Molen ter Eecken
Munkzwalm (Zwalm), Vlaanderen, Oost-Vlaanderen
- Naam
- Molen ter Eecken, Molen Vlaminck
- Ligging
- Gaverbosdreef 32
9630 Munkzwalm (Zwalm)
noordzijde
ten O. van de Zijpgrachtstraat
op de Zwalm
kadasterpercelen B186 en 188
Vlaanderen - Oost-Vlaanderen
- Gebouwd
- voor 1227
- Verdwenen
- 1834, woonhuis / na 1877, sloop gebouw
- Type
- Watermolen
- Functie
- Korenmolen, oliemolen
- Bescherming
- niet
- Database nummer
- 6803
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
De molen Ter Eecken was een watermolen op de Zwalm, aan de noordzijde van de Gaverbosdreef, even ten oosten van de kruising met de Zijpgrachtstraat.
Een eerste vermelding van Ter Eken vinden we al in 1227 terug, als Jan van Lathem de molen pachtte van de Sint-Baafsabdij te Gent. (Deze abdij bezat in de loop der tijden, voor langere of kortere tijd, een drietal watermolens op de Zwalm). In het rijke archief van de abdij (thans in het Rijksarchief Gent) zijn er vele rekeninen, pchtcontracten, prijzijen en andere teksten over deze watermolen te vinden.
We vinden de molen terug in de penningkohieren van 1571 (f° 2 v°): "Jan Schuerbroot fs. Gheeraerts haudt in pachte van mijn Eerw. heere de proost der cathedrale kercke van Ste Baefs de water cooren muelen ter Eecken voor 120 p.parisis tsiaers zuvers ghelts. In de penningkohieen van 1577 (f° 2 r°): "Adriaen van Banck ... de Waetermuelin" (P. 1577, 2 r°).
In 1643 waren er twee watermolens: een grote en een kleine. Toen was er een proces met Jacques van Laerebeke van de IJzerkotmolen in Sint-Maria-Latem. De 29-jarige Bavo vanden Hecke fs Christiaens, pachter-molenaar op de watermolen ter Eken te Munkzwalm, getuigde op 23 november 1643: Dat hy deposant tsedert de twee maenden herrewaerts, dat den zelven verweerdere heeft begonnen te maelen metten zelven synen copermeulen, by hem binnen jaer ende dach herrewaerts gheërigiert, grootelick is belet gheweest in het maelen metten selven coorenwatermeulen. De IJzerkotmolen was toen in gebruik als kopermolen en was uitgerust met hamers, waarbij er meer kracht nodig was om hem in werking te stellen dan bij de papiermolen, zo lezen we het in bovenvermeld verzoekschrift. We twijfelen er niet aan dat veel koper voor militaire doeleinden werd gebruikt. De tijden waren ernaar. De Spaanse Nederlanden hadden vooral in 1643-'47 zwaar te lijden onder Franse en Hollandse invallen. In 1643 was Gent ternauwernood ontsnapt aan een inname door de troepen van de Verenigde Provinciën.
Molen ter Eecken werd echter bij het malen sterk gehinderd door het ophouden van het water aan de IJzerkotmolen. Ze stuwden het water steeds hoger op, "om te meerderen val te hebben van het water", zodanig dat het waterrad van de "grooten meulen ter Eecken bijna twee voeten in het water lag". Daardoor kwam Ter Eecken in de problemen en kon de molen niet meer draaien als voorheen. In 1644 werd een compromis voorgesteld waarbij de beide molens een "waterpeghele" zouden plaatsen waarbij beide de gestelde hoogte dienden te respecteren. Tevens zou men het rad van molen Ter Ecken één voet verhogen.
In 1646 was het echter weer prijs. De molenaar van "Ter Eecken" vroeg pachtvermindering aan, omdat de "dienaers van Van Laerebeke alle daeghen lancx om hoogher het waeter zyn haudende".
In 1675 rezen er opnieuw problemen met de buur uit Sint-Maria-Latem. Diezelfde Bavo vande Hecke kreeg het nu aan de stok met de erfgenamen van Adriaen Vanderhaegen, die van de verlaten kopermolen een oliemolen hebben gemaakt. Het moet zelfs nog erger geweest zijn dan ervoor, want zijn waterrad lag drie en een halve voet in het water: "soo dat sy nu meer dan eenen voet het waeter aen het vorseyde stampkot syn hoogher haudende dan dat men heertyts met de copermeulens plach te doen". Daarna werd het een tijdje rustig tussen de twee buurmolens.
In een prijzij van 1772 werd melding gemaakt van een oliemolen met een tuimelas.
Op de Ferrariskaart van ca. 1775 vinden we de benaming "Moulin ter Heecken", met een molengebouw aan weerzijden van een arm van de Zwalm. Het was een dubbelmolen: de "grote molen" op de ene oever (ingericht als graan- en oliemolen), uitgerust met een onderslagrad ("grondwiel") en de "kleine molen" (enkel ingericht als graanmolen), voorzien van een bovenslagrad ("bovenwiel") op de andere oever. De "kleine molen" (op het kadasterperceel B188) werkte enkel als de "grote molen" (op B186) te weinig water had.
Uit het proces-verbaal van afpaling van de gemeente Munkzwalm uit 1817:
"Il y a deux moulins à eau situés sur la Zwalm. Ils sont divisés en deux classes. (...)
L'autre (Section B n° 220) appartient à Mons(ieu)r Noyette à Sottegem, est aussi une usine à grains et à huile, mue par un seul tournant (grondwiel). Sa situation est à demi quart de lieu du moulin susmentionné et à un quart de lieu de celui de Marie Laethem. L'expert estime, d'après des renseignements positifs, que ce moulin doit être porté, comme le premier, au revenu brut de fr. 420,00. Il se trouve encore un petit moulin qui est attenant à ce dernier n° 221 ayant une roue dite 'bovenwiel". Il sert uniquement à moudre des grains, lorsque le grand moulin manque d'eau. Cette usine n'étant que d'un intérêt accessoire, doit être évaluée seulement à un revenu brut de fr. 36,00. Déduction fait d'un tiers pour entretien et réparations, donne un revenu net de frs. 24,00".
In 1834 werden de "grote molens" op het kadasterperceel B nr. 186 1834 tot klasse 1, met een kadastraal inkomen van 324 frank, terwijl de de "kleine molen" (op het perceel B 188) ook tot klasse 1 behoorde, maar met een kadastraal inkomen van slechts 76 frank.
Eigenaars na 1800:
- voor 1817: Noyette, Zottegem
- tot 1833, eigenaar: Vlaeminck Pieter
- 1833: de erfgenamen (overlijden van Pieter Vlaeminck)
- 11.04.1833, verkoop: Vanderlinden Jacobus (notaris Van Damme uit Nederzwalm)
- 1834: de erfgenamen (overlijden van Vanderlinden Jacobus)
- 1834, verkoop (akte notarissen Moerman en Ruysschaert uit Zottegem).
In de verkoopakte van 11 april 1833 vinden we als beschrijving: "eenen koorn-watermolen met stampkot en kleyn watermolenken daarnevens met draeyende en roerende werken staende op de riviere de Zwalm. Een jaar later beschreven de notarissen Moerman en Russchaert uit Zottegem het goed als volgt: "twee koornwatermolens met een stampkot alsmede alle draeyende en staende werken met het medegaende geweed, Bosch en aenpaelende water, gestaen en gelegen te Munkzwalm op en aan de Zwalmbeke, genoemd den molen ter Eecken, groot 72 roeden, 85 ellen palende oost de Zwalmbeke, daarover Pieter De Clercq, zuyd de straete en west de Zwalmbeke. Onverpacht."
Na het overlijden van de laatste molenaar Louis van der Linden, verkochten zijn erven de molen in 1834. De nieuwe eigenaars ontmantelden onmiddellijk de watermolengebouwen en richtten ze in als woonhuizen. Het kadaster maakt er melding van in 1836. Bij deze gelegenheid werd de linker Zwalmarm gedempt.
Op de kaart van de buurtwegen (ca. 1844) vinden we de gedempte Zwalmarm terug naast "Sentier 55" of "Molenweg". Het kleine spuikommetje ter hoogte van het kadasternummer 201, de overkant van wat nu de Gaverbosdreef nr. 2 is, gedeeltelijk op de parking van het huidige koopcentrum, wordt vermeld als "oud spei, overblijfsel van oude molen".
Op de kaart van de waterwegen van 1877 staan de gebouwen van de molens nog steeds ingetekend onder de kadasternummers 186 en 188. Ze worden echter niet meer beschreven als molen.
Geprojecteerd op de huidige situatie stond de molen ter hoogte van het laatste huis aan de Gaverbosdreef (huisnummer 32) op de rechterkant, nog steeds het kadasternummer 188, in 2010 eigendom van het echtpaar Van den Abeele-Van Huffel. Het molenaarshuis, onder kadasternuummer 184, is de hoeve aan de linkerkant van de Gaverbosdreef die nu het huisnummer 17 draagt.
Lieven DENEWET, Frydda VAN DE VELDE, Georges SOUFFREAU & Herman HOLEMANS
Literatuur
Archieven
- Stadsarchief Gent, Penningkohieren van Munkzwalm, 1571, f° 2 v°.
- Stadsarchief Gent, Penningkohieren van Munkzwalm, 1577, f° 2 r°.
Werken
Georges Souffreau, "Geschiedenis van de verdwenen Koren- en Oliewatermolen Ter Eken te Munkzwalm (voor 1227-1834)", Woubrechtegem, 2014, 126 p.
Rijksarchief Gent, Bisdom en Sint-Baafs
Stadsarchief Gent, Penningkohieren, nr. 15 (1571-1572)
Julien Th. Vandeputte, "De molens van het arrondissement Oudenaarde uit hun geschiedenis", Oudenaarde, 1974;
Inventaris van de wind- en watermolens in de provincie Oost-Vlaanderen naar gegevens van het Archief van het Kadaster. Derde aflevering. De arrondissementen Oudenaarde en Sint-Niklaas", in: Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, XVI, 1962, 2 (Gent, 1963);
Herman Holemans, "Oostvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 5. Gemeenten M-N", Opwijk, Studiekring Ons Molenheem, 2004;
F. Verlaeckt, F. Van de Velde e.a., "De molens van Zwalm. Een lees- en kijkboek", Zwalm, Heemkundekring De Zwalm, 2010, 193 p.
Lieven Denewet, "De IJzerkotmolen van Sint-Maria-Latem maalt opnieuw", in: Molenecho's, XXVI, 1999, nr. 2, p. 96-101;
Lieven Denewet, "Industrieel verleden van watermolen te Sint-Maria-Latem ontsluierd. Opeenvolgend papier-, ijzer-, koper-, olie- en graanmolen, of de IJzerkotmoeln was wel degelijk een ijzermolen!", in: Molenecho's, XXIX, 2001, nr. 2, p. 77-83;
Lieven Denewet, "Vier koperwatermolens in en rond Gent (ca. 1640-'50)", in: Molenecho's, XXIX, 2001, nr. 3, p. 142-150;
Luc Bauters, Johan Deschieter, Els Otte & Walter Van den Branden, "De Zwalmmolen - erfgoed in beweging", Gent, 2012, 80 p.