Voldersmolen
Geraardsbergen, Vlaanderen, Oost-Vlaanderen
- Naam
- Voldersmolen, Volmeulen, Zaagmolen
- Ligging
- Begijnhofkaai
9500 Geraardsbergen
ten N v.d. Grotestraat
op de Kleine Dender
monding in de Dender
Vlaanderen - Oost-Vlaanderen
- Gebouwd
- 1545 (volmolen), 1588 (oliemolen), voor 1794 (zaagmolen), 1794 (opnieuw oliemolen), voor 1828 (oliepaardenmolen)
- Verdwenen
- tussen 1579-1584 (oorlog) / voor 1828, vervangen door rosoliemolen
- Type
- Onderslag watermolen
- Functie
- Volmolen, later oliemolen
- Bescherming
- niet
- Database nummer
- 7328
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
De penningkohieren uit 1571 maken, wegens het onvolledige karakter van dit belastingsdocument voor Geraardsbergen, geen melding van de watermolen, gelegen aan "Tusschenbrugghe" (het vroeger deel tussen de Grotestraat en de "Oude Brug"). Deze molen moet gesitueerd worden op de plek, toen bekend als "den werf", en meer bepaald aan de monding van de Kleine Dender in de Dender (thans nabij de hoek van de Grotestraat en de Begijnhofkaai) tegenover het vroegere begijnhof.
Uit een iconografische bron uit 1616 blijkt dat Jan de Landsheere toen de eigenaar-uitbater was van de voornoemde watermolen, een rechthoekig gebouw met zijtrapgevels onder een zadeldak. Deze Jan de Landsheere was drie jaar eerder in conflict gekomen met de abt van de Sint-Adriaansabdij. Eerstgenoemde was ook eigenaar van een slagmolen, voordien een voldersmolen, gelegen achter het Sint-Janshuis, naast de Hunnegemvest (en traceerbaar op de stadsplattegrond van Jacob van Deventer uit circa 1560). Hij zou door het ophouden van een sluis te veel water hebben ontnomen voor de goede werking van de binnenmolens op de Dender. Het aanbrengen van deze sluis, die de waterstand van de stadsgrachten moest regelen, kaderde aldus binnen de versterkingswerken van de stadsomwalling ("sekere speyken, staende by de Uneghemkerke aende Veste deser stede ... tot fortificatie vande selve stedeveste"). De Landsheere zou volgens de abt ten onrechte gebruik hebben gemaakt van deze sluis om zijn slagmolen te laten draaien.
Omstreeks 1735 wist de Sint-Adriaansabdij de oliemolen aan de Kleine Dender te verwerven, die op dat ogenblik toebehoorde aan de familie De Bremaecker. Hij werd omgebouwd tot zagerij. Met de bevolkingstelling van 10 vendémiaire an IV (1796) woonde slechts één molenaar met zijn gezin in de "Gasthuys en Duytsstraete (de huidige Grotestraat en de Oudenaardsestraat), waarbij ook "Tussenbrugghe" behoorde. Het was Petrus Hedis (°1750), die sinds 1774 in Geraardsbergen woonde en naar alle waarschijnlijkheid de watermolen uitbaatte.
In 1788 had Pieter Menschaert (°1719) zich met zijn gezin gevestigd in de stad, waar hij voor de jaarlijkse pachtsom van 2000 gulden de Denderwatermolens mocht uitbaten. De verpachting gebeurde openbaar en luidde: "drayende met vijf coppelen steenen, ende also bestaende in eenen tarwe-, cooren-, moudt-, schorse- ende eenen creupelen molen, mede oock den oliestampmolen op de voorseyde rivier den Dender, met hen molenhuys ende erve, mitsgaders voor deze battimenten, staende jeghens de gemelde riviere den Dender, ende recht over den selven oliestampmolen."
Twee jaar later vielen de Fanse legers de Oostenrijkse Nederlanden binnen, wat het molenaarsbedrijf grote schade toebracht. Menschaert kreeg hiervoor van de abt 500 gulden vermindering op de pachtsom voor de komende jaren. In september 1794 werd door de Franse militire overheid aan de Sint-Adriaansabdij een zware oorlogsschatting van 300.000 gulden opgelegd. Om deze som bij elkaar te krijgen, werden de monnniken verplicht een aantal abdijgoederen te verkopen.
Op 3, 10 en 17 november 1794 werden in de herberg "Klijn Brussel" de zeven abdijmolens, die in en om de stad stonden, openbaar verkocht aan Jean-François Spitaels, linnenhandelaar-bankier te Geraardsbergen. Hierbij waren inbegrepen de drie binnenmolens en de olieslagmolen met pakhuis en molenwoning.
Voor de Municipaliteit van Geraardsbergen verhuurde de administrateur-generaal van Oost-Vlaanderen, vanaf 24 november 1795, voor een termijn van 3, 6 of 9 jaar, twee watermolens (van de voormalige Abdij) met de daarvan afhangende gebouwen, evenals 29 loten zaailanden, alles gelegen in Geraardsbergen. Inlichtingen in het kantoor van de ontvanger der Nationale Domeinen (advertentie in de Gazette van Gend, 19 en 23 november 1795).
De nieuwe eigenaar Jean-François Spitaels, verhuurde de stadswatermolens in 1797-1798 voor 3200 livres. In 1796 woonde in de Molenstraat de hogergenoemde molenaar Pierre Menschaert met zijn gezin, tevens zijn verwant Marculphe Menschaert (°1751) met zijn vrouw. Ook hij stond op dat ogenblik vermeld als molenaar.
Uit een advertentie uit 1819, waarin Albert Spitaels o.m. deze molens te huur aanbood, weten we waaruit ze bestonden:
De grote watermolens uit Geraardsbergen, in steen gebouwd, op de Dender, bestaande uit een groot hoofdgebouw (“corps-de-logis”), met ruime nevengebouwen en vier raderen, nl.
- een olieslagmolen met dubbele pers;
- een schorsmolen (“moulin à tan”)
- een korenmolen met zijn volledige maal-installatie;
- een moutmolen (“moulin à drèche”) met zijn volledige maalinstallatie, en alle onderdelen voor het functioneren ervan.
Op 24 maart 1819 werd bij het proces-verbaal van afpaling van de stad Geraardsbergen de molen omschreven als een oliewatermolen met één waterad, dat bij gebrek aan watertoevoer slechts tweemaal per week draaide. De huurwaarde van de molen werd minstens de helft lager geschat dan de binnenmolens op de Dender. Op het oudst gekende kadasterplan (niet gedateerd en met oude kadasternumemrs) staat, geheel op de Kleine Dender gebouwd, een kleine constructie (sectie B 549) met één waterrad.
In de Franse periode was het opnieuw Jean-François Spitaels die de oliemolen wist te verwerven. Dit gebeurde tijdens de openbare verkoop van de abdijgoederen in november 1794. De site werd toen omschreven als "eenen waterzaegmolen op de loverdije met de erve ende batimenten daaropstaende". Na zijn overlijden in 1816 erfde één van zijn zonen, de bankier Albert Spitaels de molen.
Van 1838 tot 1844 bleef hij in het bezit van zijn weduwe Isabelle Van Yper (1773-1844) en na de verdeling van het familiebezit voor notaris Bijl op 17 maart 1845 kwam hij door huwelijk toe aan Louis Jacques Ghislain Bijl (1801-1883), advocaat-rentenier te Geraardsbergen.
Op het Primitief Plan uit 1828 staat de hoger genoemde constructie met waterrad niet meer getekend. Wij veronderstellen dat de watermolen inmiddels werd afgebroken en het bestaande, grotere gebouw daar tegenover langs de oever van de Kleine Dender gebruikt werd als oliepaardenmolen. Dit betekende voor die tijd een goedkopere oplossing en een garantie voor een continue energievoorziening.
In 1838 was bij de verdeling van de erfenis van Albert Spitaels nog sprake van een watermolen. In het Archief van het Kadaster werd het gebouw echter aangeduid als een oliepaardenmolen (Sectie A 482, 120 m²). Wellicht bood de Kleine Dender te weinig waterkracht en was het dus aangewezen gebruik te maken van een andere krachtbron.
In 1849 staakte de molenaar volledig met het stampen van olie. Van 1850 tot 1853 wed in het gebouw een weverij en ververij ingericht. De exploitanten blijven onbekend. Vanaf 1855 kreeg de oude molen een agrarische bestemming, maar in 1862 werd op die plaats opnieuw gestart met een stoomzagerij. Vier jaar later ging het pand dienst doen als magazijn. Tenslotte wist advocaat Bijl op 1 juni 1869 het gebouw te verkopen aan de stad.
De vroegere watermolen (of ten minste een deel daarvan) stond bij de stedelijke administratie bekend als "Zaagmoleken". Een poging op 16 december 1870 om de ruimte te verhuren mislukte omdat de graanzolder onbruikbaar bleek. Met eenheid van stemmen werd in de gemeenteraad van Geraardsbergen op 26 december 1873 beslist om in het leegstaande gebouw een stedelijk slachthuis onder te brengen. De noodzaak om de vele onhygiënische slachthuizen van de beenhouwers in één ruimte te verenigen was groot. Alleen Modeste De Cock (1808-1881), arts en burgemeester van de stad, was, samen met meer dan 250 omwonenden, heftig gekant tegen deze beslissing. Zij vonden de inplanting van dergelijk bedrijf in het stadscentrum, net om hygiënische redenen, onverantwoord. Er werd terecht gewezen op het besmettingsgevaar dat een vervuiilde Kleine Dender kon veroorzaken. Er werd gevreesd dat opnieuw een cholera-epidemie zou losbarsten, zoals in 1866. Na het bezoek ter plaatse van de Provinciale Medische Commissie op 12 augustus, werd het project afgeblazen. De ligging in het dichtbevolkte centrum naast een waterloop was haar voornaamste bezwaar. Uiteindelijk werden de gebouwen van het "Zaagmoleken", omschreven als "spacieux et solide", in 1878 gesloopt en werd de vrijgekomen ruimte, na het overwelven van de Kleine Dender, ingericht als een openbare plaats. Op diezelfde plaats werden tenslotte in 1883 de gebouwen van de Rijksmiddelbare school ingehuldigd.
Jacques DE RO
Literatuur
Archieven
Rijksarchief Gent, Scheldedepartement, nr. 6091.
Gedrukte bronnen
Gazette van Gend, 9 juni en 10 juli 1788.
Gazette van Gend, 10 en 20 n ovember, 2 december 1794.
Gazette van Gend, 19 en 23 november 1795.
“Supplément au N° 331 de L’Oracle” (Brussels dagblad), vrijdag 27 november 1818, p. 3.
Werken
Lieven Denewet, "Volmolens voor wol en zeemleder in Vlaanderen en Waals-Brabant. Deel 1. Geografische en chronologische inventaris", Molenecho's, jg. 15, 1987, nrs. 2-3, 158 p. (themanummer).
E. Soens, "De Abdij van Sint-Adriaan te Geeraardsbergen. Haar Pachthoven en Molens", in: Annalen van den Oudheidkundigen Kring van de Stad en het voormalig Land van Aelst, X, 1914, p. 232-233.
Paul Huys, "Molens in en rond Geraardsbergen in 1786. Naar aanleiding van een betwiste oprichting van een windmolen te Overboelare", Molenecho's, jg. 26, 1998, nr. 1, p. 26-30.
"Inventaris van de wind- en watermolens in de provincie Oost-Vlaanderen naar gegevens van het Archief van het Kadaster. Eerste aflevering. De arrondissementen Aalst en Dendermonde", in: Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, XIV, 1960, 3 (Gent, 1962).
Herman Holemans, "Oostvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 3. Gemeenten G-H-I", Rotem, Studiekring Ons Molenheem, 2000.
Jacques De Ro, "Waterkracht versus mechanische drijfkracht. Evolutie van de watermolens in Geraardsbergen en deelgemeenten. Deel 1, in: Gerardimontium; Deel 2", in: Gerardimontium, 2004, nr. 195, p. 11-23.
F. De Chou, p. 9
M. Van Trimpont, "Het Land en de Baronie Boelare", Geraardsbergen, 2001, p. 57, 62.