Door de voortdurende aftakeling van de molen, diende molenaar-pachter Vercoutere in 1975 noodgedwongen het malen stop te zetten. Hij verliet zijn geliefde molen en overleed in 1988 te Menen.
Het verval van de molen verliep nog veel sneller na het stopzetten van de maalactiviteiten. In maart 1978 kocht de provincie West-Vlaanderen de molen voor 500.000 Belgische frank. De molen werd in 1982 voorlopig gestut om omwaaien ter voorkomen, dit in afwachting van de restauratie. Vijf jaar later werden de molenvoet en de trap hersteld, waardoor de molen weer zonder 'krukken' stond.
In 1992 voerde N.V. Bouwonderneming Verstraete uit Rumbeke de maalvaardige restauratie uit. Ontwerper was architect Christiaan Van Sassenbroeck (°Brugge 1946), die werkzaam was bij de Provinciale Dienst voor Cultuur en bij koninklijk besluit van 12 november 2008 benoemd werd tot Officier in de Leopoldsorde (ranginneming: 15.11.2006).
Alle molenonderdelen die nog in goede staat waren werden herbruikt. Zo bleven onder andere de staak, de steenbalk, de middenlijsten en nog een aantal verticale balken geheel of gedeeltelijk bewaard.
In zijn geheel bekeken, kunnen we echter spreken van een nieuwe molen met gebruik van een aantal oude stukken. In juli 1993 werd de molen proefgedraaid en de feestelijke ingebruikname vond plaats op zondag 26 september 1993. Helaas heeft men een metalen hek (in plaats van b.v. houten palissaden) rond de molen, waardoor afbreuk wordt gedaan aan de esthetische waarde. Gelukkig werd dat hek naderhand door een haag omgeven.
Bij de inhuldiging van de Beeuwsaertmolen te Bikschote op zaterdag 3 juli 2010 signaleerden leden van de Werkgroep West-Vlaamse Molens vzw aan de toenmalige Gedeputeerde voor Cultuur, Gunter Pertry, over de gevaarlijke toestand waarin de Steenakkermolen van Langemark verkeerde. Op 11 augustus 2010 maakte Monumentenwacht West-Vlaanderen een rapport op.
Van buitenaf kon iederen de volgende mankementen vaststellen:
- De staart is getorst.
- Gezien vanaf de windweeg helt de molenkast sterk over naar links, men ziet een halve lei verschil vergeleken met de roede die loodrecht naar beneden gericht is.
- De koppen van de kruisplaten vertonen verrottingsverschijnselen en uitvliegopeningen van de grote boktor.
- Het contact- en draagvlak van de tenen van zeker twee van de vier meesterbanden is verstoord, telkens één van de hoogteteerling en één van de laagteteerling. Hiermee is de stabiliteit van de molen niet meer verzekerd en is kantelingsgevaar niet ondenkbaar.
- De staak steunt voor een deel op de bovenste kruisplaat. Dit is een ernstig gebrek want een kruisplaat kan het gewicht van een molen niet torsen. De staak is zeer erg aangetast door actieve grote klopklever en kubisch rot. Dergelijk aantastingen zijn ernstig omdat hout er verzwakt door wordt.
Binnen werd vastgesteld:
- De steenbalk is aan de rechterkant gebarsten. Dit is een ernstig mankement! Hierdoor hangt het molenkot ongeveer 12 cm uit het lood. Dit werd door de Monumentenwacht geconstateerd door middel van een schietlood.
Volgens molenkenners waren de volgende werken nodig:
- de kruisplaten vervangen
- de staak, de steenbalk en de zetel vervangen
Minstens diende uitgevoerd te worden:
- de zetel behandelen tegen actieve grote klopkever (Xestobium Rufovillosum)
- de sterkte van de staak controleren en behandelen tegen actieve grote klopkever (Xestobium Rufovillosum)
Dank zij een sensibiliseringsactie in de pers (kranten, regionale tv) tot zelfs twee schriftelijke vragen in het Vlaamse parlement (zie onder bijlagen) kwam er opeens schot in de zaak.
In zitting van 14 juni 2013 nam de Bestendige Deputatie van de provincie West-Vlaanderen het besluit: "120. Gebouwen. 10782 - 0340/2011/000 - Goedkeuren gebruik Steenakkermolen. Beslissing: Goedgekeurd".
Midden juli 2013 heeft Molenbouw Peusens bvba uit Merelbeke de molenkast gestut, na een aanbesteding uitgeschreven door de provincie West-Vlaanderen op eind juni.
In zitting van 25 juli 2013 nam de Bestendige Deputatie van de provincie West-Vlaanderen het besluit: "Goedkeuren gunning opdracht van diensten: architectuuropdracht en technieken met leiding, controle en toezicht op de werken voor het project: herstel Steenakkermolen te Langemark-Poelkapelle". Als ontwerper werd het Architectenbureau Sabine Okkerse uit Horebeke aangeduid.
Op 3 juni 2014 ging de openbare aanbesteding door. De laagste bieder was R. & K. Wieme uit Machelen (Zulte) voor 287.944,52 euro. Deze firma startte begin oktober 2014 met de werken. Op maandag 13 oktober werden de kaalgezette roeden uitgetrokken, op dinsdag 14 oktober werden de molenstenen naar beneden gehaald en op woensdag 15 oktober werd de molenkast op de grond geplaatst. Deze kast moest ter plaatse blijven en mocht niet uiteen genomen worden. De meeste werkzaamheden werden ter plaatse uitgevoerd. Met de plaatsing van de roeden op 2 juli 2015 waren de werkzaamheden bijna afgerond.
Op zondag 22 mei 2016 werd de molen officieel geopend door de provincie West-Vlaanderen en de gemeente Langemark-Poelkapelle.
Op het programma stond:
- 10u15: Ontvangst genodigden door straattheater act "Les Gendarmes de Saint-Tropez"
- 10u30: Ontvangsttoespraak door burgemeester A. Wyffels
- 10u40: de bijzondere geschiedenis van de Steenakkermolen, door vrijwillig molenaar G. Ossieur
- 10u50: Toespraak Gedeputeerde Decorte
- 11u00: Officiële opening van de molen en mogelijkheid tot bezoek
Aansluitend de receptie
Muzikale omlijsting door het Guynemerkliekske
In het voorjaar 2022 plaatste Molenbouw Wieme (Machelen-Zulte) een nieuwe buitentrap. Bij de vorige restauratie werd deze slechts voor een stuk vernieuwd, maar er was een volledige vervanging aan de orde.
Sinds 1993 wordt de molen door vrijwillige molenaars bemalen:
- Raymond Durnez, Geluwe (tot 2000)
- Lieven Denewet, Hooglede (tot 2010)
- Ghislain Ossieur, Lendelede (tot 2017)
- Bregt Patrouille, Tielt (tot 2017)
- Donald Destatsbader, Harelbeke (tot 2021)
- Sven Berg (2023-heden)
- Jo Nuyttens (2023-heden)
De molen is te bezoeken op elke derde zondag van de maand, 14-17 uur. Andere tijdstippen: contacteer Provincie West-Vlaanderen, mevr. Ann Maes, tel. 050 407179, e-mail: ann.maes @ west-vlaanderen.be
Lieven DENEWET & Herman HOLEMANS
Aanvullende informatie
Jaarlijks aantal asomwentelingen
1993: 8.970
1994: 52.755
1995: 22.368
1996: 17.757
1997: 30.612
1998: 65.822
2001: 83.853
2002: 103.070
2003: 90.122
2004: 82.637
2005: 63.247
2006: 54.531
2007: 21.156
2008: 31.373
2009: 28.803
2010: 3.860
2011: 0
2012: 0
2013: 0
2014: 0
2018: 13.228
2019: 21.253
2020: 31.893
2021: 50.079
2022: 17.056
2023: 52.144
Intekendatum: voorjaar 2006
Molen: Langemark (Langemark-Poelkapelle, W.-Vl.), Steenakkermolen - staakmolen met open voet
Bouwheer & ontwerper: Provincie West-Vlaanderen, dienst overheidsopdrachten en patrimonium, Brugge
Opdracht: Onderhoud, o;m. nieuwe windplanken van het wiekenkruis, aanpassing balkon
Toewijzing: Wieme R. & K. Molenbouw bvba, Zulte
Gazette van Rousselare, 22 september 1894
Jongen verpletterd door kamwiel, sept. 1894
In den Steenackermolen te Langemark is een erg ongeluk gebeurd: een knaap van 8 jaar, genaamd Honoré Salomez is, terwijl de molenaar zijn molen verstak, zijn hoofd tusschen het tandwiel en den maalsteen gansch verpletterd, de dood was oogenblikkelijk.
RB, "Open Monumentendag. Molens in de kijker", in: Krant van West-Vlaanderen, ed. Ieper, 10.09.2010.
Langemark-Poelkapelle. De Steenakkermolen in Sint-Juliaan en de Beeuwsaertmolen in Bikschote staan centraal tijdens de Open Monumentendag op zondag 12 september.
Bij goed weer zal de Steenakkermolen in de Onze-Lieve-Vrouwestraat doorlopend draaien van 10 uur tot 18 uur terwijl de meester-molenaar ook gidsbeurten geeft. Op het einde van de veertiende eeuw bouwde Pieter Cobbe op deze standplaats de eerste molen. Die ging als uitstekende observatiepost tijdens WOI in vlammen op en kreeg toen zijn bijnaam Dodenmolen. Na de oorlog werd de Kruisbergmolen uit Pittem naar hier overgebracht. Die bleef tot 1975 malen. Na de aankoop door de provincie werd deze in 1992 gerestaureerd en sindsdien is hij weer maalvaardig.
Beeuwsaertmolen
De Beeuwsaertmolen in de Pilkemstraat werd heel recent gerestaureerd en is ook van 10 uur tot 18 uur doorlopend te bezoeken. In 1635 werd de molen opgericht door de heren van Bikschote. In 1830 ging hij in de vlammen op, ook tijdens WOI werd de molen verwoest en in 1976 schoot er na een zware storm en een brand nog maar een ruïne over. In 1999 werd de gemeente eigenaar en sinds begin juli is de beschermde molen gerestaureerd en weer maalvaardig. Tot aan het einde van zijn 'werkend leven' in 1959 werd er vooral met windkracht gemalen, al was er in 1932 een mechanische maalderij bijgekomen. De gratis brochures Open Monumentendag Vlaanderen en regionale Open Monumentendag CO7 zijn beschikbaar in de Cultuurdienst en de bibliotheek.
"Steenakkermolen draait weer ", KW, editie West, 18.12.2015.
Sint-Juliaan - De Steenakkermolen draait opnieuw op volle toeren na een lange renovatieperiode. Op dinsdag 22 en woensdag 23 december laten molenaars Ghislain Ossieur en Donald Destatsbader hun molen met LED-verlichting draaien.
“Steenakkermolen”, in: langemark-poelkapelle.be (18.12.2015).
Na onderhoudswerken kan de Steenakkermolen terug bezocht worden. Een bezoek kan aangevraagd worden via de Provincie West-Vlaanderen, Ann Maes (050 40 71 79) of via molenaar Donald Destatsbader (0477 26 25 78). Op 22 en 23 december zal de molen draaien van 17u tot 22u en dit met kerstverlichting!
Gegevens
Naam: Donald Destatsbader
Telefoon 0477 26 25 78
E-mail donald.destatsbader@ tvvlaanderen.net
Adres Acacialaan 25, 8530 Harelbeke
---------------------
Nederlandse vertaling door Jozef Maes van de oorlogsverhalen rond de Steenakkermolen, geschreven door Wilhem Schreiner, "Der Tod von Ypern. Die Herbstschlacht in Flandern", Oranienverlag, 1918, 276 p. en Werner Beumelburg, "Flandern 1917", Oldenburg i.D./Berlin, Gerhard Stalling, 1928, 169 p. - Kapitel VI. Doodemolen, p. 69-86 (Schlachten des Weltkrieges. In Einzeldarstellungen bearbeitet und herausgegeben im Auftrage des Reichsarchivs, Band 27).
De 52ste Divisie van het 16e Duits Armeekorps onder generaal von Hugel bezette de lijn Passendale-Poelkapelle-Zonnebeke. Het Jagersbataljon van het 24ste lag in voorpost tegen de Wallemolen te Poelkapelle, in het golvend landschap tussen de Strombeek en de Hanebeek (Langemark). De schrapnels van de Duitse veldartillerie uit Poelkapelle gierden boven het bataljon, de 24 oktober schoten zij in eigen rangen, iedereen was woedend, soldaat Zunder, liep met gekwetste schouder: "En dat door onze eigen artillerie! riep hij scheldend uit, is dat nu oorlogen? nu dat ieder man er zo nodig is?" Razend van woede liep hij langs Eck en Rompf zonder hen te erkennen.
Al de kant van de Hanebeek lagen Helmut en August naast elkaar. Achter hen lag een hofstede met een haag rondom. Daar was water; eten konden zij nog uitstellen.
De 24 oktober ging tamelijk rustig voorbij. De Engelse revolverkanonnen, bij St-Juliaan, hadden in de valavond hun geblaf stopgezet. Slechts nog te noorden en te zuiden, woedde de kamp voort. Verkenners stelden vast dat daar rechtover nog Fransen lagen, en dat het er verderop druk toeging; duidelijk hoorde men op de baan gerij van troepenverplaatsingen.
De meldingen bracht men naar de molen waar de Duitse staf zich bevond. Men vernam daar dat de bataljonscommandant erg gewond werd. Gisteren de hoofdman en nu de commandant! in de loopgraaf spraken de makkers til; Luziers was dood, Herman dood, Zunder gekwetst. Hun groep smolt als sneeuw.
Middernacht was voorbij. Vanuit de haag rond het hof bemerkten zij schaduwen. De waterhalers keerden terug... Bij het eerste morgengloren schreeuwde Karl Deusen: "Ik ben getroffen", hij zakte in zijn broers armen, zijn blik was reeds gebroken. Men zoch naar de wonde. Niets. - Toch wel! hier in de schouder, een klein gaatje. Binst het nog door de rangen ging: "Karl Deusen is dood", viel reeds een volgende neer; een Eerstejager. Ook een schot in de rug. Dat is toch onmogelijk! Alweer daar! Nu was het klaar te horen. Van de hofstede kwam het! Seffens een paar man naar de molen met de melding: Er wordt vanuit de hoeve naar ons geschoten. Tien man en een feldwebel worden uitgezonden om het hof te zuiveren. Men wacht ademloos in de loopgraaf. Dan ineens vuurschoten!.. opnieuw stilte. Uit de haag duiken twee Jagers die een derde meeslepen. Alle acht de andere neergekogeld. Ze hebben op het hof Engelsen herkend. - Dan is het klaar: Het aansluitend regiment is achteruit geweken. De melding heeft hen niet bereikt en nu zijn zij langs drie kanten door de Engelsen omsloten.
Terug naar de molen? neen, neen, wie zou er geraken? het veld daartussen houden de Engelsen onder vuur. Dus, wachten tot de avond valt.
Over geheel de noordkant, in de richting Kerselare, davert de slag. De Jagers zijn verlaten, ingesloten, langs voor Fransen, in de rug Britten. De hoofdman beveelt: de loopgraaf wordt behouden! Zij varen naar twee kanten, de verliezen klimmen. Met de middag krijgen zij schrapnelvuur. Deusen zit nevens zijn dode broeder... tussen doden en gekwetsten hokken zij, wachtend en honger lijdend, het gedonder van de slag gromt luider naar Zonnebeke toe... de avond valt... Het geweervuur wordt geweldiger. De Jagers schieten om hun zwakheid te verbergen. Granaten razen in lichtbaan aan de hemel. Achter hen staat de molen in laaiend vuur, vlamt in wedstrijd met de avondgloed, de brandende molen verlicht de donkere nacht...
Alles wacht op de vijand. Verboden te slapen, "Bajonet op 't geweer", het vlammenlicht van de laaiende molen speelt flakkerend op de bajonetten. Wachten!...
Korts na tien uur komt de melding binnen dat de verbinding naar links nu ook mislukt is. De hoofdman beveelt: "Loopgraaf ontruimen! Een voor een terugkruipen! Verzamelpunt: de molen! ten minste naar wat er nog van overblijft "Steenakkermolen - nu Dodenmolen".
Een schrijnend afscheid van de doden en de zwaar gewonden die liggen blijven. Maar het moet.
Een geluk voor hen dat de molen gans platgebrand ligt. Op handen en vloeten sluipend verliezen zij de molen en ook elkander algauw uit het gezicht. Het was immers geen minuut te vroeg...
Bij de afgebrande molen stond de kleine Dahl op wacht. Een paar dozijjn mannen die bij de Staf in reserve gebleven waren lagen binnen in de huizen. In de verte bliksemen de vijandelijke kanonnen, de regen pletst en nu begint hete nog echt te bliksemen en te donderen. Ik wek mijn kameraad. Wij houden de wacht het gezicht naar de vijand gekeerd. Het giet water. Daar beweegt iets. Ik wil aanleggen, de kameraad legt zijn hand op mijn arm. "Niet schieten! Duitsers!" Inderdaad, het zijn de Jagers. Een na een dagen zij op en verzamelen bij de molen. Ingraven! rondom de molenwal delven zij drie loopgraven tot aan de veldweg, verder op het veld wordt een ruimte voor de staf uitgedolven, hun honger stillend met een paar appelen want te eten is er niets. Het merendeel heeft verleden dinsdag voor de laatste maal warm eten gehad.
Als de morgen begint te gloren wordt de hoofdman, bij het oriënteren getroffen, hij tuimelt uit de Stafsgraaf. Drie mannen kruipen naar buiten maar geen enkele keert weer. Ook de hoofdman roert zich niet meer. Wat de eerste kogel verzuimde volbrengt de tweede. Het is middag als het spel voor goed aan de gang gaat.
Zoef!... Krak! Slag op slag, alle vijf minuten slaan de granaten vlak in de voorste loopgraaf als een wervelstorm. Aardhopen spatten de hoogte in; ijselijke smartkreten gillen boven vuur en gekraak... De voltreffers vallen slag op slag. De dood schrijdt door de loopgraven, elk weet dat hij komt, ziet hem... elk wacht liggend op zijn granaat. Met nauwkeurige juistheid overstrooien de Franse kanonnen heel de loopgraaf.
Zoef!... Krak! Nu is 't in de tweede loopgraaf, zoals in de eerste ontploft nu granaat op granat in de tweede loopgraaf. - Tien meter slechts hebben de Fransen het vuur verlegd.
Ssssssscht!... Krak! Voor de tweede maal verlegt de batterij haar doel, nu weer in de eerste loopgraaf. 't Is als een helse hagel overheen al de loopgraven. Tweeëndertig schoten achter elkaar zonder tussenpoos. Dof blaft ginder nog eenmaal een geweer. Daarna roert niets meer...
En weer schrijdt de dood, grijpend, traag door de loopgraven rondom de rokende puinen van... Dodenmolen.
De kanonnen vuren maar immer door, doch van Duitse zijde geen enkel schot, alleen de dodende granaten zingen hun lied... Ssssssscht!... Krak!... een voltreffer enkele meters naar links slingert hen door elkander, pas weer losgewoeld wordt door de loopgraaf geroepen: "Pas op, zij komen!". Inderdaad de Fransen komen nader. Door de loopgraaf bij de molen waar nauwelijks nog een twintig geweren staan, gaat het fluisteren: achteruit! Op handen en knieën beginnen de mannen weg te kruipen.
Daar springt als bezeten kleine Dahl recht: "Ik blijf" en zonder de minste dekking schiet hij naar de ooruitkomende golven Fransen. Luitenanten Trott en Kuhnke met Deussen en nog enigen uit de stafsgraaf springen vol doodsverachting naar de eerste loopgracht. Maar de Fransen zin te sterk. In golven dringen zij naar voor, vanuit de tegenovergelegen hoeven stormen zijn nader. Onvermoeid blijft de kleine Dahl schieten tot almeteens... een geweldige inslag... Gekraak en vuur... Dahl stort voorwaarts neer met buikschot, kameraad Sepp legt een voorlopig verband, er wordt nog met elkaar gesproken tot het artillerievuur iedereen de mond snoert...
Weer stormen de Fransen aan, het wordt hard voor de rest der mannen in de loopgraaf, luitenant von Trott sneuvelt op de schans. Maar de Jagers brengen de aanval tot stilstand, luitenant von Kuhnke neemt het kommando over. De Fransen hebben zich teruggetrokken en voor hun artillerie voor de derde maal aanvangt komt het bevel: "Terug".
Terug! Hoeveel kunnen dat nog? Tegen de grond gebogen verlaten de overlevenden de loopgraaf, de gekwetsten kunnen zij niet meeslepen, slechts de op het laatst zwaar verminkte luitenant Kuhnke kan nog tot aan de hofstede gedragen worden. De anderen moeten blijven liggen, medelijden en gevoel vallen weg, geen enkel levende meer is nog in de tweede loopgraaf, in de derde gracht ook geen levende ziel meer, rondom Steenakkermolen liggen zoveel lijken dat men haast geen voete meer kan verzetten, stil gekreun stijgt hier en daar nog op, aan de andere zijde verstrekt de lichte heuvel wat dekking, rondom knetteren de geweren zonder verpozen. Over de vlakte die dreunt van het donderend geschut spreidt zich de rooknevel, de zon zinkt bloedrood tussen de populieren. De strijd gaat verder. Doch het bataljon is uitgeroeid! Men zou het in de avond willen uitschreeuwen: Uitgeroeid...
Dodenmolen!
Over al die gruwel zinkt de nacht.
***
Rond 4 ure 's namiddags waren Duitse Landweerreserves in aantocht. Allen wisten: ginds boven Passendale is groot gevaar. De Fransen proberen door te breken. De sterk gedunde rangen van de jonge regimenten volstonden niet meer om de frontbreedte te vullen. De overwinnaars van de Scheldeovergang marcheerden in ijlende haast, want steeds sterker gromde het kanongedonder.
Deussen dwaalde over de invallende duisternis over het doorwoelde veld bij Goeberg en dodenmolen. Zijn bericht heeft hij eindelijk bij de staf kunnen afgeven en van daar ook het bevel meegekregen dat de Jagers in elk geval stand moesten houden. Doch hij kwam reeds terugtrekkende Jagers en infanteristen tegen. "De gewonde bataljonadjudant bleef nog achter" werd hem gezegd. Hij moest deze beslist vinden om hem de melding af te geven, al was deze nu ook zonder waarde geworden.
Achter een stromijt lag hij, met een schot in de bovendij; omringd van zijn eigen makkers. Alle verbandplaatsen waren overlast en er waren geen draagbaren meer te vinden.
Dan legden zij hun adjudant maar op een tentzeil om hem weg te dragen, maar plots kwam een infanterieofficier tussen, die hen toesnauwend in de loopgraaf van zijn kompagnie joeg: "Hier! Neem de spaden! Aan 't werk!"
Bij avond sloop Deussen nog eens tot bij de molen. Geen levende mannen meer te zien, doch ook de Fransen hadden de stelling niet bezet. Slechts lijken lagen in en naast de loopgraven.
Door de hardnekkige weerstand rond de molen hadden de Fransen inderdaad de aftrekkende Jagers niet gevolgd. Het bericht dat Deussen naar de brigadestaf had moeten dragen luidde: "Vijandelijke aanval te 2,30 uur afgeslagen. Versterking dringend nodig. Bataljon wordt vernietigd".
De Jagers hadden wat op adem kunnen komen. Ware de Franse aanval op de stelling bij de molen geslaagd, dan zou de toestand voor heel de Duitse divisie er gans anders uitgezien hebben. Zij hadden zich waarschijnlijk op Roeselare moeten terugtrekken, aldus luidde het rapport van de bevelvoerende overste.
Nu was de landweerbrigade intact voor de afweer van nieuwe aanvallen welke de Fransen aan het voorbereiden waren met zwaar geschut. De volgende nacht namen zij vier-, vijfmaal hun aanloop, hardnekkig en verbeten, maar alle aanvallen stuitten af. Het kritieke punt voor het 26ste Reservekorps was overwonnen door het offer der Jagers rond de molen.
De Jager Eck die als "verdwaalde" met de Landweer meegevochten had, miek zich gereed om zijn compagnie op te zoeken. De zon rees aan de kom en de koude ochtendwind streek over Vlaanderens vlakte en over de doden heen... Aan de grens van Passendale vond hij zijn compagnie terug. Er bleven er nog dertig over van de tweehonderdvijftig.
De smeulende dode molen lag midden een kring van tweehonderdtwintig doden en verminkten.
Kleine Dahl met zijn buikschot werd 's anderdaags door Franse brancardiers opgeraapt, naar Ieper vervoerd, wordt daar in het O. L.-Vrouwhospitaal geopereerd, en sterft later toch tijdens de bombardementen van de stad.
-----------------------------------------------------
DOODENMOLEN.
De 52ste reserve-divisie lag ongeveer op de lijn Kerselaere-Gravenstafel-Broodseinde. Zuidwestelijk van Wallemolen, tusschen de Stroombeek en de Haanebeek had 't jagerbataillon zich op een licht glooiend terrein, in vooruitgeschoven stelling ingegraven.
Daardoor stonden ze geregeld bloot aan het vuur van het vérdragend geschut der Duitsche batterijen van Poelkapelle.
Reeds op den 24sten waren meer dan eens Duitsche granaatkatetsen in hun onmiddellijke nabijheid ingeslagen; gelukkig werden slechts eenige lichte kwetsuren toegebracht.
Maar de jagers waren zóó kwaad, dat ze in hun woede gekke dingen deden. Zunder bijv. rende met een bloedenden schouder razend de loopgraaf langs: “Dat doet nou je eigen artillerie!” Hij had de kerels wel kunnen worgen.
Nu was ’t voor hem afgeloopen, dacht hij – en juist nu konden z’n makkers toch immers geen enkel geweer missen! In blinde woede stoof hij Eck en Rompf voorbij, zonder dat hij hen zag.
Helmut en August lagen naast elkaar in een deel van de loopgraaf, dat ’t dichtst aan de Haanebeek grensde. Achter hen sprong een heg tot vlak bij de loopgraaf vooruit.
Die heg omheinde blijkbaar een hoeve, waarvan het dak schuins achter hen tusschen vruchtboomen uitstak. Daar was water – eten zouden ze zich moeten ontzeggen.
Intusschen waren ze allen blij, dat de Zaterdag rustig ten einde liep. Het Engelsche revolverkanon op een hoeve aan den straatweg naar St. Julien had met ’t vallen van den avond ook z’n geblaf gestaakt. Alleen nog aan twee kanten – in ’t noorden en zuiden – woedde het krijgsrumoer voort.
In de schemering uitgezonden patrouilles hadden uitgemaakt, dat tegenover hen nu alleen nog Franschen lagen; zoo ook, dat het in de richting van den straatweg van Kerselaere over St. Julien naar Yperen opvallend druk was; ze hadden voertuigen hooren rollen en aanhoudende verschuiving van troepen kunnen waarnemen.
Dit alles werd gerapporteerd aan den staf, die zich sedert den avond van de bestorming bij den molen ophield.
Bij hun terugkeer deelden de manschappen mede, dat de commandant zwaar gewond was.
Gisteren de kapitein, nu de commandant! Weer begon het vragen naar dezen of genen, van wien ze na de storm niets meer vernomen hadden. Schouderophalen – doch vaker nog het besliste antwoord: gesneuveld – gewond! De vrienden praatten zachtjes met elkaar: Lucius was dood …. Hermann gesneuveld …. Zunder gewond. Zoo smolt het hoopje weg.
Van rechts klonk opeens knetterend geweervuur. Na enkele oogenblikken werd het echter weer stil. ’t Was al over middernacht.
Van de heg achter de loopgraaf maakten zich schaduwen los: de mannen, die water gehaald hadden van de boerderij.
“Wat was dat toch voor een onzinnig geknetter daar achter?” vroeg Eck aan iemand, die zich in de nauwe loopgraaf juist achter hem langs drong.
“Ik weet ’t niet,” antwoordde de aangesprokene – “maar ’t was verderop naar rechts. – Maar – kerel ben jij dat?” Nu eerst herkenden in ’t nachtelijk donker de landslieden elkaar.
“Wij zin dus tenminste nog bij elkaar!” zei Hain op blijden en toch ook weer droeven toon. “Trouwens Korn, daar ginds links, is ook nog bij ons.”
“Heb je gezien, of Zunder met z’n schotwond van ’t front is weggegaan?” vroeg Eck.
“Ja”, zei Hain – “hij is zoo gauw mogelijk, de heg langs, op stap gegaan, toen het begon te schemeren. – Maar nu moet ik naar m’n sectie. Tot ziens! ’t Ga je goed!”
Tijdens de kortstondige opflikkering van het geweervuur had het naburige regiment ’t deel van z’n stelling, dat aansloot aan de positie der jagers, ongemerkt ontruimd.
De man, die ’t bericht daarvan aan de jagers overbrengen moest, was onderweg gesneuveld.
Daardoor gaapte nu, rechts op zij en in den rug van de jagers, een bres. Ze wisten daarvan niets. Maar de vijand? Die maakte er gebruik van.
Ternauwernood gaf de morgen van den 25sten October voldoende licht om te kunnen schieten, of Karl Deussen zonk met den uitroep: “Ik ben getroffen!” in de armen van z’n broer Franz.
Deze liet hem zacht op den grond neerglijden; z’n oogen waren al gebroken.
Met bevende hand zocht z’n broer naar eenige kwetsuur, doch vond aanvankelijk niets; maar eindelijk ontdekte hij achter in z’n linkerschouder een klein rond gaatje.
Terwijl het door de rijen ging: “Karl Deussen is dood”, zakte reeds een tweede in elkaar: een korporaal. Ook dezen trof een schot in den rug.
Allen keken met onderzoekende blikken naar den kant, vanwaar de schoten gekomen waren.
Weer een schot! Nu was ’t duidelijk te hooren: de schoten kwamen van de hoeve rechts achter hen.
Raadselachtig! Dadelijk een patrouille erheen. Die kwam terug met ’t bericht: uit het huis schieten ze op ons.
Tien man, onder leiding van een sergeant-majoor, trekken er nu op uit om de hoeve te zuiveren.
In ademlooze spanning wachten de mannen in de loopgraaf den terugkeer van hun makkers af. Nogmaals schoten!.... Weer stilte….
Bij de heg duiken twee jagers op, die met moeite een derden meesleepen: al de anderen zijn neergeschoten.
Kapitein Van Knobelsdorf hoort hun rapport: ze hadden opde hoeve duidelijk Engelschen herkend.
Dan is de situatie duidelijk: het aansluitende regiment is teruggetrokken; het bericht daarvan heeft de jagers niet bereikt; ze zitten dus nu aan drie kanten ingesloten.
Moed houden! Natuurlijk is hun eerste gedachte: naar den molen terug!
Maar dien zou niemand bereiken: tusschen hen en den molen toch ligt zonder de minste dekking een open veld, dat de vijand bovendien onophoudelijk bestrijkt.
Uithouden dus! Voor ’t minst tot den avond!
Overal in het noorden – van Kerselaere af – dreunen kanonschoten.
De jagers liggen verlaten, door den vijand ingesloten in hun loopgraaf – vóór hen uit zijn Franschen, in hun rug Britten.
De kapitein – die het bevel voert sedert de commandant gewond werd – gaat de loopgraaf langs; de ernst van ’t oogenblik staat op z’n gezicht te lezen; geen woord komt over z’n saamgeknepen lippen; z’n oogen zeggen genoeg en de jagers verstaan hem: nu zal ’t er op aankomen; maar de loopgraaf prijsgeven – dat nooit!
Nog moeten ze in gebogen houding staan: zóó ondiep is de loopgraf. Met koortsachtige haast beginnen ze haar uit te graven en aan beide kanten de aarde eruit te gooien.
Zoowel aan den voor- als achterkant rijst de borstwering hooger. Naar twee kanten tegelijk moeten ze vuren. Hun verliezen stijgen ondertusschen aanmerkelijk.
Ondraaglijk langzaam kruipt de tijd. Tegen den middag begint de vijand hen met kartetsvuur te bestoken.
In diepe verslagenheid zit Deussen bij het lijk van z’n broer; z’n vrienden staan om hen heen en trachten hem te troosten.
Ze weten allen heel goed, dat het een wonder zou zijn, als de vijand hen niet aangreep, hen niet dooddrukte in de omklemming zijner sterke armen – dat kleine hoopje. Maar: …. “levend krijgen ze niemand!”
Hun gedachten dwalen ver weg. ’t Is veertien dagen geleden, dat ze voor ’t laatst ’t klokgelui in hun vaderland h oorden.
Toen zwol hun hart van trots en toekomstverwachting. Thans eischt plicht, de gelofte gestand te doen, die ’t hart hun toen ingaf.
Toen! Dat is al lang geleden …. Neen, toch niet! Maar tusschen toen en thans – liggen dagen van zwaren strijd! En daarmee begon een nieuw leven, dat wellicht in ’t sterven eerst tot volle rijpheid komt.
Hun toestand is intusschen uiterst hachelijk. ’t Ergst is – dat knagend gevoel van onzekerheid in de leiding en in ’t contact met de anderen.
“Alleen het diep besef, dat alles op ’t spel staat en van de onvoorwaardelijke opoffering van ons – ongeoefende jonge menschen – afhangt, geeft ons troost,” verhaalt één van hen.
“Wij staan in de bres, op welker aanwezigheid de vijand al z’n hoop gebouwd heeft, en we bevinden ons nu in de felle worsteling van ’t noodlottig gebeuren.
Elke hamerslag van den smid aan de overzij is een proef voor onze kracht en moed; maar we zijn nog onervaren in ’t nieuwe handwerk.
In onzen geest ligt echter onze adeldom. “Goed en bloed ….” Duitschland riep ons: wij zijn gegaan …. om ons leven te offeren.”
Ja, wie weet ....
Door honger gekweld, hurken de jagers tusschen dooden en gewonden en wachten….
Hoe meer de zon ten ondergang neigt, des te zwaarder wordt ’t bulderen der kanonnen; ook op de linkerflank naar Gravenstafel en Zonnebeke toe.
Opeens richten ze allen den blik naar boven. Weer één! Roepen ze uit. Hoog boven hun hoofd zweeft hij – overal rondspiedend – door de lucht. Nu maakt hij een wending.
De schuine stralen van de dalende zon glijden onder z’n draagvlakken door en belichten het kruis aan den onderkant. De eerste Duitsche vlieger….
Met van vreugde stralende oogen zenden ze hem hun groet: “O, als je wist, hoe sterk je ons hart maakt, broeder, die daar boven door de lucht zweeft. Ja, zie ons hier, door den vijand ingesloten, en zend ons dan hulp!...”
Door vijandelijke kartetsen vruchteloos omzwermd zweeft hij voort naar het zuiden.
De glans van de zon verbleekt; de avond valt. Als een gloeiend roode bol zinkt in ’t westen de zon onder de kim.
Nu wordt het vuren levendiger. Om hun zwakheid te bemantelen, schieten de jagers onophoudelijk, terwijl de granaten van den vijand hun lichtende baan langs den hemel beschrijven.
Door een granaat getroffen, vliegt de molen schuins achter de jagers in brand. Z’n vlammen wedijveren in gloed met den avondhemel en verlichten urenlang de duisternis van den nacht….
Allen wachten op den vijand. Niemand mag slapen; want nu zal ’t er op aankomen.
Van mond tot mond gaat ’t bevel: “Bajonetten op!”
Als z komen – zal de één zoowel als de ander zich tot den laatsten ademtocht verdedigen met het blanke wapen!
Rompf en Eck wijken niet van elkaars zij. Trillend speelt het schijnsel der vlammen van den brandenden molen op de bajonetten over den rand van de loopgraaf. Wachten!
Aan den hemel pakken zich donkere wolken samen. Met hevige rukken jaagt de stormwind over de vlakte; de boomen buiten onder z’n geweldige kracht.
Ha! goed zoo! Mannen buigt hij niet; die verheugen zich over z’n onstuimigheid.
Over tienen komt het bericht, dat nu ook naar links alle aansluiting ontbreekt.
Dan blijft er dus niets over. De kapitein weifelt nu niet langer; hij geeft bevel, om de loopgraaf te ontruimen en op eigen gelegenheid naar den molen terug te kruipen.
Dat is te zeggen – naar de puinhoopen, die er van den Doodenmolen overgebleven zijn.
“Doodenmolen”? Er is nu geen tijd om te denken; de loopgraaf uit, zoo snel mogelijk!
De één na den ander verdwijnt in den stikdonkeren nacht. De dooden blijven achter; maar ook vele zwaargewonden.
’t Afscheid valt velen zwaar. Deussen kan niet bij z’n broer vandaan; maar ’t moet toch!
Wie delft er nu voor hem een graf?.... Wie voor de anderen? Vraag dat nu niet! Hebben de duizenden, die hun leven op het slagveld eindigden, allen niet een moeder, die hen beweent?
Blijf, zegt de liefde – kom, roept de plicht…. Vaarwel dan, broeder! …. Maar toch trillen z’n lippen … Vaarwel, lieve broeder!
Een geluk voor de jagers, dat de molen uitgebrand is. Op handen en voeten trekken ze terug en verliezen daarbij gemakkelijk elkaar, maar ook de ruïne van den molen uit ’t oog.
Ellendig terrein! En dan nog terug te moeten trekken ook! ’t Is vreeselijk naar! Maar toch ook geen minuut te vroeg!
Als die onmogelijke prikkeldraadversperringen er nu maa n iet waren! ’t Gaat nu maar stap voor stap vooruit. Overjas of ransel hebben ze gelukkig niet te dragen; die hebben ze in de loopgraaf achtergelaten.
Meermalen snort een verdwaalde kogel over ’t veld.
De wind was intusschen gaan liggen, doch werd gevolgd door een geweldigen plasregen – echt hondenweer.
***
“Kleine Dahl” stond bij den afgebranden molen op wacht. In de nabije huizen lagen een paar dozijn manschappen, die ten dienste van den staf op de hoogte moesten achterblijven.
In de verte flikkerden de schoten van de vijandelijke kanonnen als bliksemflitsen. Opeens echter begon het in werkelijkheid te weerlichten en rolde de echte donder door de lucht. Achter me en voor me flitst de bliksem – God en de vijand….
Ik begin over huis te mijmeren. Hoe zal het zijn, als we allen weer thuis komen. Allen? De herinnering vlijmt me door de ziel – Ernst en Richard zijn dood …. Dood! Dat ééne woord ontglipt telkens weer m’n lippen …. Dood …. Dood!
Wat is dat? Ik zie daar voor me beweging! Eén, twee, drie man! Terstond wek ik m’n makker, die naast me ligt. Ik sta op ’t punt om te schieten, maar hij legt snel z’n hand op m’n arm: “Niet schieten, ’t is verboden!”
Woedend spring ik overeind. Ik wil schieten! Met één duw ligt m’n makker op den grond. Nu heb ik m’n hand vrij en kan aanleggen …. Verdwenen is echter de patrouille.
Met mijmeren is ’t nu uit. Scherp turend gaan m’n oogen over ’t land, om bij ’t flikkerlicht der schoten iets te ontdekken. Onmogelijk!
Nu begint het ook nog te regenen. Met het gezicht naar den vijand staan en, druipend van den regen, in de duisternis te staren. We kunnen geen drie stappen vooruit zien. Het giet! Een echte onweersbui!
Vlaak voor ons komt weer beweging; ’t komt dichterbij. Ik breng m’n geweer met een ruk omhoog en sta op ’t punt om te schieten …. “Niet schieten! Duitschers!” waarschuwt m’n kameraad.
Eén voor één treden ze uit het donker naar voren en verzamelen zich bij de ruïne van den molen om hun kapitein. Met een paar appels trachten ze hun honger te stillen. Huiverend van koude staan daar de donkere gestalten in den regen.
“Graven!” klinkt het commando.
Zwijgend verdeelt de troep zich over het erf van den molen. Van de reeds aanwezige loopgraaf uit, die vóór den molen heen, langs het veldpad loopt, worden loodrecht daarop drie loopgraven door den akker getrokken, die aan den westkant aan den molen grenst.
De eerste loopgraaf ligt dicht bij de heg, die het stuk van den tuin – de voortzetting van ’t erf – omvat; de tweede loopt vijftien meter daarvóór evenwijdig aan de eerste; de derde op dertig meter afstand van de tweede daarmee parallel en in noord-zuidelijke richting, tot aan de oude loopgraaf.
Deze loopt van ’t oosten naar ’t westen; de drie achter elkaar liggende, evenwijdige loopgraven zijn met hun voorkant naar de boerderij gekeerd, die het bataillon den dag te voren in den rug had, en die van den kant van Kerselaere uit de rechterflank van de jagers bedreigde. Dat was de reden, waarom de loopgraven in dien vorm aangelegd werden.
De vrienden zijn gescheiden: Hain is aan ’t graven bij de heg; Eck en Rompf in de voorste van de drie loopgraven; “kleine Dahl” is vrijwillig op patrouille uitgetrokken en Deussen zit als ordonnans dicht achter de tweede loopgraaf, waar voor den staf een kuil gegraven moet worden.
Anders is er bijna niemand van de vrienden meer over, nadat Korn den avond tevoren bij het bersten van een granaat, onder de aarde bedolven raakte en bij aankomst aan den molen dadelijk naar de ambulance gebracht werd.
De doorweekte aarde blijft bij ’t graven aan de spa hangen. Dat maakt den arbeid zwaar. ’t Is bovendien zóó donker, dat ze hun nevenman meer hooren, dan zien.
Onafgebroken gaat de arbeid voort – urenlang. Eindelijk – nog een laatsten stoot met de spa – en dat is ’t werk klaar. Maar – aan een verbindingsloopgraaf denkt niemand. Waar ze staan, vallen ze neer – doodmoe.
Slapen willen ze …. Slapen!
Dahl is terug van ’t patrouilleeren. Een gevaarlijk zaakje; maar daar staat tegenover het prettige gevoel: nu heb je hun wat afgesnoept. Dat was het begin van de vergelding voor den dood van z’n broers.
’t Ligt wel nat, maar toch zacht in de modder van de loopgraaf. Z’n polsen kloppen nog van ’t geen hij straks doorgemaakt heeft en de komende dag vervult z’n hart al weer met hoop en vrees. Maar nu slapen – slapen!
Tegen zes uur in den morgen wordt hij wakker – verstijfd van koude. Maar hij blijft stil liggen: zóó zacht heeft hij in langen tijd niet gelegen.
’t Is nog stil in de loopgraaf; de regen is opgehouden. Ja – ’t is vandaag de 26ste, rekent hij op z’n vingers uit. Wat zal die ons brengen? Hij is ’t doel van alle vragen, ’t voorwerp van alle wenschen.
“ O God, help me vandaag – vandaag alleen nog! Laat me nog niet sterven. Geef me gelegenheid om te strijden – man tegen man. En als ik dat gedaan heb, laat me dan vallen – door één kogel.
Laat een kogel m’n hoofd doorboren; maar laat geen granaat m’n lichaam vanéén scheuren.
Help me vandaag nog eenmaal en neem me dan op en breng me bij m’n vader en m’n broeders; doch geef me voor vandaag nog kracht!” Zoo bad “kleine Dahl”.
Het matte licht van den dageraad werpt een bleekrooden gloed over ’t water, waarmee de regen greppels en voren gevuld heeft – en de weerkaatsing van dat licht op ’t natte gras kleurt het met een bloedroode tint.
De zon komt op en vindt de jagers wakker – maar ook den vijand en den dood.
De morgen belooft rust. Nu de jagers toch niets te eten hebben, kunnen ze ’t ook wel zonder koffie stellen, meenen ze.
Verleden week Dinsdag hebben de meesten ’t laatst warm eten gehad; vandaag is het Maandag; morgen wordt het dus acht dagen. Zo’n leege maag brengt hen niet bepaald in een vroolijke stemming.
Och – zegt er één – wat doet het er ook toe! Geef me maar een appel! Daar moeten we ’t maar mee doen. Toch maar iets fijns, als er anders niets te krijgen is.
Opnieuw begint de heerschappij van de spa. De morgen heeft hen overtuigd, dat de loopgraven lang niet diep genoeg zijn: in knielende houding steekt een schutter nog tot aan z’n borst boven den rand uit. Dag mag zoo niet blijven.
Maar ’t is toch geraden, om voorzichtig te werk te gaan. Het geweervuur is nog even sterk, als op elk van de voorgaande dagen. En dezen keer liggen aan den overkant – naar ’t schijnt – scherpschutters.
Overal, waar zich maar een lapje groen laken vertoont, snorren de kogels heen.
’t Is nog vroeg in den morgen. Daar wordt opeens kapitein Von Knobelsdorf bij het oriënteeren zóó ernst getroffen, dat hij uit den kuil slingert.
Van de drie man, die zich kruipend buiten den kuil wagen, keert er geen terug. Na enkele oogenblikken verroert de gekwetste commandant zich ook niet meer: een tweede kogel heeft voltooid, wat de eerste naliet.
Langzaam kruipen de uren voorbij. Overal in ’t rond begint weer de muziek der kanonnen; maar bij ons aan den overkant blijft het bij ’t gebruikelijke geweervuur – tenminste vooreest.
’t Loopt tegen den middag. Nu breekt de storm los. S…. s…. s…. sj….t! – Krak! De eerste granaat slaat midden in de eerste loopgraaf neer, juist op de plek, waar die ’t dichts den weg nadert…. Een korte pauze…. En dan slag op slag – op afstanden van 5 meter ongeveer – midden door de loopgraaf. Een wervelwind – tot dusver nieuw voor hen en ongekend in al zijn verschrikking – valt onverwacht in de loopgraaf neer en slaat als de machtige hand van het noodlot aller ziel in z’n kluisters.
Aardmassa’s spatten omhoog – rauwe kreten klinken op – midden uit vuur en walm. Over akkers en loopgraven legert zich een scherpe rook …. Slag op slag komen de treffers.
Met langzamen tred waart de dood door de loopgraaf rond. Ieder weet, dat hij komt…. ziet hem aankomen. Allen liggen plat op den grond – Rompf en Eck trouw naast elkaar; sergenant-majoor Reinhart daar aan den anderen kant. En ieder wacht op “zijn” granaat.
Was er nu maar een verbindingsloopgraaf; dan kon de eerst tijdelijk ontruimd worden; maar zóó wacht de heele bezetting van de loopgraaf een wisse dood.
Met ongelooflijke zekerheid strooit de Fransche artillerie haar granaten de heele loopgraaf door. Steeds sneller volgen ze elkaar op – bewijs, dat er steeds meer kanonnen in werking gebracht worden.
August en Herman kijken elkaar aan…. Vijf en twintig meter was de laatste nog van hen verwijderd; - en ze komen voortdurend meer naar links. Ieder van hen weet, wat de ander denkt. Hun handen vouwen ze niet; die houden ’t geweer krampachtig omklemd; doch uit hun hart stijgen onuitgesproken gebeden op…. s…. s…. sj….t – krak!
Die was nog twintig meter ver! …. Krak! vijftien meter …. Nog vijf minuten leven! De gedachten jagen door hun brein…. God…. tehuis…. Ouders…. ’t Is echter meer een gevoel van smart, dan bepaald denken. – En daarna wachten ze et rustige gelatenheid en doodsverachting op het einde….
Krak! tien meter! Nog één – dan komt de laatste….
’t Blijft enkele oogenblikken stil….
W…i….i….j….sj…t! kroemm! Dat was in de tweede loopgraaf. En evenals straks in de eerste slaat daar nu, op geringe afstanden van elkaar, granaat op granaat in de rijen.
De vijand heeft z’n vuur slechts op een afstand van tien meter van de vrienden verlegd. Behoedzaam steken ze hun hoofd op, om te zien, of er in de loopgraaf vooraan nog iemand leeft.
In veler oogen gloeit een onheilspellend vuur, als van een krankzinnige …. Bèng …. bèng …. beng …. knalt en knettert het weer in den hoek aan den weg. Er leven dus werkelijk nog enkelen! …. Bèng …. beng!
…. S …. s …. sj …. t! – krak! Voor de tweede maal verlegt de batterij van den vijand haar doel – nu weer naar de eerste loopgraaf.
Als een helsche hagelbui kletteren de granaten in de loopgraaf neer; twee en dertig schoten achter elkaar zonder pauze. Nog eenmaal de doffe knal van een enkel geweerschot …. En dan beweegt zich neits meer.
En nogmaals schrijdt de dood met z’n verstikkenden adem langzaam door de loopgraaf …. Doodenmolen? …. De oogen, die daar even reeds flikkerden van den gloed der verbijstering, krijgen een doffen glans; ginds bij den straatweg springt er één overeind …. een tweede …. verscheiden anderen volgen en snellen ’t vuur van den vijand tegemoet; maar ze komen niet ver ….
Vooraan is nog één luitenant in de loopgraaf. “Wie kan, redde zich!” was z’n laatste woord. Maar niemand kan vóór- of achteruit! ….
Krak! …. Steeds nader komt de dood ….
“Kerles, ben jullie gek!” – roept er één; maar ze hooren het niet – daar vooraan in den hoek ….
“Luitenant, help eens even!” schreeuwt Reinhard nu wanhopig naar achteren ….
De jagers in z’n omgeving richten zich op en zien, dat daar vóór hen uit in de eerste loopgraaf een geweer met een witten lap eraan heen en weer gezwaaid wordt.
Beklagenswaardige stumpers! Opeengedrongen in een stukje loopgraaf van enkele meters …. Geen uitweg ziende – en staande tusschen de verscheurde lijken van hun kameraden – zijn ze de wanhoop nabij. Alle geestkracht is bij hen geweken; ze weten niet meer, wat ze doen ….
Een kreet van woede stijgt er uit de loopgraaf op. “Omlaag die lap! Liever sterven dan ons overgeven!” roepen de anderen.
Twee luitenants rijzen in de loopgraaf overeind …. ’t Kookt bij de anderen als ze hen zien staan in ’t woedende vuur – koelbloedig en vastberaden – met ’t geweer tegen den schouder.
Twee schoten knallen …. De geweren met de witte doeken vallen versplinterd op den grond. Dat brengt de manschappen weer tot reden.
Het bulderen van ’t geschut houdt onverzwakt aan. Maar van den kant der Duitschers valt geen enkel schot. Daar alleen ’t sissen en bersten van de dood-en-verderf-zaaiende granaten des vijands …. Doch in ’t hart der dapperen zingt het: “Hab und Leben dir zou geben, sind wir allesamt bereit!”
S …. s …. s …. sj …. t! – krak …. “Lafaard,” sist “kleine Dahl” z’n buurman toe, die klappertandend van angst op den grond ligt te huilen, en meteen geeft hij hem een fermen stomp in z’n zij – “kerel, wij sidderen niet, wij zijn Duitschers – vrijwilligers! Als je bang bent, had je beter thuis kunnen blijven!”
Maar toch ook zijn hart schreeuwt: “Leven! …. leven! Nu nog niet sterven …. Neen, neen …. Daartegen komt alles in verzet. Leven! …. Alleen dezen dag nog …. om mijn broers te wreken!”
Enkele meters naar links slaat een granaat in den grond en werpt hen door elkaar.
Ze hebben zich nog nauwelijks van aarde en slijk bevrijd, of door de loopgraaf schreeuwt er één: “Geeft acht, daar komen ze!”
’t Granaatvuur is gestaakt; er komt leven in de loopgraaf; ’t eene geweer na ’t andere wordt over de borstwering gelegd en “kleine Dahl” geeft juichend den roep door: “Ze komen!”
Ze zijn –nog ver weg; maar reeds knallen geweerschoten uit de loopgraaf. Dahl kan evenwel niet vuren: z’n spuit zit vol modder. Dat zoo iets hem nu juist moet overkomen! Fluks de loop doorgestoken! In een ommezien heeft hij dat zaakje beredderd. Nu vuren en nog eens vuren!
Daar ginds komen ze aan; je kunt ze heel duidelijk zien vallen, maar toch komen ze steeds dichterbij. In de voorste loopgraaf zijn nog nauwelijks twintig geweren over.
“Terug!” fluistert dan ook in de loopgraaf bij den molen de een reeds tegen den ander. En werkelijk beginnen de lui daar terug te wijken.
“Kleine Dahl”, die dat bemerkt, springend woedend op; “ik blijf!” roept hij uit; en zich op eenigen afstand van de anderen plaatsend, vuurt hij schot op schot op den vijand af.
Ginds storten ze neer. Maar nieuwe scharen dringen aanhoudend naar voren. Vuren! Dat is ’t eenige redmiddel.
Met ware doodsverachting springen luitenant Von Trott en luitenant Kuhnke met Deussen en nog een paar lui uit den kuil van den staf in de eerste loopgraaf over. Maar de vijand is te talrijk. Golf op golf komt van de hoeven tegenover hen aanrollen …. met gesloten gelederen stormen ze over de velden op hen aan.
Onwrikbaar blijft “kleine Dahl” eenigszins voorover gebogen, met fonkelende oogen – staan vuren. De loop van z’n geweer begint te gloeien. “Vergelding!” schreeuwt hij, “ha! een nieuwe patroonhouder! Geef hier!”
Daar staat plots met bliksemsnelheid een projectiel vlak voor hem in den grond …. Verblindend vuur, oorverdoovend kraken …. Dahl wankelt, slaat de handen in de lucht en stort voorover op den grond. Doodsbleek rijzen de mannen van den bodem der loopgraaf op: de ontploffing is voorbij.
Daar ligt Dahl met smartelijk verwrongen trekken. Schepp, één van z’n krijgsmakkers, staat al over hem heen gebogen – een schot in den buik. Vlug een noodverband! Daarna terug naar de borstwering, geen geweer kan gemist worden.
De Franschen zijn intusschen dichterbij gekomen. “Kleine Dahl” ziet het aan de gezichten om zich heen. Hij rijgt z’n kijker los en geeft dien aan den man, die naast hem staat te vuren: “Hier, neem jij hem maar, de Franschen zullen hem niet hebben.”
Zacht prevelen z’n lippen: “O God, waarom toch? Van morgen heb ik U gebeden, mij ’t leven te sparen, en nu? ….”
Eén van z’n makkers buigt zich tot hem over: “wij vechten voor je, Gods wil is altijd wijs en goed.” Daarop sluit hij het opnieuwgevulde magazijn en begint weer te vuren.
Rechts van hen nadert in vliegende vaart tusschen de heggen door een enkel stuk geschut met slechts twee paarden bespannen tot in de vuurlinie. Bijna nog in ’t zwenken ontbrandt reeds het eerste schot op den vijand. Twee kanonniers vuren zoo snel ze maar kunnen. Twee, drie katertsen slingeren ze in de menigte …. Dan verdwijnen ze even snel als ze gekomen zijn!
De aanvallers moeten afdeinzen.
Een ordonnans rent naar den staf van de brigade: vijandelijke aanval om 2.30 afgeslagen. Versterking dringend noodig. Het bataillon gaat anders te gronde! Met dat bericht verdwijnt Deussen ongeveer in de richting van Passchendaele….
De jagers krijgen nu enkele oogenblikken van verademing; niet lang echter, want het granaatvuur begint al weer met dezelfde hevigheid als straks.
“Kleine Dahl” ligt in de loopgraaf uitgestrekt en lijdt ondraaglijke pijn. Hij heeft het gevoel, alsof zijn ingewanden in een schroef geklemd zitten. Bij oogenblikken verliest hij het bewustzijn. Nu en dan wisselt hij een enkel woord met een kameraad, totdat het kanon iedereen weer doet verstommen.
De uren kruipen om. Het hoopje verdedigers is intusschen nog kleiner geworden – en de vijand rukt al weer tegen hen op voor een nieuwen aanval.
Ze zullen het nu zwaar te verantwoorden hebben. Er zijn in de loopgraaf hoogstens nog twintig geweren. De eene schutter na de ander zinkt sprakeloos achterover, of laat, als vermoeid, ’t getroffen hoofd op den loop van z’n geweer zakken.
Opeens richt luitenant Von Trott zich in de loopgraaf op, springt op de borstwering en roept uit: “Vreest niet voor degenen, die ’t lichaam dooden ….!” Doodelijk getroffen slaat hij achterover. Maar z’n jagers brengen den aanval tot staan.
Aan de voeten der vurende kameraden ligt “kleine Dahl” met z’n buikwond ….
“Deutschland, Deutschland….” prevelen z’n door pijn vertrokken lippen, zonder dat hij van iets besef heeft. Onbewust komen de woorden over z’n lippen.
Luitenant Von Trott is gevallen, luitenant Kuhnke neemt ’t commando over! klinkt het door de loopgraaf. De vijand is afgedeinsd, en nog voordat z’n artillerie voor de derde maal begint, komt ’t bevel: terug!
Terugtrekken? Hoeveel zijn er nog, die dat kunnen? Daar moeten we nu maar fniet aan denken! Dicht langs den grond kruipend verlaten de overgeblevenen de loopgraven, terwijl de kogels hun om de ooren fluiten.
Ze kunnen de gewonden niet meenemen. Alleen gelukt het Rompf met een paar anderen den op ’t laatst nog zwaargekwetsten luitenant Kuhnke naar één van de hoeven te dragen.
De anderen moeten blijven liggen. Dat gaat hun kameraden aan ’t hart en snoert hun de keel hun de keel toe. Zoo wordt het terugtrekken een opoffering in dubbelen zin.
Hun gedachten staan stil, de zintuigen weigeren hun dienst; alles gaat werktuiglijk.
In de tweede loopgraaf is alle leven gebluscht; een paar zwakke sprongen naar de derde …. Ook daar geen levende ziel meer. Eck laat zich nog even op den grond neer om een paar schoten te lossen.
“Helmut! Helmut!” roept een stem over het veld. Dat moet August zijn. Mogelijk heeft hij Eck zien neervallen en toen gedacht, dat hij getroffen werd. Door den damp is het onmogelijk elkaar te herkennen.
Het geroep is verstomd. Eck springt op en vervolgt z’n weg, gaandeweg meer op den tast. Om hem heen liggen er zoo velen, dat hij bijna geen plaats vindt om z’n voet neer te zetten. Nu en dan klinkt een zwak gekreun op. Het vlijmt hem door de ziel …. En dan niet te kunnen helpen, terwijl hij toch zoo graag zou willen ….
Aan den anderen kant ligt een heuvel, die eenige dekking biedt. In de onmiddellijke nabijheid van een verlaten boerderij ontmoeten ze kameraden. Van honger en vermoeidheid uitgeput krijgt Eck beschuit van hen. Onafgebroken knettert in het rond nog geweervuur.
De zon gaat bloedrood tusschen de populieren in het westen onder. De avondnevel legert zich over ’t vlakke land, dat van den donder der kanonnen nog voortdurend weergalmt.
Maar het bataillon is vernietigd. We hadden het dien avond wel willen uitschreeuwen met een stem, die boven het rumoer van den strijd uitklonk. Maar dat zou toch niets veranderd hebben aan het feit, dat het te gronde gegaan was….
Doodenmolen! -
De nacht werpt z’n grauwen sluier over dit tooneel van verschrikking.
***
Karige reserves waren in aantocht: landweermannen, die de bevelhebber van het legerkorps tegen vier uur in den namiddag op marsch gezonden had.
Ze wisten het allen: daar ginds vóór Passchendaele dreigt gevaar; de vijand doet daar een poging om door te breken. De sterk gedunde afdeelingen van de jonge regimenten waren onvoldoende om de frontbreedte te vullen.
De bedwingers van den overtocht over de Schelde waren blij, dat ze konden helpen. Voorwaarts! Voorwaarts! In allerijl marcheerde de brigade van Westroosebeke op Goeberg aan.
Het bulderen der kanonnen groeide gestadig aan. De kerktoren van Passchendaele – ver over het land heen zichtbaar – stond in brand. Dikke rookwolken dreef de wind over het dorp. Voorwaarts!.... Al sneller en sneller! –
Bij de invallende duisternis was Deussen aan ’t dwalen geraakt over het door den strijd omgewoelde veld vóór Goeberg, dat ze den Vrijdag tevoren stormenderhand overgetrokken waren.
Na lang zoeken was het hem eindelijk gelukt z’n bericht bij den staf te brengen, en had hij het bevel meegekregen, dat het jagerbataillon tot elken prijs stand houden moest.
Bij z’n terugkeer ontmoetten hem terugtrekkende jagers, en onder dezen ook infanteristen. “De adjudant van het bataillon was gewond achtergebleven,” vertelden ze.
Dien moest Deussen in elk geval trachten te bereiken, om zich bij hem van z’n opdracht te kwijten; al was ’t ook, dat het bevel nutteloos geworden scheen.
Achter een stroomijt vond hij hem, omringd door enkele krijgsmakkers, met een schot in z’n dijbeen. Hij moest gedragen worden. Wat deed de wijn hem goed, dien Deussen bij den staf gekregen had!
Daar kwam Hain over de akkers aanloopen; vóór den terugtocht was hij al uitgezonen om draagbaren; maar zonder resultaat. Alle veldhospitalen waren overvol, alle berrie’s bezet.
Ze legden hun adjudant nu maar op een tentbaan en droegen hem zoo een tijdlang, totdat een infanterie-officier zich met hun doen bemoeide en hen in de loopgraaf van zijn compagnie aan het werk zette: “Hier! Flink de spa geroerd!”
Nog eenmaal sloop Deussen ’s avonds tot in de nabijheid van den mlen. Al z’n makkers waren weg; maar de stelling was evenmin door den vijand bezet. Alleen de lijken der gesneuvelden lagen in de loopgraven of op het veld daartusschen.
De vijand was werkelijk – tengevolge van den hardnekkigen tegenstand van de jagers – de terugwijkende krijgers niet gevolgd, ja had zich waarschijnlijk zelfs in ’t geheel niet overtuigd, of hun loopgraven nog bezet waren. Ook in den omtrek van Gravenstafel had hij het vuren gestaakt.
Als de aanval van den vijand op de stelling bij den molen gelukt was, zou de situatie voor de heele divisie zich geheel gewijzigd hebben.
De jagers hebben zich opgeofferd, anders had de heele divisie tot op Roesselaere terug moeten trekken, dat was de slotsom, waartoe de commandant kwam.
Dat gevaar was nu echter afgewend, want bij Passchendaele stond sedert enkele uren de landweerbrigade in reserve.
Dien morgen evenwel, toen de regimenten bij Gravenstafel enkele honderden meters teruggegaan waren en des namiddags, toen de vijand z’n verwoede aanvallen op den heuvel van den molen deed, zou het prijsgeven van die stelling noodlottig geworden zijn.
Op dien tijd toch waren geen voldoende reserves ter beschikking, om een doorbreken van den vijand te kunnen verhinderen. De hulp was ongetwijfeld te laat gekomen om het jagerbataillon te ontzetten.
Zoo bleef dus het grootste deel van de landweerbrigade beschikbaar voor den afweer van den nieuwen aanval, dien de vijand voorbereidde.
Na de mislukking van den laatsten storm opende hij uit zwaar geschut het vuur op Passchendaele en Goeberg met de omliggende groepen van boerenhoeven. Terecht toch vermoedde hij, dat daar reserves gereed gehouden werden. Die keken dan ook niet weinig verwonderd op, toen ze zóó den wind van voren kregen.
Gedachtig aan onzen veldtocht, in België, meenden we, dat in Passchendaele, paarden en artsen voldoende beschutting vinden zouden. Een schromelijke vergissing; de vijand beschoot met zwaar geschut alle stellingen op voornamelijk het dorp.
Ons zusterregiment werd ’s avonds nog vooruitgeschoven en stond toen aan den straatweg naar Gravenstafel gereed om zich met de bajonet tegen een mogelijke doorbraak te verzetten.
Wij waren onbekend met de sterkte van den vijand en rukten zelfs nog in den vroegen morgen in dichte colonnes op. Heel vrij en ongehinderd marcheerden we over een terein, waar we vier en twintig uur later op modderige paden – en dan nog alleen ’s nachts – ons waagden.
Van tijd tot tijd kwamen enkele jagers en ook infanteristen van het Badener reserve-regiment zich nu in onze glederen scharen. De jonge, frissche kerels waren roerend dankbaar en sloten zich bij onze kalme Hannoveranen – alle oud-gedienden – nauw aan, totdat ze bevel kregen terug te gaan en zich bij het overblijfsel van hun troep te voegen.
Alle aanvallen van de Fransche regimenten werden afgeslagen. Tot vier-, vijfmaal toe deden ze ’s nachts een krachtigen aanval en hielden hardnekkig vol – doch tevergeefs. Op het kritieke punt hield het 26ste regiment onwrikbaar stand. De vijand was te laat gekomen.
Eck, die – als afgedwaalde – bij de landweer meegevochten had, maakte zich den volgenden morgen op aan z’n compagnie op te zoeken.
De zon kwam juist op. Overal op ’t slagveld om hem heen gaf ze weer kleur aan de tooneelen, die de nacht meewarig met z’n sluier bedekt had.
Met brandende oogen schouwde hij rond over Vlaanderens verwoeste landouwen. De kouden herfstwind streek over de doorploegde velden en de tallooze verslagenen – jonge mannen, die uit volle overtuiging hun leven voor ’t vaderland geofferd hadden: “Duitschland moet leven, al moeten wij dan ook sterven!”
Buiten Passchendaele vond hij z’n compagnie. Er waren niet meer dan dertig…. van de tweehonderd en vijftig over.
***
Toen “kleine Dahl” weer bijkwam, keek hij verwonderd om zich heen. Wat zou er nu toch aan de hand zijn? Opeens komt hij tot het besef, dat de loopgraaf verlaten is. Hij verhaalt zelf:
’t Begint intusschen al te schemeren. Bij de minste beweging komt de pijn terug. Ik draai me eens om en begroef m’n linkerhand op te lichten; maar tevergeefs. Het zweet breekt me uit. Met moeite ontdoe ik me met m’n rechterhand van m’n helm en blijf daarna hulpeloos liggen.
Smeekend roep ik tot God: laat mij sterven!... maak ’t kort!.... Maar ik moet het doorstaan. Van den hemel zien de sterren op me neer.
Kwamen er nu maar hospitaalsoldaten, verzucht ik: ’t is om wanhopig te worden. Ik ben niet meer in staat, om geregeld te denken, maar telkens weer keeren m’n gedachten terug naar m’n moeder – en naar God, die me alleen helpen kan….
Van den nacht herinner ik me niets meer: ik zal buiten bewustzijn gelegen hebben. Bij ’t aanbreken van den dag komt het me voor, dat onze eigen kanonnen de loopgraaf beschieten.
Dat laat me echter geheel onverschillig: ik lig te wachten op den dood. Die jaagt me geen angst of verschrikking meer aan; maar toch flikkert hij oogenblikken de begeerte bij mij op, om te blijven leven en dat te meer, naarmate het vuur sterker wordt.
De grond is gestadig in rollende beweging. Met het gelaat naar boven gekeerd kijk ik naar de wolken, die langs ’t zwerk in de richting van m’n vaderland wegdrijven; m’n gedachten gaan mee.
Hoog in de lucht vertoont zich een donker punt, dat met groot snelheid daalt. Maar nog sneller gaan m’n gedachten. ’t Is een granaatscherf – misschien uit één van de kartetswolkjes – die op me neerkomen zal. En ik heb de kracht niet, om m’n hoofd op zij te trekken.
Een scherp geluid…. gesis…. de splinter suist vlak langs m’n hoofd op den bodem van de loopgraaf neer; de modder spat naar alle kanten op.
In m’n nabijheid, bijna onder m’n bereik, liggen een paar veldflesschen. Ik weet ze naar me toe te halen en drink – niet één keer, maar herhaaldelijk. Ik weet wel, dat daar hevige pijnen op volgen zullen, maar de brandende koorts dwingt me gedurig, om weer te drinken.
Het wordt weer nacht en begint hard te regenen. Vóór hun vertrek hebben m’n krijgsmakkers me met een stuk of vijf overjassen toegedekt. Toen ik gisterenmorgen wakker werd, lag m’n hoofd er ook heelemaal onder.
Gelijk te voorzien was, krijg ik weer hevige pijn. Half bewusteloos val ik bij oogenblikken in een lichte sluimering.
Opeens verbeeld ik me, dat er iemand over de loopgraaf gesprongen is. Ik kijk omhoog en zie daar op den kant – in druk gesprek – drie Franschen staan. Ze hebben alle drie de bajonet op hun geweer. Ik wist wel, dat ze komen zouden – de Franschen.
“Schiet ze dood!” flitst het me door ’t hoofd. Maar die gedachte verdwijnt even snel, als ze bij me opgekomen is. Waarmee zou ik ook schieten? Ik kan geen geweer vasthouden – zóó zwak ben ik.
Daar krijgen ze mij in ’t oog en ’t volgend oogenblik staan ze in de loopgraaf. Met begeerige handen opent een hunner het foedraal van m’n kijker – ’t is leeg. “Waar dat ding is?” vragen ze. “M’n kameraden hebben ’t meegenomen”, antwoord ik. Nu nemen ze mijn geweer en bajonet weg. “Waar ik gewond ben?” informeeren ze verder.
Als ze hooren, dat ik in ’t Fransch antwoord, willen ze dadelik een gesprek beginnen, maar spoedig bemerken ze, dat ik daarvoor te zwak ben.
Ze gaan daarom maar weg en beloven me, dat ze hospitaalsoldaten sturen zullen.
Nu lig ik weer alleen, met herleefde hoop in ’t hart. Zouden er nu hospitaalsoldaten komen?
Wachten …. Eindeloos wachten! Uitgeput door dat vergeefsche wachten, verlies ik eindelijk m’n bewustzijn. Als ik weer tot bezinning kom, is het morgen.
“Maak er toch een eind aan, o God!” zucht ik – “of wilt Ge mij nog redden?” – Nog heb ik alle hoop niet laten varen.
Ik hoor achter me een schuifelende beweging. ’t Is een Franschman.
Op m’n verzoek om een teug water, geeft hij me wat suikerwater met citroensap.
O, wat smaakt dat heerlijk. Ik vergeld hem z’n goedheid met een dankbaren blik. Hij praat enkele oogenblikken met me en gaat daarna weer weg.
Gedurende de volgende uren komt hij nog eenmaal terug om m’n dorst te lesschen. Ach, kwam er nu ook maar eens iemand om m’n wonden te verbinden!...
Langzaam loopt de dag ten einde – maar er komt niemand om me te helpen. En dan komt weer met kracht de wensch om te sterven bij me boven. Zoo word ik aanhoudend tusschen hoop en vertwijfeling geslingerd.
De wolken zijn weggedreven en nu welft zich helder de sterrenhemel boven m’n hoofd. Ik voel me moe, erg moe; maar toch kan ik niet rusten….
Daar hoor ik opeens stemmen achter me. Iemand pakt me bij den schouder en ’t volgend oogenblik zijn vijf Franschen met me bezig. Eindelijk dus – redding! Ik mag gelukkig weg!
Vriendelijk verzoek ik de mannen, ’t hemd, dat in m’n ransel zit, eruit te halen en mee te nemen. Zonder pijn kom ik op de baar, die ze vooraf schuin in de loopgraaf gezet hebben.
Nu tillen ze de baar op en daar schommel ik tusschen hemel en aarde. Met lichte dribbelpasjes brengen de dragers mij, over de loopgraven heen, tot ver, heel ver achter ’t front.
Met van geluk stralende oogen zie ik nu naar de sterren op. Hoe vrolijk, vriendelijk en zacht flonkeren ze me tegen!
Nadat de mannen me geruimen tijd gedragen hebben, worden eensklaps de donkere omtrekken van een hoeve zichtbaar. Tusschen woning en schuur loopt een groot aantal Franschen – rookend en pratend – rond. Daar zetten de dragers me neer – naast enkele andere baren.
Met verwondering kijk ik m’n lotgenooten eens aan. “Zeg eens, vriend,” vraag er één, “ben jij een Duitscher?”
“Ja – is hier ook iemand van het 24ste jagers?”
“Zeker, ik; m’n naam is Zumstein!”
“En ik ben Dahl, van de eerste compagnie.”
“Zoo? Dahl III?” – “Ja.”
We liggen daar rustig – en ook niet geheel en al onder vreemden. Nu en dan hooren we een zacht gekreun. Gedurig fluiten de kogels over ons heen. Die kunnen ons echter niets doen: we zijn in Gods hoede veilig. Nu ik gered ben, kan ik veel vrijer en rustiger denken.
Na verloop van eenigen tijd gaan we verder; door vier Franschen gedragen. ’t Is moeilijk dragen voor hen: dwars door ’t veld, langs heggen en struiken, met geen ander licht, dan dat der sterren.
Tu….u….u….t! tu….u….u….t! fluiten de kogels plotseling om ons heen. Haastig zetten de dragers de baar neer en ’t volgend oogenblik liggen ze in dekking, en laten ons, blootgesteld aan de kogels, achter.
Het duurt echter maar kort. De tocht wordt voortgezet. De weg loopt een weinig op. We komen weer bij een hoeve. Daar houden de dragers stil en leggen ze ons op een wagen – twee onderin, één bovenop.
Nu eens hotst de wagen naar den eenen, dan weer naar den anderen kant over…. M’n been, ja m’n heele lichaam doet me vreselijk pijn, erger dan ooit. -- Krak! daar breekt een rad! Ik schreeuw ’t uit van de pijn.
Een kurassierspatrouille komt nader en vraagt ons, wat er gebeurd is….
Eindelijk kan het rad weer dienst doen. Maar nu begint de voerman – tot overmaat van ramp – op een draf te rijden. Als ’t nog lang zoo doorgaat, verlies ik m’n bezinning! En ’t gaat nog een heelen tijd door…. Een onzekere toekomst tegemoet.
Eindelijk halt! Een nieuwe kar…. Maar nu op veeren. Dat gaat beter. Langs huizen, boomen en struikgewas komen we eindelijk aan een schuur – daar stoppen we.
Kreten van pijn dringen van daarbinnen tot ons door. Nadat ze me daar op een strooleger neergelegd hebben, gaan de dragers weg. Maar even daarna verschijnt iemand, die waarschijnlijk geestelijke is. Ik zeg hem, dat ik de zoon ben van een Duitsch predikant en vraag hem vriendelijk, of hij me helpen wil. Hij kijkt me aan, draait zich om en – verdwijnt.
Eenzaam en verlaten lig ik daar; ik kan ’t tenslotte niet meer uithouden; de snijdende pijn maakt me radeloos. Een Franschman houdt me vast, anders zou ik alles opengescheurd hebben. Uitgeput zak ik eindelijk in elkaar! Ik kan niet meer – ik zink bewusteloos op m’n strooleger neer.
-----------
Hier eindigt het hoofdstuk: “Doodenmolen”. Verder in het boek wordt verteld hoe de kleine Dahl naar Ieper vervoerd, daar in het O.L. Vrouwhospitaal geopereerd wordt en ater sterft tijdens de bombardementen van de stad.
--------------------
Piet Lesage (PLI), "Bekendste molen uit WO I kantelt bijna om", Het Nieuwsblad, 04.04.2013.
Lieven Denewet kreeg al klachten van Britse toeristen over de erbarmelijke staat van de Steenakkermolen (foto PLI)
Langemark - De meest bekende frontmolen uit de Eerste Wereldoorlog verkeert in een erbarmelijke staat. Daardoor zal de Steenakkermolen van Langemark niet kunnen openen voor de herdenking van WO I vanaf 2014.
De molen is eigendom van de provincie en is sinds 2010 gesloten. De Werkgroep West-Vlaamse Molens klaagt de toestand aan in een brief aan het provinciebestuur.
‘Bij de inhuldiging van de Beeuwsaertmolen in Bikschote in 2010, hebben we aan de toenmalige gedeputeerde voor cultuur de gevaarlijke toestand waarin de Steenakkermolen van Langemark verkeerde, al gemeld. In augustus 2010 maakte Monumentenwacht West-Vlaanderen een rapport op. Daarin staat dat de steenbalk, die niet vervangen werd bij de restauratie van 1992, sterk aangetast is door kevers. Ook de molenvoet is aangetast', zegt Lieven Denewet, secretaris van de werkgroep.
Hij betreurt dat de provincie niet onmiddellijk startte met de restauratie. ‘Terwijl vele projecten voor de herdenking van de Eerste Wereldoorlog financiële ondersteuning krijgen, wordt de belangrijkste frontmolen, die de Duitsers de Dodenmolen noemen, vergeten. Hier werd zwaar gevochten tijdens de oorlog. De molen is nu al drie jaar gesloten. We kregen hierover al verbaasde en misnoegde reacties van Britse toeristen. We vrezen dat de molen nog jaren een gesloten dode molen zal blijven', zucht Lieven.
Het Agentschap Onroerend Erfgoed is op de hoogte van de problemen. ‘We hebben recent nog een inspectie gedaan en de molen is inderdaad in slechte staat', zegt specialiste Rita de Hertog van het agentschap. ‘Er zijn dringend werken nodig, zo niet bestaat er gevaar dat de molen kantelt. We stuurden recent een aanmaning naar de provincie.'
"Steenakkermolen dreigt te kantelen", www. focus-wtv.be, 04.04.2013.
De Werkgroep West-Vlaamse Molens en het Agentschap voor Onroerend erfgoed maken zich zorgen over de Steenakkermolen in Langemark. Enkele steunbalken en de molenvoet zijn aangetast door de bonte knaag- of klopkever. Als er niet snel iets gebeurt dreigt de molen te kantelen. De provincie is eigenaar van de molen en kreeg van het agentschap Onroerend Erfgoed al de vraag om iets te doen.
PLI, ‘Steenakkermolen wordt in 2014 gerestaureerd', Het Nieuwsblad, 05.04.2013.
Langemark - ‘Het dossier voor de volledige herstelling van de Steenakkermolen staat in 2014 op de planning', zegt gedeputeerde Myriam Vanlerberghe. Ze reageert op de alarmkreet van de Werkgroep West-Vlaamse Molens in onze krant van gisteren. Die laakte het feit dat de bekendste frontmolen uit WO I op instorten staat. ‘De provinciale gebouwendienst voerde in 2010 al voorlopige herstellingswerken uit. Het herstel van de molen staat in 2014 op de planning, al hangt de concrete uitvoering dan nog af van Vlaamse subsidies voor de restauratie', aldus Myriam Vanlerberghe.
Vlaams parlement. Schriftelijke vragen
Geert Bourgeois
viceminister-president van de vlaamse regering, vlaams minister van bestuurszaken, binnenlands bestuur, inburgering, toerisme en Vlaamse rand
Vraag nr. 457 van 8 april 2013 van Dirk Van Mechelen
Herdenking WO I - Restauratie Steenakkermolen Langemark
Een van de meest tot de verbeelding sprekende gebouwen binnen de frontzones van de Eerste Wereldoorlog waren de windmolens. Net omwille van hun functie als baken in het landschap hadden zij een belangrijke strategische betekenis.
Misschien wel de meest bekende molen is de Steenakkermolen in Langemark, onder andere omwille van de rol die de molen speelde in de gelijknamige slag. Vanuit die optiek werd dan ook reeds in 2010 het belang van deze molen onder de aandacht gebracht, evenals de noodzaak voor een restauratie in functie van de herdenking van 100 jaar WO I.
Een aantal erfgoedverenigingen bracht ondertussen onder de aandacht dat er niet in een restauratie voorzien is.
1. Klopt het dat er niet in een restauratie is voorzien van de Steenakkermolen in Langemark voor de herdenking van de Eerste Wereldoorlog?
2. Wat is de stand van zaken in het betrokken dossier?
3. Blijkbaar bevindt de toren zich in een erbarmelijke toestand.
4. Werd ondertussen een pv opgemaakt of zal dit gebeuren?
5. Beschikt de Vlaamse overheid over een prioriteitenlijst van bakens met betrekking tot de Eerste Wereldoorlog die naar aanleiding van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog prioritair moeten worden gerestaureerd?
6. Welke maatregelen zullen worden genomen om ervoor te zorgen dat dergelijke bakens alsnog de aandacht en de restauratie krijgen die ze verdienen?
Geert Bourgeois
viceminister-president van de vlaamse regering en vlaams minister van bestuurszaken, binnenlands bestuur, inburgering, toerisme en Vlaamse rand
antwoord op vraag nr. 457 van 8 van Dirk Van Mechelen
1. Nadat Monumentenwacht op 11 augustus 2010 een inspectie van de Steenakkermolen in Langemark uitvoerde, hebben het agentschap Onroerend Erfgoed en de provincie het probleem en verdere acties besproken. Wegens de omvang van de nodige werkzaamheden werd aangeraden een restauratiedossier op te maken en in te dienen, wat tot op vandaag nog niet gebeurd is.
2. Op 28 maart 2013 bracht het agentschap Onroerend Erfgoed een plaatsbezoek aan de molen. Op 5 april 2013 stuurde mijn administratie naar de provincie een aanmaning om de nodige instandhoudingswerken uit te voeren omwille van volgende vaststellingen:
- de staart is getorst;
- gezien vanaf de windweeg helt de molenkast sterk over naar links;
- de koppen van de kruisplaten vertonen verrottingsverschijnselen en uitvliegopeningen van de grote boktor;
- het contact- en draagvlak van de tenen van minstens twee van de vier meesterbanden is verstoord waardoor de stabiliteit van de molen niet meer verzekerd is;
- de steenbalk is aan de rechterkant gebarsten;
- de staak steunt voor een deel op de bovenste kruisplaat die dit niet kan dragen;
- de staak is aangetast door de actieve grote klopklever en kubisch rot.
3. Er werd nog geen proces-verbaal opgemaakt. Indien de provincie niet ingaat op de aanmaning van mijn administratie om de nodige werken uit te voeren, zal aan het Agentschap Inspectie RWO gevraagd worden een proces-verbaal op te maken. Vooralsnog wordt de reactie van de provincie afgewacht.
4. In de aanloop naar de 100-jarige herdenking van de Eerste Wereldoorlog streeft de Vlaamse Overheid naar een maximale consolidatie van het waardevolle erfgoed uit de Eerste Wereldoorlog. Daarom heeft Monumentenwacht Vlaanderen op initiatief van mijn administratie in 2010 een grootschalige inspectieronde van tientallen waardevolle sites of relicten uit de Eerste Wereldoorlog in West-Vlaanderen georganiseerd. De eigenaars kregen het verslag met beschrijving van de bouwfysische toestand en raadgevingen voor verdere restauratie- of conserveringsopties. De prioriteit gaat uiteraard op de eerste plaats naar relicten van de Eerste Wereldoorlog die van een beschermd statuut genieten.
5. Voor het effectief uitvoeren van instandhouding- en restauratiewerken ligt het initiatief bij de eigenaar. Het agentschap Onroerend Erfgoed maakt indien nodig de eigenaars attent op de mogelijkheid om premies te krijgen en verleent eveneens de nodige logistieke ondersteuning om een dossier samen te stellen. Ook de lokale besturen worden aangespoord om voor de oorlogsrelicten in privébezit op hun grondgebied ondersteunende initiatieven te nemen. Met de respectieve overheden/eigenaars wordt intensief overlegd om initiatieven te bevorderen. Een van mijn beleidsinitiatieven is ontvankelijk verklaarde restauratiedossiers die kaderen in de herdenking van de Eerste Wereldoorlog vooraf te nemen bij de toekenning van de premie volgens de beschikbare kredieten.
Vlaams parlement. Schriftelijke vragen.
Geert Bourgeois
viceminister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van bestuurszaken, binnenlands bestuur, inburgering, toerisme en Vlaamse rand
Vraag nr. 465 van 12 april 2013 van Daniëlle Godderis-t'Jonck
Steenakkermolen Langemark - Restauratie
De Steenakkermolen in Langemark, een van de bekendste frontmolens uit de Eerste Wereldoorlog, is bouwvallig en staat op omkantelen/instorten. De Werkgroep West-Vlaamse Molens trekt nu aan de alarmbel en vraagt de overheid om maatregelen. Het Agentschap Onroerend Erfgoed, dat de molen onlangs nog inspecteerde, maande de provincie West-Vlaanderen ook nog aan tot het nemen van maatregelen.
1. Wat waren de bevindingen van de inspectie door het Agentschap Onroerend Erfgoed van de Steenakkermolen? Gebeurden in het verleden al inspecties van de molen? Zo ja, welke gevolgen werden daaraan verbonden?
2. Was er al enig overleg met de provincie West-Vlaanderen over de bouwvallige staat van de molen? Zo ja, wat was het resultaat?
3. Volgens de bevoegde gedeputeerde van de provincie West-Vlaanderen staat een grondige restauratie van de molen op de planning maar hangt de uitvoering af van de Vlaamse subsidies.
Zullen deze subsidies voor restauratie van de Steenakkermolen worden vastgelegd? Zo ja, welke middelen worden hiervoor uitgetrokken?
Geert Bourgeois
viceminister-president van de Vlaamse regering en Vlaams minister van bestuurszaken, binnenlands bestuur, inburgering, toerisme en Vlaamse rand
Antwoord op vraag nr. 465 van 12 april 2013 van Danielle Godderis-t’Jonck
1. Op 28 maart 2013 bracht het agentschap Onroerend Erfgoed een plaatsbezoek aan de Steenakkermolen in Langemark. Op 5 april 2013 stuurde mijn administratie de provincie een aanmaning om de nodige instandhoudingswerken uit te voeren omwille van volgende vaststellinge
- de staart is getorst;
- gezien vanaf de windweeg helt de molenkast sterk over naar links;
- de koppen van de kruisplaten vertonen verrottingsverschijnselen en uitvliegopeningen van de grote boktor;
- het contact- en draagvlak van de tenen van minstens twee van de vier meesterbanden is verstoord waardoor de stabiliteit van de molen niet meer verzekerd is;
- de steenbalk is aan de rechterkant gebarsten
- de staak steunt voor een deel op de bovenste kruisplaat die dit niet kan dragen;
- de staak is aangetast door de actieve grote klopklever en kubisch rot.
Op 11 augustus 2010 voerde Monumentenwacht een inspectie van de molen uit. Hierna hebben het agentschap Onroerend Erfgoed en de provincie het probleem en nodige acties besproken. Wegens de omvang van de nodige werkzaamheden werd aangeraden een restauratiedossier op te maken en in te dienen, wat tot op vandaag nog niet gebeurd is.
Indien niet wordt ingegaan op de aanmaning van mijn administratie om de nodige werken uit te voeren, zal aan het Agentschap Inspectie RWO gevraagd worden een proces-verbaal op te maken. Vooralsnog wordt de reactie van de provincie afgewacht.
2. Zie antwoord op deelvraag 1.
3. Wanneer het restauratiedossier wordt ingediend en ontvankelijk verklaard door mijn administratie, wordt dit dossier op de wachtlijst geplaatst van de nog toe te kennen premies volgens de beschikbare kredieten. Dit dossier kan omwille van hoogdringendheid in aanmerking komen voor voorafname bij de toekenning.
---------------------------------------------
Maurits Debaere, "1966: Ontmoeting op de Steenakkermolen met molenaar Gaston Vercoutere".
In 1952, na de dood van Achiel Lejeune - een van Vlaanderens laatste molenbouwers - schreef men: „Er komt een tijd dat men een molen in ons Vlaamse landschap een bezienswaardigheid zal noemen."
Deze profetie is heden, veertien jaar later, werkelijkheid geworden. Een windmolen is in het huidige Vlaanderen inderdaad een bezienswaardigheid geworden; een werkende molen reeds een zeldzaamheid. We kennen in West-Vlaanderen nog enkele molens - zeven, acht misschien - die nog betrekkelijk regelmatig werken. Daarnaast zijn er nog enkele die af en toe draaien. In de 18e eeuw, het bloeitijdperk van molens en molenaars, telde men in West-Vlaanderen 2 molens per 1000 inwoners: cijfers die konden toegepast worden op het hele Vlaamse landsgedeelte. Het is dus zonder méér duidelijk hoezeer het edele molenaarsambacht is teloor-gegaan. Behoorde de molenaar vroeger tot de voornaamste burgers van de gemeente, nu is hij nog slechts, samen met zijn molen, een curiositeit; de kabouter en de reus uit een oud beduimeld sprookjesboek...
We hebben één der laatste werkende West-Vlaamse windmolens bezocht, terwijl de kans zich nog voordoet en eer het voorgoed te laat is! Want ook DIE tijd komt nog eens!
Reeds in zijn werkje „Bokrijk, tuin van de Vlaamse volkscultuur" wees Dr. Jozef Weyns op de noodzakelijkheid dat „ALLE nog maalvaardige molens onder doeltreffende bescherming worden genomen en met overheidssteun draaiend gehouden." In onze ogen een utopie. Wanneer we rondom ons kijken, en de ontstellende traagheid ervaren waarmee de bevoegde diensten b.v.b. tot de klassering van een molen besluiten, of tot de herstelling van een geklasseerde molen overgaan, dan kan het er bij ons niet in dat diezelfde „bevoegde diensten" veel voor het BEHOUD van onze laatste windmolens over hebben. We spreken dan nog niet van het „draaiend houden". Want dit stelt uiteindelijk als eerste en grootste vereiste: „Jongeren de stiel van molenaar en molenbouwer aanleren". Maar zelfs dááraan wordt niet de minste aandacht besteed.
Zoals verder zal blijken, was het bij het stellen van dit artikel niet onze bedoeling de werking of de bouw van een molen te beschrijven. De technische kant van de zaak lieten we onaangeroerd. Nee, dáár ging het ons niet om. We wilden de wit-bestoven molenaar, de mens die op en rond de molen leeft als een der laatste getuigen van een aloud beroep, in de schijnwerper plaatsen.
Reeds van verre wenken de rustig-draaiende wieken ons vriendelijk naderbij.
We kijken langs de grauwe molenmantel naar omhoog. Ginds verschijnt een hoofd voor het kijkgat. We worden verwacht.
De steile, houten molentrap met de verweerde, groenuitgeslagen glibberige treden, deint heen en weer terwijl wij voorzichtig hoger klimmen. Iedere omwenteling van het machtig molenkruis plant een lichte schok over op de houten molenkas en trilt na onder onze voeten. We zijn bijna boven.
De molenaar steekt zijn hand uit. Is het om ons te helpen, of om goededag te zeggen? Hij lacht. ”Welgekomen!"
Het is een harde hand, een werkersknuist. De druk is krachtig. „Welkom" zegt ook die muldershand.
Daar staat hij nu voor ons, de kabouter uit het sprookjesboek; met een stoppelbaard en twee vriendelijke ogen. .
„'t Moet er wel om doen dat er vandaag zo weinig wind is. We draaien veel beter met ons aangezicht naar de andere kant, van het huis wég." Hij spreekt van „wij" en „ons" omdat hij zich in alles door niet te verbreken vezels met de molen verbonden voelt. De molen is het hart, de mulder is de ziel. Samen malen zij het graan tot tarwemeel en roggebloem.
De ruimte rond en boven ons is gevuld met het ratelend geraas van 't houten raderwerk. De molen draait. Hij werkt. Alleen met behulp van de wind. Rechts van het deurgat bevindt zich de bascule, waarvan het draagvlak op vloerhoogte zit. Daar achter, tegen de rechterwand, staat de trap die naar de tweede verdieping of steenzolder leidt. In het midden zien we de meelpijp en meelbak. Van daaruit wordt het meel in de zak opgevangen.
Tegen de linkerwand liggen de volle graanzakken, gerst en rogge. „Er is nog geen gebrek aan werk...?" ,.Zeg maar: Gaston."
„Er ligt nog heel wat te wachten, Gaston ?" Wij wijzen op de zakken.
„Ja.., maar 't is toch veel verminderd, vergeleken bij vroeger." „Hoelang maalt ge reeds op de „Steenakkermolen", Gaston ?"
We moeten luid spreken om boven het maalgerucht, het ratelen en knarsen, uit te komen.
„Dat zal nu zeven-en-dertig jaar gaan worden. Van 1929. Het jaar waarin mijn vader de molen, die samen met het huis en land pachtgoed is, in gebruik nam., We kwamen van Wingene; vader, mijn zuster, mijn broer en ik."
Er is weemoed in de blik waarmee hij uit de molen kijkt; waarmee hij, over 't land, nu weer zijn vader ziet.
„Vader was geboortig van Wingene, waar hij ook zijn hele leven molenaar was. En ook zijn vader en grootvader waren mulders. 't Zit bij ons in de familie en in 't bloed. Ook in 't mijne. Vader was zeven-en-zestig toen we naar hier kwamen, en ik de stiel van hem leerde. Ik was de jongste, negentien toen. Bij God, waar is de tijd. Waar is de tijd dat we ook 's zondags moesten malen, wilden we door 't vele werk geraken. Vooral dan als we in de week, noodgedwongen, bij gebrek aan wind, stilgelegen hadden. 't Was ook de tijd dat ik 's avonds tot tien, elf uur, op de molen bleef. Soms ook tot een heel stuk in de nacht. Nu is er geen sprake meer van, 's zondags nog te moeten werken. Zoveel is er niet meer te doen, ziet ge... doch niettemin draaien we omzeggens nog iedere dag!"
We horen het aan zijn stem, hij is fier dat nog te kunnen zeggen: „niettemin draaien we omzeggens nog iedere dag." Ondanks alles. Ondanks het verminderen van het werk. Ondanks het feit dat hij reeds zeven-en-dertig jaar hard labeur achter de rug heeft.
Hij rolt een sigaret, en wij zwijgen. We kijken maar. Hij is niet groot en niet klein, onze mulder. Het type van de gezonde buitenmens. Kloek gebouwd en pezig. Bij een eerste kennismaking eerder terughoudend, argwanend, maar nadien vertrouwelijk en gul.
Hij graait met volle hand in de meelpijp, betast het meel, laat het traagzaam uit zijn handpalm lopen en proeft het tussen de vingertoppen. Hij is een kenner, een vakman. De graantoevoer moet steeds geregeld worden naargelang de windkracht en de snelheid waarmee de molen draait. Dit gebeurt bij middel van touwtjes, die een kleine hefboom in beweging brengen.
De meelzak is bijna volgelopen; een mens verdient zijn brood. Hoelang nog ? „Een onbescheiden vraag, Gaston. Maar is er met de molen werkelijk nog iets te verdienen ?"
„Niet veel. Er is geen werk genoeg meer. Onze klandizie ligt bij de boeren, want het gemalen graan dient als veevoeder. In veel gevallen maalt men op de hofsteden reeds zelf met behulp van de tractor, ofwel koopt men samengestelde voeders. Zo maal ik hoofdzakelijk rogge en gerst, doch het meest gerst. 's Zomers heb ik ook mijn werk op het land, als er weinig te malen valt, of als er geen wind is."
Hij doet een paar trekken aan zijn sigaret.
„En vergeet niet dat de onderhoudskosten zeer groot zijn. Alhoewel de molen mijn eigendom niet is, toch zijn de onkosten aan het draaiende werk voor mijn rekening. Er zouden eigenlijk heel wat herstellingswerken moeten verricht worden, hier en daar zo. De eigenaar doet ook wat hij kan, maar 't kost tegenwoordig allemaal stukken van mensen. In 1935 vroeg men voor het vernieuwen van de zeilen 1.000 F. Nu kost dat bij de 100.000. Dat zijn sommen. Maar we doen voort, zo goed en zo kwaad als het gaat. Komt er ooit een dag..."
Hij spreekt het niet uit, kán het niet uitspreken, wil het niet. Morgen zal hij nog malen, en overmorgen ook. Het moet altijd blijven zoals het was en zoals het is. Maar de molentijd is voorbij; ook voor de „Steenakkermolen".
„Vroeger" zegt Gaston, „toen mijn zoon nog thuis was, stak hij natuurlijk ook een handje toe. Sedert hij gehuwd is, werkt en woont hij elders. Hier was er geen toekomst voor hem. En niet iedereen wil molenaar worden." Hij toont ons zijn handen.
„Zie, ze zijn doorkorven met ontelbare kleine staalsplintertjes. Handen van een molensteenscherper. Ja, de molenstenen die scherp ik altijd zelf, zo tussenin. Weet ge, dat ik 1000 kg. zou moeten malen om één keer de stenen te laten scherpen ?
Die uitspraak tekent Gaston Vercoutere ten voeten uit.
't Is een bendigaard," zeggen ze in West-Vlaanderen, „een die zijn geld niet weg-smijt." Van nature uit, spaarzaam, kan hij het niet over zijn hart krijgen een dagloon uit te geven voor iets dat hij zelf kan verrichten. Daarom zelf de stenen scherpen, zelf een kleine herstelling uitvoeren.
Maar 't grote werk, het vakwerk, dat laat ik over aan mensen van de stiel. 't Is zeventien jaar geleden dat Achiel Lejeune het vangwiel vernieuwd heeft. Dat is het grote kamwiel op de as. Kom mee!"
Lenig als een kat loopt hij de smalle zoldertrap op naar de hogere verdieping. Wij volgen heel wat trager, niet gewoon zo'n steile ladder op te klimmen.
De molenas die van vóór naar achter in de molen loopt, tekent zich groots en indrukwekkend af tegen de schemering hoger in de molenkap. Het vangwiel heeft reusachtige, voor onze ogen niet te schatten, afmetingen.
Het ziet er oersterk en -stevig uit.
„Bekijk dat maar. Werk van Achiel Lejeune. Als ge dat beukenhouten wiel kunt kapot draaien, krijgt ge een nieuw, zegde Lejeune zaliger. 't Zit er nu zeventien jaar in en er is nog geen sleet op. 't Wees 'nen artist, Lejeune, geloof me. Molenwerk vraagt vakkennis, en Lejeune kende zijn stiel. Hij was één van de weinige molenbouwers die een deugdelijk vangwiel kon maken. Jamaar, en allemaal handwerk hé!"
We kijken bewonderend naar dat machtig raderwerk van houten kamwielen, dat zo nauwkeurig in elkaar past als het gangwerk van een horloge. En onze molenaar lacht. Hij is in zijn element, we zien het. Als hij maar kan vertellen, tonen, aanwijzen, gewettigde bewondering afdwingen. Niet voor zichzelf, maar voor de molen, voor de bouw en de werking. We dalen het trapje af, als onze ogen op een tekst vallen, in een zijbalk ingekeept. „Karel Van Brabant 1882" lezen we, en erboven het jaartal 1796. Gebeiteld door vroegere eigenaars. Echt en onvervalst. Zoiets dwingt eerbied af.
„Hoe oud zou de molen zijn..." vragen wij ons af. Niemand kan het antwoord geven. Mogelijks van vóór 1796.
„In ieder geval staat het vast dat hij afkomstig is van Pittem. In 1925 werd hij hier heropgebouwd door een zekere Lievens, in vervanging van een andere molen die tijdens de eerste wereldoorlog vernield werd. Het was ook diezelfde Lievens die nog maalde toen vader in 1929 naar hier kwam. Een keer zijn we de molen bijna kwijt geweest. Dat wees in de stormnacht van 14 november 1940. 't Wees een vervaarlijke nacht. De wind joeg met razend geweld over 't land en trok en sleurde 't al omver. De molen had het hard te verduren. We stonden machteloos tegenover dat tomeloos geweld. Wat konden we doen? Hoe geholpen? We konden alleen maar met benepen hart de dag afwachten. Toen zagen we dat de molen scheef stond. Hij had het op het nippertje gehouden. Slechter was het gesteld met vele andere molens, waarvan er een paar totaal vernield waren. Gelukkig kon de onze nog hersteld worden. Het was toen ook Achiel Lejeune, die samen met zijn broer Henri, de molen volledig in orde bracht."
De meelzak is onder 't praten volgelopen. Gaston sluit met een plankje - dat hij reeds 37 jaar gebruikt - de meelpijp af en sjouwt de zak op de bascule. Met een stuk houtskool schrijft hij er het gewicht op: 67.
,Gebruikt ge geen zogenaamde molenaarscijfers, Gaston, om het gewicht aan te duiden ?"
„Nee, ik heb dat nooit gedaan. Ik heb daar overlaatst nog ergens een artikel over gelezen, maar..." hij lacht meewarig, „ik vind daar niets in. Waarom iets schrijven dat anderen niet kunnen lezen? Gelooft ge dat ik de dag van vandaag niet zou moeten afkomen met molenaarslatijn op de zakken? De boer wil het gewicht kennen. En dat is zijn recht ook. Vroeger - maar dat was, toen de boeren door de molenaars flink bestolen werden - nam men dat allemaal aan. We hadden - en misschien ook nu nog - de naam van „dief", maar het was niet helemaal ten onrechte. Ik zal niet beweren dat ze het allemaal deden, maar 'k weet toch goed dat er op veel molens diep in de graanzak werd geschept! Ik herinner me nog goed dat een naburige molenaar eens tot vader zegde: „Tegen de tijd dat de laatste boer bedrogen is, heeft de eerste het alweer vergeten!"
De stem van onze molenaar klinkt afkeurend.
„Elk het zijne." zegt hij.
We voelen een rechtvaardig mens voor ons, die ook eerlijke taal spreekt. Hij is geen veinzer, en noemt de dingen bij hun naam. Wijl hij vertelt, zien we hoe zijn aandacht niettemin bij het werk blijft. Hij hoort en ziet zonder te luisteren of te kijken. Hij voelt het als alles goed gaat in de molen, zoals hij het ook zou voelen moest er iets mislopen. Hij is vertrouwd met iedere beweging, met ieder geluid. Na 37 jaar valt er voor hem niets meer te leren.
„'t Is een rook als het voorbij is." filosofeert hij. Hij kan het weten.
De vroege winteravond viel over 't land toen we van Gaston Vercoutere en zijn molen afscheid namen. Van de mens die, ondanks alles, met hart en ziel gehecht blijft aan een beroep zonder toekomst. De mens die een schaarse broodwinning vindt in een bedrijf dat tot verdwijnen gedoemd is. De mens, die in de wind zijn meester ziet, maar hem ook begroet als vriend en bondgenoot.
We hebben hem uit gans ons hart nog vele, vele jaren toegewenst, als heer en meester op zijn molen. Mocht onze wens verwezenlijkt worden.
Identiteitskaart
Eigen naam: Steenakkermolen
Familienaam: Houten standaardmolen
Bouwjaar: onbekend
Vorige standplaats: Pittem
Huidige standplaats: Langemark, O.L.Vrouwstraat 9
Sedert: 1925
Kadastrale ligging: Sectie E, nr 1076b
Eigenaar: Richard Debaene, Oude Bellewaerdestraat 1, Ieper
Als monument geklasseerd in mei 1964
Uitbater: Gaston Vercoutere
Huidige toestand: herstellingen zijn noodzakelijk
Provincieraad van de provincie West-Vlaanderen
dd. 27 februari 2014.
Agenda
6. Goedkeuren van het bestek en de gunningswijze (open aanbesteding) voor de opdracht van werken: volledige restauratie van de Steenakkermolen te Langemark-Poelkapelle inclusief het molentechnische onderdeel, met raming ten bedrage van 317.107,13 EUR (excl. BTW)
PLI, "Molen die dreigt te kantelen krijgt eindelijk opknapbeurt", Het Nieuwsblad, 25.02.2014.
Foto PLI. Gilbert Verkinderen is tevreden dat de molen eindelijk gerestaureerd wordt.
Langemark - De Steenakkermolen in Sint-Juliaan krijgt eindelijk een opknapbeurt. De meest bekende frontmolen uit de Eerste Wereldoorlog dreigde om te vallen.
Enkele steunbalken en de molenvoet zijn aangetast door de bonte knaag- of klopkever. Om te voorkomen dat hij zou kantelen, is de molen gestut. Het provinciebestuur legt nu 317.000 euro opzij om de historische molen te restaureren.
De Steenakkermolen speelde tijdens de Eerste Wereldoorlog een belangrijke rol omdat hij vlak in de frontlijn op een hoogte lag. Het was de perfecte locatie om op de uitkijk te liggen.‘De molen dateert van de veertiende eeuw en is tijdens de Eerste Slag bij Ieper kapot geschoten. Bij de Duitsers staat hij bekend als de Tötenmühle of Dodenmolen. Na de oorlog, in 1923, is een molen uit Pittem overgebracht en heropgebouwd om de verdwenen Steenakkermolen te vervangen’, zegt provincieraadslid Gilbert Verkinderen (Open VLD) uit Langemark.
Tweede restauratie
Hij ijvert al langer voor de restauratie van de molen, in 1978 door de provincie West-Vlaanderen opgekocht. Meer dan twintig jaar geleden werd de molen al eens gerestaureerd, maar sindsdien staat hij te verloederen.
Gilbert Verkinderen is blij dat de frontmolen voor de herdenking van WO I hersteld wordt.
De Steenakkermolen bevindt zich op een boogscheut van het bekende en druk bezochte Canadese oorlogsmonument de Canadien en speelt een belangrijke rol voor het oorlogstoerisme in de streek.
Aanbesteding
Algemene bouwwerken
West-Vlaanderen
3/06/14 11:00:00
Langemark-Poelkapelle
Provinciehuis Abdijbeke, Abdijbekestraat 9 8200 Sint Andries-Brugge
restauratie Steenakkermolen Langemark-Poelkapelle
(180 dagen).
Raming zonder btw 317107.13 EUR.
Bestek nr. 0340/2013/004 prijs 55 EUR te bekomen tot 10/05/2014, 12 uur. De aanbestedingsdocumenten kunnen bekomen worden door schriftelijke aanvraag, via e-mail naar jose.jacobs@west-vlaanderen.be of faxbericht op toestel 050/407102 met opgave van het adres voor verzending en adres voor facturatie. De kostprijs voor deze documenten bedraagt 55 euro en wordt u samen met de factuur per kerende toegestuurd. (tel. 050 40 71 91, fax 050 40 71 02).
o/cat. D23, kl. 3
Publicaties Bouwkroniek: web 17-2014 18-2014 19-2014 20-2014 21-2014 22-2014
Publicatie Web: 23/04/14 12:40:23
------
BE001 16/4/2014-ID:2014-508409
Standaardformulier 2
restauratie Steenakkermolen
Aankondiging van een opdracht
Afdeling I: Aanbestedende dienst
I.1) Naam, adressen en contactpunt(en)
Officiële benaming: Provinciebestuur West-Vlaanderen
Abdijbekestraat 9
8200 BRUGGE
België
Contactpunt(en):
t.a.v. José Jacobs
Telefoon: +32 50407191
Fax: +32 50407102
Email: jose.jacobs @ west-vlaanderen.be
Internetadres(sen)
Adres van de aanbestedende dienst (URL): http:// www.west-vlaanderen. be
Nadere inlichtingen zijn te verkrijgen op het volgende adres: zelfde adres als voor het/de hierboven vermelde contactpunt(en)
Bestek en aanvullende documenten (zoals documenten voor een concurrentiegerichte dialoog en een dynamisch aankoopsysteem) zijn verkrijgbaar op: Zelfde adres als voor het/de hierboven vermelde contactpunt(en)
Inschrijvingen of deelnemingsaanvragen moeten worden gericht aan: Zelfde adres als voor het/de hierboven vermelde contactpunt(en)
I.2) Type aanbestedende dienst en hoofdactiviteit of -activiteiten
Type aanbestedende dienst: Regionaal of plaatselijk agentschap/bureau
Hoofdactiviteit(en): Algemene overheidsdiensten
De aanbestedende dienst koopt aan namens andere aanbestedende diensten: Neen
Afdeling II: Voorwerp van de opdracht
II.1) Beschrijving
II.1.1.) Door de aanbestedende dienst aan de opddracht gegeven benaming
restauratie steenakkermolen
II.1.2) TYpe opdracht: (Werken): Uitvoering ongeacht met welke middelen in overeenstemming met de door de aanbestedende diensten opgegeven vereisten
Belangrijkste plaats van uitvoering van de werken: NUTS-code: BE253
II.1.3) De aanbesteding betreft: Een overheidsopdracht
II.1.5) Korte beschrijving van de opdracht of de aankoop/aankopen
restauratie Steenakkermolen Langemark-Poelkapelle
II.1.6) CPV-classificatie: Hoofdopdracht 45220000
II.1.7) Opdracht valt onder de Ondereenkomst inzake overheidsopdrachten (GPA): Ja
II.1.8) Verdeling in percelen: Neen
II.1.9) Varianten worden geaccepteerd: Neen
II.2) Hoeveelheden of omvang van de opdracht
II.2.1) Totale hoeveelheid of omvang (indien van toepassing inclusief alle percelen en opties°
Geraamde totale waarde van de aankopen voor de gehele looptijd zonder btw in EUR:
Geraamde waarde: 317107.13
II.2.2.) Opties: Neen
II.2.3) Inlichtingen over verlengingen: Neen
II.3) Looptijd of uitvoeringstermijnn vande opdracth
Periode in dagen vanaf de g unning van de opdracht: 180
Afdeling III. Juridische, economische, financiële en technische inlichtingenn
III.1) Voorwaarden met betrekking tot de opdracht
III.1.1.) Verlangde borgsommenn en waarborgen
5% van de aannemingssom
III.1.4) ANdere bijzondere voorwaarden voor de utivoering van de opdracht: Neen
III.2) Voorwaarden voor deelneming
III.2.1) Persoonlijke situatie van ondernemer, waaronder de vereisten in verband met de inschrijving in het beroeps- of handelsregister
Inlichtingen en formaliteiten om na te gaan of aan de vereisten is voldaan: nihil
III.2.2) Economische en financiële draagkracht: nihil
Inlichtingen en formaliteiten om na te gaan of aan de vereisten is voldaan:
Door deel te nemen aan de gunningsprocedure verklaart de inschrijver dat hij zich niet bevindt in één van de hierna vermelde uitsluitingsgevallen.
Vooraleer over te gaan tot de gunningsbeslissing zal de aanbestedende overheid de juistheid van deze impliciete verklaring op erewoord nagaan van de inschrijver die het best geklasseerd is.
Hiertoe zal de aanbestedende overheid aan de betrokken inschrijver de vereiste attesten en documenten opvragen die hij, tegen de door de aanbestedende overheid bepaalde termijn (12 kalenderdagen), moet indienen.
Indien er naar aanleiding van deze controle van de persoonlijke toestand wordt vastgesteld dat de impliciete verklaring op eer niet strookt met de persoonlijke situatie van de inschrijver hetzij de vereiste attesten en documenten niet tijdig werden ingediend, kan hij van de opdracht worden uitgesloten.
1. eerste uitsluitingscriterium - deelname criminele organisatie, omkoping, fraude en witwassen van geld
Hiertoe geldt een gedagtekende en ondertekende verklaring op eer waarin de inschrijver stelt niet te zijn veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie, omkoping, fraude en witwassen van geld.
2. tweede uitsluitingscriterium - faillissement
De inschrijver mag niet in één van de volgende gevallen verkeren:
1° staat van faillissement of van vereffening, werkzaamheden hebben gestaakt, een gerechtelijke reorganisatie ondergaan, of in een vergelijkbare toestand verkeren als gevolg van een gelijkaardige procedure die bestaat in de nationale reglementeringen;
2° aangifte heeft gedaan van zijn faillissement, voor wie een procedure van vereffening aanhangig is, die een gerechtelijke reorganisatie ondergaat of die het voorwerp is van een gelijkaardige procedure bestaande in andere nationale reglementeringen.
3. derde uitsluitingscriterium - RSZ attest
Voor de inschrijver die personeel tewerkstelt dat is onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid der arbeiders vraagt de aanbestedende overheid het RSZ-attest waaruit blijkt dat hij voldaan heeft aan de vereisten inzake de betaling van zijn bijdragen voor de sociale zekerheid via elektronische weg op.
4. vierde uitsluitingscriterium - belastingen
De inschrijver moet in orde zijn met de betaling van de belastingen.
Voor de Belgische inschrijver vraagt de aanbestedende overheid het attest waaruit blijkt dat hij voldaan heeft aan zijn fiscale verplichtingen via elektronische weg op.
Voor de buitenlandse inschrijver geldt een attest uitgereikt door de bevoegde overheid van het betrokken land en waaruit blijkt dat hij heeft voldaan aan zijn fiscale verplichtingen overeenkomstig de wettelijke bepalingen van het land waar hij gevestigd is.
III.2.3) Vakbekwaamheid
Inlichtingen en formaliteiten om na te gaan of aan de vereisten is voldaan:
In tegenstelling met de uitsluitingscriteria hierboven vermeld, dient het offerteformulier vergezeld te zijn van volgende stukken:
1° kwalificaties
c) studiekwalificaties : diploma's en studiecertificaten van de uitvoerders en of van het ondernemingskader en, in het bijzonder, van de verantwoordelijke(n) voor de leiding van de restauratiewerkzaamheden;
d) beroepskwalificaties : opgave van het aantal jaar relevante beroepservaring en/of getuigschriften
2° de lijst van gelijkaardige restauratiewerken aan beschermde monumenten, uitgevoerd tijdens de laatste 8 jaar en gestaafd door getuigschriften van goede uitvoering voor de belangrijkste restauratiewerkzaamheden, minimum 3 en maximum 5. Deze referenties dienen relevant te zijn voor het uit te voeren restauratieproject en dienen dus voor deze aanneming tenminste volgende werkzaamheden te omvatten :
- restauratie van een houten staakmolen, waarbij staak, steenbalk en/of middenlijsten vervangen werden
Deze getuigschriften bevatten :
a) het bedrag van de restauratiewerkzaamheden
b) het tijdstip ( begin en oplevering ) en de plaats van de uitvoering
c) een duidelijke weergave of deze restauratiewerkzaamheden volgens de regels van de kunst en op regelmatige wijze tot een goed einde werden gebracht
d) de opgave van de gedeelten die in onderaanneming werden gegeven met vermelding van de onderaannemer(s)
e) het verslag van het verloop van de restauratiewerkzaamheden, met inbegrip van eventuele periodes van schorsing en de reden hiervan & de processen verbaal van voorlopige oplevering
3° een verklaring waarin, behoudens de bepaling vermeld in art 30,§2, de technici of de technische diensten vermeld worden die, al dan niet deel uitmakend van de onderneming, ter beschikking zullen staan van de uitvoerder voor de uitvoering van de restauratiewerkzaamheden en diensten
4° verklaring betreffende het materieel van de aannemer/onderaannemer - deze verklaring vermeldt minstens
- de plaats waar de onderdelen gerestaureerd worden ( hoogte, lengte & breedte van de werkvloer ifv het opstellen van het gebinte )
- de beschikbare hefwerktuigen op de werf & in het atelier
5° bewijs van erkenning als aannemer Voor de toewijzing van de opdracht worden de werken die het voorwerp zijn van deze aanneming gerangschikt in de categorie D 23 en de aanbestedende overheid is van oordeel dat zij tot klasse 3 behoren.
6° een nota waarin een omschrijving wordt gegeven van de voorzorgen en maatregelen die de inschrijver zal treffen met betrekking tot de veiligheid, gezondheid, .. die genomen zullen worden bij de heropbouw van het molenkot
7° de ingevulde en gedetailleerde prijsberekening uit het veiligheids- en gezondheidsplan
Afdeling IV: Procedure
IV.1) Type procedure
IV.1.1) TYpe procedure: Openbaar
IV.2) Gunningscriteria: Laagste prijs
IV.23.2.) ER wordt gebruikgemaakt van een elektronische veiling: Neen
IV.3) Administratieve inlichtingen
IV.3.1) Referentienummer van het dossier bij de aanbestedende dienst: 0340/2013/004
IV.3.2) Eerdere aankondigingen betreffende dezelfde opdracht: Neen
IV.3.3) Voorwaarden voor de verkrijging van bestekken en aanvullende documenten
Termijn voor ontvangst van aanvragen voor documenten of voor toegang tot documenten: 10/05/2014 12:00
Tegen betaling verkrijgbare documenten: Ja,
prijs: 55 EUR
Betalingstermijnen en -methode:
De aanbestedingsdocumenten kunnen bekomen worden door schriftelijke aanvraag, via e-mail naar jose.jacobs@west-vlaanderen.be of faxbericht op toestel 050/407102 met opgave van het adres voor verzending en adres voor facturatie. De kostprijs voor deze documenten bedraagt 55 euro en wordt u samen met de factuur per kerende toegestuurd.
IV.3.4) Termijn voor ontvangst van inschrijvingen of deelnemingsaanvragen: 03/06/2014 11:00
IV.3.6) Taal of talen die mogen worden gebruikt bij inschrijvingen of deelnemingsaanvragen: NL
IV.3.7) Minimumtermijn gedurende welke de inschrijver zijn inschrijving gestand moet doen
Periode in dagen: 240 (vanaf de datum van ontvangst van de inschrijvingen)
IV.3.8) Omstandigheden waarin de inschrijvingen worden geopend
Datum: 03/06/2014 11:00
Plaats: Provinciehuis Abdijbeke, Abdijbekestraat 9 8200 Sint Andries-Brugge
Personen die de opening van de inschrijvingen mogen bijwonen: Ja iedereen
VI.1) Periodoeke opdracht: Neen
VI.2) De opdracht houdt verband met een project en/of een programma dat men middelen van de gemeenschap wordt gefinancierd: Neen
VI.3) Nadere inlichtingen: @Ref:00690478/2014001606
VI.5) Datum van verzending van deze aankondiging: 16/4/2014
Algemene bouwwerken
West-Vlaanderen
3/06/14 11:00:00
Langemark-Poelkapelle
Provinciehuis Abdijbeke, Abdijbekestraat 9, 8200 Sint-Andries-Brugge
restauratie Steenakkermlen Langemark-Poekaplle
o/cat. D23, kl. 3
Offertes
R. & K. Wieme
287.944,52 euro
TV Renotec-Boers-Peusens
294.616,33 euro
Calleeuw-Blieck
299.129,26 euro
Literatuur
Archiefbronnen
- Stadsarchief Brugge, Renteboek der abdij van Zonnebeke, 1370, f° 13 r°: "in steenackre onder Courtry"
- Stadsarchief Ieper (bron vernield in 1914), Renteboek van Sint-Pieters - Ieper, f° 39, een langwerpig perkamenten cahier met als titel: "Djt navolghende es alle de ervelike rente ende landhuere toebehorende der kerke van sijnte pieters typre vernieut bi jacob perlaen, pieter caes, france de neckere ende joos dhoge als kerckmeesters in deisen tiden ende willem losier ontfanghere vander zelver kerke jnt jaer .xiiij c ende .xxxix. jnde maend van september, vallende alle jaere telken zijnte bamesse" (1439),
- Stadsarchief Ieper, Kasselrij Ieper, nr. 5068, "De prochie van Langhemarck. Terrier a(nn)o 1628" (register, groot folio), f° 146 ("Tusschen de Brugghe strate ... ende Steenacker muellene", 1628).
- Stadsarchief Ieper, Kasselrij Ieper, I, nr. 68, "Registre van alle de hooftleenen vanden princelijcken leenhove van Sijne Mats. Zaele van Ipre, 1648, f° 79 ("In Passchendale, het straetken loopende vanden houtberch naer den steenacker meulene", 1648).
- Stadsarchief Ieper, Kasselrij Ieper, nr. 5274. "Landtboeck van Cleven haer extenderende binnen der prochien van Langhemarck ende passchendaele", 1700, f° 25 ("Suut tstraetgen loopende vander steenacker meulen naer clercxhove", 1700)
- Rijksarchief Brugge, Aanwinsten, nr. 3061, "Leenen van Wynendaele in de prochien van (o.a.) Langemarcq", anno 1735 ("In Langhemarcq, ... zuijt oost bijden steenacker meulen", 1735).
- Rijksarchief Brugge, Charter Letuwe (charters met blauw nummer), nr. 8036 ("Steenackermeulen", 1735).
- Carte Fricx, 1744 ("Stenackre M.").
- Rijksarchief Brugge, Aanwinsten nr. 3065, "Registers en cahiers van lenen gehouden van Wijnendale", o.m. te Langemark, anno 1768 ("Inde prochie van Langemaercq, zuijt vande kercke, bijden steen acker meulen", 1768 / ""De straete die loopt van Steenacker muelen naer den Cruijceboom", 1768).
- Rijksarchief Brugge, Wijnendale, nr. 7: "Manscheep Bouck van alle de Leenen ende Achterleenen immediatelyck ende mediatelyck gehouden van den leenhove ende casteele van Winendaele" (...), 1774, f° 4 r°, 490, 493 ("Langemarcq, bij den Steenacker meulen", 1774 / "langhemarcq, byden Steenacker muelen", 1774 / "langhemarcq, de strate van den steen acker meulen naer het Stroomken", 1774).
- Stadsarchief Ieper, Kasselrij Ieper, I, nr. 5050, "Register ende verheffen van Leenen der Zaele ende Leenhove van Ipre, 12 september 1772 ende eyndigende den 30 november 1793" (register, folio, papier), f° 62 ("In passchendaele..., het straetjen loopende vanden goutbergh naer den steen acker meulen", 1777).
- Rijksarchief Brugge, Kaarten en Plannen, nr. 401, 18de eeuw ("den Steenackermeulen").
Atlas der Buurtwegen Langemark, 1846 ("Steenakkermolen").
Gedrukte bronnen
- De Flou Karel, Toponymisch Woordenboek van Westelijk Vlaanderen...", XV, 1934, kol. 249.
- L. Gilliodts van Severen, "Coutumes des Pays et Comté de Flandre. Quartier de Bruges. Petites villes, VI, Bruxelles, 1893, p. 142 ("Steenackermeulen, te Langemarck", 1626).
- Wilhelm Schreiner, "Der Tod von Ypern. Schicksal in Flandern", Herborn, Oranien-Verlag, 1917, 248 p.
- Wilhelm Schreiner, "Der Tod von Ypern. Die Herbstschlacht in Flandern", Herborn, Oranien Verlag, 1917, 279 + (1) p. + 29 p. afb.
- Wilhelm Schreiner, "De dood van Yperen. De Duitschers in Vlaanderen", Kampen, Kok, 1930², 283 p. (Nederlandse vertaling).
- Wilhelm Schreinen, "De Dodenmolen: fragment uit "Der Tod von Ypern - Schicksal in Flandern", Langemark, Gemeentebestuur, druk Vonksteen, 1956, 38 p.
- Werner Beumelburg, "Flandern 1917", Oldenburg i.D./Berlin, Gerhard Stalling, 1928, 169 p. - Kapitel VI. Doodemolen, p. 69-86 (Schlachten des Weltkrieges. In Einzeldarstellungen bearbeitet und herausgegeben im Auftrage des Reichsarchivs, Band 27). Herdruk: Wolfenbüttel, s.d.
- Le Propagateur (Ieperse krant), 04.01.1854, p. 4, kol. 1; 07.01.1854 (verkoopadvertentie)
Literatuur
Annoot Roland, "De molens in het Westland", Ieper, 1950.
Arickx V., "Geschiedenis van Pittem", Pittem, 1951.
Cornilly Jeroen, "Monumentaal West-Vlaanderen. Beschermde monumenten en landschappen in de provincie West-Vlaanderen. Deel 1. Arrondissementen Ieper, Kortrijk, Roeselare, Tielt", Brugge, 2001, p. 139.
D(e) K(inderen) E(ls), "De Steenakker- of Dodenmolen te Langemark", in: De Belgische Molenaar, LXXII, 1977, p. 306-307.
Denewet Lieven, "De voortrekkersrol van West-Vlaanderen: twee provinciale windmolens ingehuldigd", in: lenecho's, XXI, 1993, nr. 3, p. 113.
Denewet Lieven, "Standpunt Werkgroep West-Vlaamse Molens. De Steenakkermolen van Langemark is nu al drie jaar gesloten", /West-/Vlaams Molenblad, XXIX, 2013, 1 (winter), p. 1-2.
Devliegher Luc, "De molens in West-Vlaanderen", Tielt/Weesp, 1984, p. 286-287 (Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, 9).
Devyt Chr., "Westvlaamse windmolens. Inventaris volgens de toestand op 1 januari 1965", Brugge, 1966, p. 90.
Gheeraert Michel, "Langemark, Poelkapelle, Bikschote, St.-Juliaan, Madonna in oude prentkaarten (anno 1900-1916)", Langemark-Poelkapelle."Langemark-Poelkapelle graag gezien", De Klaproos, Koksijde, 2004.
Holemans Herman, "Westvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 4. Gemeenten K-L", Kinrooi, 1997.
Leeuwerck Ernest, "Steenakkersmolen of Dodenmolen", in: Aan de Schreve, IV, 1974, afl. 2, p. 13-14.
Maes Jozef, "Steenakker- of Dodenmolen te Langemark", in: De Belgische Molenaar, LV, 1960, nr. 10 (22 mei), p. 156, 158 en nr. 14 (22 juli), p. 216, 218; LVII, 1962, p. 272.
Maes J., "De Roobaard en andere molens te Langemark (Vlaamse windmolens, 131)", in: De Belgische Molenaar en Levende Molens, jg. 74 (1979), nr. 12 (22 juni), p. 155-1157.
Maes J., "Nog over Langemarkse molens en de pijpegale (Vlaamse windmolens, 132)", in: De Belgische Molenaar en Levende Molens, jg. 74 (1979), nr. 17 (7 september), p. 217-218.
Missinne Robert, "De Steenakkermolen te St.-Juliaan", in: Gidsenkroniek Westland, XXXIII, 1995, p. 53-66;
Verpaalen John, "Molens van de frontstreek", Koksijde, De Klaproos, 1995, p. 90-93.
Missinne R. & Leroy D., "Steenakkermolen te Langemark-Poelkapelle", Brugge, Provincie West-Vlaanderen, s.d. (folder).
Verpaalen John, "Windmolens in de actualiteit [Langemark; Geluveld; Zarren-Werken; Merkem; Komen; Diest; Tessenderlo]", in De Belgische Molenaar en Levende Molens, jg. 77 (1982), nr. 11 (november), p. 236 en 245.
"Provinciale draaipremie voor ambachtelijke molens. Aantal asomwentelingen van West-Vlaamse molens in 2004-2009", in: /West-/Vlaams Molenblad, XXVI, 2010, 3, p. 115-118.
"Aantal asomwentelingen van West-Vlaamse molens in 2010", in: /West-/Vlaams Molenblad, XXVII, 2011, 1, p. 50.
Mondelinge mededelingen door Omer Lievens uit Torhout aan Lieven Denewet, jaren 1980. Omer was de zoon van Jules Lievens-Standaert, molenbouwer (die de Steenakkermolen in 1923 opbouwde) & molenaar tot 1929 op deze molen
Persberichten
- Gazette van Rousselare, 22 september 1894.
- JDH, "Provincie vat restauratie aan van Steenakkermmolen Langemark", Het Nieuwsblad, 15.04.1992, p. 11.
- NB, "Nocturne op de Steenakkermolen", Krant van West-Vlaanderen, 19.12.2003.
- RB, "Open Monumentendag. Molens in de kijker", in: Krant van West-Vlaanderen, ed. Ieper, 10.09.2010.
- Piet Lesage (PLI), "Bekendste molen uit WO I kantelt bijna om", Het Nieuwsblad, 04.04.2013.
- "Steenakkermolen dreigt te kantelen", www. focus-wtv.be, 04.04.2013.
- PLI, ‘Steenakkermolen wordt in 2014 gerestaureerd', Het Nieuwsblad, 05.04.2013.
- PLI, "Molen die dreigt te kantelen krijgt eindelijk opknapbeurt", Het Nieuwsblad, 25.02.2014.
- Thomas De Conseth, "Restauratie Steenakkermolen gestart", Het Laatste Nieuws (dig.), 14.10.2014.
- PLI, "Restauratie Steenakkermolen gaat van start", Het Nieuwsblad, 14.10.2014.
- TOGH, "Steenakkermolen gedemonteerd", Het Wekelijks Nieuws, ed. West, 17.10.2014, p. 1, 60.
- Thomas de Conseth, "Historisch bouwwerk krijgt na jaren verdiende renovatie. Steenakkermolen van grond gelicht", Het Laatste Nieuws, 16.10.2014.
- DBEW, "Steenakkermolen in oude glorie hersteld", Het Laatste Nieuws, 03.07.2015.
- "Steenakkermolen weer rechtgezet", De Weekbode, ed. West, 03.07.2015.
- RW, "Steenakkermolen draait weer", KW, ed. West, 18.12.2015.
- “Steenakkermolen”, in: langemark-poelkapelle.be (18.12.2015).
- DCH, "Volksverhalenroute heropend met zestien luisterpalen", Het Laatste Nieuws, 09.05.2016.
- "Molenaars bezoeken Steenakker- en Beeuwsaertmolen", Krant van West-Vlaanderen, ed. Ieper-Poperinge, 24.06.2016.
- "Steenakkermolen draait weer", Krant van West-Vlaanderen, ed. Ieper-Poperinge, 27.05.2016.
- CMW, "Langemark. Nieuwe molenaars Steenakkermolen", Het Laatste Nieuws, 06.03.2023.
- Tom Gheeraert, "Sven en Jo zijn de nieuwe meester-molenaars. Bezoekers weer elke maand welkom in Steenakkermolen", Krant van West-Vlaanderen, 10.03.2023, p. 42.
- "Nieuwe molenaars nemen intrek in Steenakkermolen", Infoblad Langemark-Poelkapelle, april-mei 2023, p. 15.
- Timothy Puype, "Nieuwe meester-molenaars voor de Steenakkermolen", NT magazine. Het blad voor de openbare sector, nr. 59, 2023.