Zaventem, Vlaanderen - Vlaams-Brabant
- Naam
- Kleine Molen, De Losser, Vaddersmolen, Neermolen
- Ligging
- Hector Hennaustraat
1930 Zaventem
Nederwoluwe
Weyveld
op de Woluwe
kadasterperceel D161
Vlaanderen - Vlaams-Brabant
- Gebouwd
- voor 1486
- Verdwenen
- 1902, wordt melkerij, later caoutchoucfabriek
- Type
- Onderslag watermolen
- Functie
- Korenmolen, papiermolen
- Bescherming
- niet,
- Database nummer
- 5907
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
De Kleine Molen, De Losser (verbastering van eigenaar De Loffre) of Vaddersmolen was een watermolen aan de Hendrik Hebbaustrat op de Woluwe. De benaming Kleine Molen dateert uit de 15e of 16e eeuw. Bij latere herbouwingen werd de molen vergroot en in de telling van 1686 prijkt hij op de vierde plaats, met een belastbaar inkomen van 90 guldens. In 1551 heet het hof waartoe hij behoort Vaddershof, d.i. het hof van de Vadder, en in 1646 wanneer Antoon Reusens ook Vanderbeken-molen bezit, wordt hij van deze onderscheiden onder den naam Neermolen.
Er bestaat echter nog een oudere benaming dan Vadders hof. Op het einde der 14e eeuw immers betaalde Aard van den Inde een cijns voor twee inslagen of inrijgelegenheden: één vóór Jan van Winegheem op het latere hof ter Beke, en een tweede «biden hove ten voerde». Een voorde is een plaats waar men door het water waadt; de brug over de Woluwe moet hier dus destijds niet bestaan hebben.
Als oudste eigenaar is ons bekend de familie van der Hage, ook Breme of Brems genaamd (14e en 15e eeuw). Deze familie was in dien tijd zeer invloedrijk. In het perkamenten obituarium vinden we er niet minder dan vijftien vermeld, w. o. een Johannes van der Hage, die naast den Rattenmolen een hofstede bewoonde. Een zekere Elizabeth bezette in 1486 een jaargetijde op haar woning «super conum platee dicte de ristrate » (26 mei), dus nabij onderhavige molen. Op 11 april werd het afsterven herdacht van een Agneta Brems, die de pastoor 4 stuivers liet «super horre um iacentem te nederwolue supra molendinurn patris eius ».
In 1415 behoorde de molen aan Hendrik van der Beke uit Brussel. Deze betaalde 1 denier cijns «de gota sub wulua ultra molendinum quondam Joh. Breems». Hij werd opgevolgd door Jan van Beygem en jan van Hever. Deze laatste wordt vermeld in een cijnsboek van 1450, en had als opvolger Merten van Hever. Een zekere Gillis van Hever komt omtrent 1420 eveneens voor als molenaar te Diegem.
Omtrent 1480 eindelijk komt Hendrik de Vadder te voorschijn, «heynrix wetteghe zone daer moeder af is alyt van haesduct». Twee Hendrik de Vadder's volgen elkander op. Zij behoren tot een molenaarsfamilie waarvan men vertegenwoordigers terugvindt in de meeste gemeenten van het Woluwedal te Zaventem o.a. bezetten ze nog den H. Geestmolen en hadden een rente op Gestel's molen. Cornelis de Vadder baatte een molen uit te Diegem in 1522.
Hendrik de Vadder junior, overleed in 1410. Zijn zoon Jan, d1en hij had van Lijsbeth Smets, erfde de molen. ln 1415 oeloorde deze Jan jaarlijks 10 Rjnsche guldens en 5 schellingen grooten Brabantsch te geven aan elk van zijn broeders Bernard en Merten, alsook aan de kinderen van zijn overleden broeder Daneel. Hij verbond daartoe «den cleynen moelen met hueren thoebehoerten «gel(egen) neven den zyp». Jan de Vadder maakte ettelijke schulden. Ook was hij verplicht den 18 maart 1505 zijn goederen te verpanden ten voortleele van Jan-Antoon de Volaere uit Antwerpen, wien h1j 9 pond «vleemsch gelt» schuldig was, wat een waarde vertegenwoordigde van 54 Rijnsche guldens. Op 4 september 1506 werden ze nogmaals verpand ten behoeve van Jan van Crickengijs, raad en meester van de Rekenkamer.
Na Jan de Vadder verschijnen weer twee Hendrik's. De eerste, gehuwd met Machiele van Ophem, overleed einde 1535. Z1jn zoon Hendrik bekwam het hof met den slagmolen en moest aan elk van zijn vier zusters 3 guldens 's jaars betalen; verder nog 13 guldens aan Daniël Huyge, 3 guldens aan het klooster van Vorst en 5 zakken evene aan Klaas Offhuys.
Omtrent 1550 overleed Hendrik de Vadder, de jonge. Zijn schoonzoon Antoon de Pruppere, echtgenoot van Maria de Vadder, erfde een derde deel van hof en molen en liet dit op 4 mei 1551 over aan zijn zwager Hendrik Moens, gehuwd met Margriete de Vadder, die een ander derde gekregen had. Op 16 september 1581 bezat een zekere Jan van den Zijpe een onkwijtbare rente van vier zakken rogge «ter saken van erffvuytgevinghe» op den molen, die nu tevens graan- en slagmolen geworden was. Eigenaar was inmiddels Klaas Steenbeckeleers, bijgenaamd Betten, en in de buurt woonde Jan Reusens. Het is deze's zoon waarschijnlijk, Antoon Reusens, getrouwd met Elizabeth Moons, die in 1607 de doening van de Steenbeckeleers kooht voor 600 guldens. Hij verwierf later ook Vanderbeken-molen.
Antoon Reusens betaalde in 1607 aan de kerk een braspenning per jaar voor zijn slagmolen. Ook vergoedde hij het jaargetijde van Katharina van der Meeren, alias de Borggrave, verachterd sedert 20 jaren, ter oorzake van den troebeien tijd. De van der Meeren's - niet verwarren met de adellijke familie van der Meeren (1) - baatten voorheen de molen uit bekend onder den naam Gestel's molen Katharina had door haar testament van 16 maart 1524 een veertel rogge gelaten voor haar jaargetijde en dit van haar man Hendrik Cordemans.
In 1639 stierf Reusens en zijn dochter Anna, echtgenote van Hendrik van Damme, erfde den molen, ditmaal genoemd Neermolen. Hij werd hun aangerekend voor 2.040 guldens 10 stuivers, wat belangrijk meer is dan de prijs door Antoon Reusens in 1607 betaald. Waarschijnlijk had Reusens er herstellingen of vergrotingen aan toegebracht, bij het herstel van de vrede in 1609.
Van Damme had menigvuldige moeilijkheden met geldschieters zooals blijkt uit de krimineele rollen van dien tijd. In 1646, o.m. was zijn goed belast met een rente van 137 guldens ten voordeele van Anna Strael, weduwe van Peeter Versal. In 1657 werd er tot behoef van Willem Fariseau 62 guldens 10 stuivers bepand op den molen die nu nog enkel een smoutmolen was. Op 8 maart 1654 verkocht Petronelia van Ophem een rente van 15 stuivers aan Hendrik Rombouts. Deze werd in 1672 gekweten door Peeter Deloffre wanneer hij op 4 augustus 1670 den molen aankocht. Deloffre was greffier van de rekenkamer te Brussel en gehuwd met Maria-Anna Versa!, wier moeder hierboven op de lijst van de renteheffers voorkomt. Hij werd genoemd «de oude», in tegenstelling met zijn zoon, Peeter Deloffre «de jonge», echtgenoot van Anna Katharina Loyens. Deze stierf in 1734 en de molen werd verkocht aan Thomas Forbiseur, smid te Zaventem, welke hem zelf uitbaten zou. Te voren was hij verhuurd aan Jan Govaerts.
Nog steeds wogen er enig renten op het pand. De schuldeisers maakten gebruik van de eigenaarsverwisseling om hun eisen naar voren te brengen. Zo werden o. a. voldaan de renten ten bate van den heer Soldi, van de weduwe Gielis Ameryckx en van de weduwe Jan Noelval. De heer Soleli had een vordering op den heer Paheau, majoor van de plaats ende stad Aat, getrouwd met een dochter Deloffre. Thomas Forbiseur, de nieuwe eigenaar, verkocht aan Johannes van Achter zijn smis op de Hoogstraat Met de opbrengst betaalde hij een gedeelte van zijn koopsom. Het overige bleef op de molen bepand en werd gedeeltelijk gekweten in 1759; een ander gedeelte werd op 6 juli 1758 verkocht ten behoeve van E. H. Tobias Tserstevens. In 1787 bestond er ook een rente van 1800 guldens toebehorende aan Frans-Jozef Heyvaert. Eigenaar van de molen was toen Engelbert Forbiseur.
Dezes voorganger, Gielis Forbiseur, had in 1741, 4 bunderen 50 roeden land in gebruik, en bezat 2 paarden en 2 koeien. In 1762 was de hoeveelheid land gestegen tot 17 bunderen 133 roeden.
In het begin van de 19e eeuw, zo meldt De Ceuster, werd de molen eigendom van de familie Helman de Willebroek, welke hem verhuurde om papier te vervaardigen. Huurders waren achtereenvolgens Michaëlis (1824), Albert Paupereel, Albert Garris, Diason en De Kinderen, die in 1873 eigenaar werd. In 1902 werd er een melkerij ingericht en even later een fabriek tot hervorming van oude rubber ingericht, een caoutcoucfabriek met stoomtuig.
Eigenaars na 1830:
- voor 1834, eigenaar: Helman de Willebroek de Grimberge, te Brussel
- 04.07.1873, verkoop: De Kinderen-Schoonjans Franciscus, papierfabrikant te Zaventem (notaris Wijdemans)
- 05.01.1889, erfenis: De Kinderen Frans, papierfabrikant te Ukkel (notaris Schoonjans)
- 30.11.1899, verkoop: Verrept Auguste, handelaar te Sint-Jans-Molenbeek (notaris Bauwens)
(1) De van der Meeren's geheeten de Borchgrave of de Meyere zijn een bastaardlinie van het gelijknamig ridderlijk geslacht, beginnende met jan van der Meeren, «geheeten de Meyere, zoene natuerlijc Henricus van der Meeren, ex Marie van Rijdsaevele geheeten tsMeyers». Hendrik van der Meeren was een zoon van Goessen van der Meere, ridder, heer van Zaventem en Sterrebeek, en van Kathelijne van Erpe. In 1462 werd die Jan van der Meere meier van Zaventem. Hij was gehuwd met Johanna Aerts geheeten van Oestele. (Nota van Dr. Jan Lindemans).
Frans MAES & Herman HOLEMANS
Literatuur
E. Charels & J. Lauwers, "Zaventem: zijn watermolens, zijn Sint-Martinus, zijn luchthaven", Tielt, 1979.
J. De Ceuster, "Saventhem", in: De Brabantsche Folklore, nr. 47-48, 1929.
F. Maes, "De watermolens van Zaventem", in: Eigen Schoon en de Brabander, XXV, 1942, p. 7-19, 45-51 en 77-84.
Herman Holemans, "Kadastergegevens: 1835-1985. Brabantse wind- en watermolens. Deel 3: arrondissement Halle-Vilvoorde (M-Z)", Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem", 1992.
M.A. Duwaerts e.a., "De molens in Brabant", Brussel, Dienst voor Geschiedkundige en Folkloristische Opzoekingen van de Provincie Brabant, 1961.
Jos De Gelas, "Inventaris van de Brabantse papiermolens", in: Tijdschrift industrieel erfgoed, Voortzetting van: Driemaandelijks tijdschrift van de Vlaamse vereniging voor industriele archeologie, Gent, Vlaamse vereniging voor industriële archeologie, nr. 7, 1987, p. 15-25.
Henri Vannoppen, "De geschiedenis van Zaventem, de Industriegemeente van Middenbrabant", Zaventem, Gemeentelijke Culturele Raad, 1981, p. 337 en vervolgens passim, ill.
Mededeling Wim van der Elst, Laken, 09.11.2013.