Mostmolen
Oostwinkel (Lievegem), Vlaanderen, Oost-Vlaanderen
- Naam
- Mostmolen
- Ligging
- Mostmolen 1A
9931 Oostwinkel (Lievegem)
zuidzijde
nabij de hoek met Leischoot
kadasterperceel D400
Vlaanderen - Oost-Vlaanderen
- Gebouwd
- voor 1313 / voor 1712
- Verdwenen
- 1886, vernield
- Type
- Staakmolen
- Functie
- Korenmolen
- Bescherming
- niet
- Database nummer
- 4785
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
De Mostmolen was een houten korenwindmolen aan de oostzijde van de straat Mostmolen (nr. 1A), nabij de hoek met Leischoot.
De molen hoorde toe aan de opeenvolgende heren van Oostwinkel. Hij werd voor 1313 gebouwd. In dat jaar oorkonden de zeven schepenen van Oostwinkel dat voor hen verschenen is Gillis van Veldekine die een rente verkoopt aan Gillis van Eke. Slechts één van de zeven uithangende zegels is bewaard, namelijk dat van Lamsin de Molnare. Als embleem voor zijn zegel gebruikte deze Lamsin het werktuig van zijn beroep: een staakmolen. Het zegel is dus een onrechtstreekse aanduiding voor het bestaan van een windmolen in Oostwinkel in 1313. De oorkonde - met zegel - is het oudste bekende Vlaamse schepenzegel met de afbeelding van een staakmolen.
We zien de molen afgebeeld op de Fricxkaart (1712) en met het bruin symbool van een staakmolen op de Ferrariskaart van ca. 1775.
De molen was in het bezit van de opeenvolgende heren van Oostwinkel. Oostwinkel behoorde van oudsher tot het Ambacht Zomergem dat in 1562 van naam veranderde en het Ambacht Waarschoot werd genoemd. Het Ambacht Zomergem strekte zich uit over de parochies Zomergem, Waarschoot, Ronsele en Oostwinkel. Het ontstaan van dit Ambacht is moeilijk te achterhalen, maar de oorspronkelijke naam Ambacht Zomergem - wijst er op dat de oorspronkelijke kern van het Ambacht in Zomergem dient gezocht te worden. Het Leenhof van Oostwinkel dat verheven werd van de Oudburg van Gent, wordt in de feodale registers en denombrementen uit de XVIde eeuw als volgt omschreven: "Tleenhof van Oostwincle, een leen gheheeten theerscip van Westwincle, groot in den eersten thof metten lande 45 ghemete ende 6 bunderen meersch, hier toe behoorende eenen bailliu zeven scepenen, tol, vont, boeten van 3 ponden ende daer onder, bastaerde goet ende verbuert, 13 hoet evenen, in penninc renten 62 p 7 sc. ende 13 marshevenen, danof zy heeft de relieven, camerlynckghelden ende Xe penninc alsse ghevallen, den selven leene noch toebehoorende eene plaetse van velde groot 33 bunderen tusschen Urssele ende Westwincle gheleghen".
In de Gazette van Gend van 28 februari 1788 wordt de verkoop van de Heerlijkheid van Oostwinkel en de Baronnie van Leischoot aangekondigd:
"Dat men uyt'er hand te koop en presenteert de Heerlykheid der prochie van Oostwinkel, hebbende de zelve Heerlykheid in Foncier een remarquabel schoon bewald Kasteel, met groote Hovingen, Dreven, Wandelingen en voorderen Terrain, alsmede een notabel PachtHof, groot salvo justo 45 gemeten ofte daer ontrent land, item 6 Bunderen Meirsch "behoorende tot het voorzeyd Heerschap eenen Bailliu, zeven Schepenen, Greffier en Praeter om Recht en Wet te doen na gewoonte en usantie. "het recht van Kerk-Geboden, stellen van Disch-, Kerk- en Gildemeesters in en tot de voorzeyde Kerke der gemelde Prochie, mitsgaders de rekeningen van diere te hooren ende sluyten "item in heerlyke en ervelyke Renten 13 hoeden Haver ofte Evene, Gendsche maete, en 62 pond 7 schellingen Parisis Penning-rente, gaende uyt diversche gronden van erve onder de voorzeyde Heerlykheid gelegen "en sorteerende voorders 18 Achterleenen ofte Manschappen waer van de Heer heeft de relieven, Kamerling-gelden ende Thiende penningen uytwijzens de Leen-, Ceyns- ende Renteboeken daer van zijnde item 33 bunder en Land, Velt ofte Heye, wezende Foncier der voorzeyde Heerlykheid, nu ten meerderen deele Bosch, liggende tusschen het voorzeyd Oostwinkel en Ursel, waer op een tweede woonste is gebouwd waer van de eene, zynde den west-cant van diere, met eenigen grond verpacht word, en het ander deel, zynde den oostcant, word insgelyks verpacht met eenigen grond "item eenen Koorn- Wind- en Ros-Molen, met den grond op- en af ende daer mede gaende "item het recht van remarquable Jagerye en Vogelrye, zoo en gelyk den Propriëtaris en zijne Voorzaten der zelve Heerlykheid van oude tyden daervan in possessie zyn, dit alles met alle de voordere Baeten, Emolumenten, Vermogen ende Preëmentien daer toe behoorende zynde het voorzeyd Leen gehouden van het Kasteel ende Ouderburg van Gend".
Er daagden kopers op, want de inkomsten ervan waren niet gering ! De Fransen schaften echter alle heerlijkheden af, zodat de koper nauwelijks vier jaar heeft kunnen genieten van de inkomsten van beide heerlijkheden. Het remarquabel schoon bewald Kasteel verviel van langsom meer en meer. Midden vorige eeuw werd het dan ook volledig afgebroken. De materialen ervan werden her en der in de streek "herbruikt": o.a. werd er het voormalige koetshuis van het Goed ter Heiden in Adegem mee opgetrokken. Volgens oudere Oostwinkelnaren moet het alleszins een mooi gebouw zijn geweest. Zo zouden de kribben in de paardestallen gemaakt zijn uit marmer ! Vandaag de dag blijft er van het kasteel niets meer te zien. Enkel de naam "Kasteeldreef" herinnert er ons nog aan dat hier eens een kasteel heeft gestaan.
In 1740 kocht Cornelis Walckiers de heerlijkheid van Oostwinkel van Pieter Dumoncheaux die ze op zijn beurt in 1713 had gekocht van een lid van het geslacht Van Maldeghem.
Jan Walckiers volgde zijn vader op als leenhouder. Jan huwde drie keer: zijn eerste huwelijk verbond hem met Isabelle Schut die verwant was met de Antwerpse etser en schilder Cornelus Schut, zijn tweede huwelijk verbond hem met Marie-Louise Van Hecke, en hij huwde dan tenslotte voor een derde keer met Isabelle Anthoine. Zijn drie huwelijken brachten hem veel dochters, maar slechts één zoon, Judocus Walckiers. Jan Walckiers woonde te Gent, op de hoek van de Kouter en de Korte Meire. Het huis was zeer rijk bemeubeld, want Jan was een welgesteld man. In zijn woning bevonden zich tientallen schilderijen - er was zelfs een speciale schilderijenkamer ! -, talrijke juwelen en kostbaar zilverwerk voor een waarde van enkele duizenden pond, kostbare meubels en ander duur huisraad, o.a. messen met heften van porselein. Naast al deze kostbaarheden bezat Jan dan nog heel wat eigendommen, niet alleen op Oostwinkel, maar ook op tal van andere gemeenten ! Bijna de helft van Oostwinkel was zijn eigendom: het kasteel met de mote, vijvers, land en weiden had een oppervlakte van 45 gemet. Op het Oostwinkelveld bezat hij 18 gemet meers en 33 bunder heide waar Jan bos en akkerland van gemaakt had. De molen met het molenhuis waren ook van hem, alsook de herberg St.-Huibrecht aan de ingang van de kerkhof (het latere gemeentehuis).
Jan Walckiers was een grootgrondbezitter die veel in de pap te brokkelen had op Oostwinkel. Hij liet belangrijke "openbare" werken uitvoeren. Zo had zijn zoon Judocus toezicht op de herstellings- en uitbreidingswerken aan het kasteel waar een ganse vleugel werd bijgebouwd. In 1750 liet Jan een nieuw koor bouwen aan de kerk van Oostwinkel. Hij had voor het onderhoud van zijn kasteel heel wat personeelsleden in dienst: een koetsier (Marten van Vlaanderen), een linnenmeid, een kamermeid, een dienstmeid en twee knechten. Het personeel werd goed betaald: naast heel wat voordelen in natura kregen zij jaarlijks acht à tien pond. Louis Godfroid was er opzichter: hij kreeg 25 pond per jaar. Toen Jan in 1758 overleed liet hij dus zijn zoon Judocus achter als erfgenaam. Judocus overleed echter kort na zijn vader, in het kasteel van Oostwinkel. Hij werd evenals zijn vader, begraven in de St.-Michielskerk te Gent. Onder de achtergelaten dochters van Jan ontstond een bittere strijd om de erfenis.
Een dochter van Jan, Marie Elisabeth Constance Walckiers, gehuwd met Albert Jozef Wouters won het pleit: zij volgde haar vader op. Het echtpaar kreeg geen kinderen! Opnieuw werd er gebakkeleid om de erfenis. Deze keer was het Johanna Maria Walckiers, zuster van Jan, die ze in de wacht wist te slepen. Johanna Maria was tweemaal gehuwd: een eerste keer met Fernand de Cabilliau de Friponseau, een tweede maal met Jean Carrel. Van 1776 tot 1779 verbleef de bejaarde dame ('s zomers) nog op het kasteel van Oostwinkel. Veel van de luister was echter verloren gegaan. De processen om de erfenis hadden fortuinen gekost. In Brussel kon Johanna Maria zelfs de huur van haar huis niet meer betalen! Een curator beheerde dan verder haar goederen. Totaal verarmd overleed zij in Brussel op 29 april 1783. Haar erfgenamen dienden de heerlijkheid te verkopen, want de schulden beliepen tienduizenden pond. Dionysius Papeleu kocht de heerlijkheid; het was tevens de laatste feodale heer van Oostwinkel.
De inboedel van het kasteel werd tweemaal verkocht. Dat gebeurde op 6 september 1773 na het overlijden van Marie Walckiers, gehuwd met Albert Wouters, en een tweede maal op 10 november 1780. Deze laatste venditie werd gehouden om de schulden te delgen die Johanna Maria Walckiers gemaakt had om de erfenis in haar bezit te krijgen. Het waren voorname vendities: van heinde en verre kwamen kopers en nieuwsgierigen opdagen. De eerste venditie duurde niet minder dan drie dagen. De tweede, die van 10 november dus, bracht 1239 gulden en 6 stuivers courant op. Het zou ons te ver leiden de 194 kopen hier op te sommen.
Dat de leenhouders ook maar mensen waren konden we opmaken uit verschillende brieven die door baljuw De Grave bewaard werden. Op 18 november 1777 komt er een brief toe waarin ervoor gewaarschuwd wordt dat joncker de Cabilliau op het casteel van oostwynckel zyne retraite zoude zoecken te nemen. De Jonker had namelijk moeten verzaken aan een seer ongelyck houwelijck en heeft den stadt verlaeten. De domestiquen moghen hem niet toelaeten noch acces noch verblijf te nemen in het kasteel, mits de caemers gesloten ende de sleutels bij hen houdende. Rond 1785 ontvangt de baljuw menige brief over het uitblijven van de heerlijke renten die de douariére de Noiseville née de Cabilliau d'Oostwynckel meer dan vandoen had: De heerlijke renten binnen myne heerlyckheyt van oostwinckel veel ten achter zynde, soo versoucke ul by desen van betaelinghe der selve te doen doen en deselve te willen ontvangen, dienende desen tot volle procurate, waer op my betrouwende blyve zeer oprechtelyk..." Andere brieven handelden over de zware kosten die het onderhoud van het kasteel met zich bracht: mits het niet sal bewoont zyn te wintertyde zal het voldoende zijn dat Jacobus Foquaert het zal gaede slaen. Foquaert mag in ruil voor het gaede slaen de vruchten profyteren. Het is niet meer nodig dat de zuster van Foquaert tijdens de winter nog op het kasteel verblijft ten coste van de Vrouwe van oostwynckel daer zy er geenen dienst kan doen in den winter... Ook worden de nieuwe plantagien uytgesteld daer er gheen te vinden zyn in de bosschen, den cost uytstellen. Foquaert moet een clyn idée van syne rekeninghe op een blatje post-pampier schrijven, want stucken in eenen brief zyn seer costelyck... Er is dus duidelijk gebrek aan geld: op alles wordt gesnoeid, niet het minst op het personeel dat met weemoed zal teruggedacht hebben aan de goede oude tijd van Jan Walckiers. Ook maken we uit sommige brieven op dat de leenhouders dikwijls hun rechten lieten gelden. Zo werd naar mevrouwe een lijste van de nieuwe schepenen toegestuurd: schepen Van Deynse werd er op verzoek van mevrouwe uytgelaeten. Op 10 december 1784 krijgen de Borgemeester en Schepenen volgend schrijven onder de neus: laet Ue by dezen weten als dat ick den clerck signant "Meyer" hebbe doen bedancken van zyne bedieninghe der griffie van oostwinckele Ue sigh soo zult reguleren dat de voornoemde bedanckinghe haer effect sorteert...
In de lente van 1788 werd de hele feodale heerlijkheid van Oostwinkel te koop gesteld. Dat omvatte een kasteel, pachthof, landerijen enz. Daartoe behoorde ook een korenwind- en rosmolen, met de grond, op- en afrede daarmede gaande. Gegadigden dienden zich te richten tot de notaris Impens, procureur in de Raad van Vlaanderen, te Gent in de Onderstraat.
In de Gazette van Gend van 10 september 1789 verscheen een advertentie met de bekendmaking van een verpachting van de korenwindmolen. Augustinus Lotteviers was er nog pachter-molenaar tot 1 januari 1790. Gegadigden mochten komen naar het kasteel van Oostwinkel.
Nieuwe advertentie in dezelfde krant van 14,18 en 21 december 1797: “Men presenteert te pagten eenen Koorn-Wind-molen, zoo den zelven gestaen en gelegen is binnen de prochie van Oostwinkel, om in pagt te kunnen komen met den 1. January 1798.” Inlichtingen bij Louis de Meyer, hovenier aldaar.
Eigenaars sinds 1834:
- voor 1834, eigenaar: Papelen Eugenius Louis Joseph, ontvanger te Gent
- 12.02.1833, erfenis: Papelen Adolphe, eigenaar te Gent (overlijden van Eugenius Papelen)
- 21.01.1839, verkoop: Rombaut Jan Francis, landbouwer te Adegem (notaris Hellebaut)
- 01.07.1839, verkoop: a) Van Poucke Ambrosius (later gehuwd met Suprée Isabelle), molenaar te Moerkerke en b) Van Poucke Petrus Bernardus, molenaar te Moerkerke (notaris Wallijn).
- 30.10.1878, verkoop: a) Van Poucke Louis, molenaar te Oostwinkel, b) Van Poucke Eduard en c) Van Poucke Virginie (notaris Buysse)
- later, erfenis: a) Van Poucke Louis, de weduwe, landbouwster te Oostwinkel, b) Van Poucke Eduard en c) Van Poucke Virginie (overlijden van Louis Van Poucke)
De molen werd vernield in 1886.
In het zuidwesten van Oostwinkel, bij Mostmolen, bracht archeologisch onderzoek van een beperkt terrein, uitgevoerd in 1991-1992, vondsten aan het licht uit het Mesolithicum en het laat-Neolithicum.
Hugo NOTTEBOOM & Herman HOLEMANS
Literatuur
Uitgegeven bronnen
"Gazette van Gend", 18, 21 en 28 februari 1788.
"Gazette van Gend", 10 september 1789.
"Gazette van Gend", 14, 18 en 21 dec. 1797 of 24 en 28 frimaire en 1 nivôse jaar VI.
Werken
Luc Goeminne & Georges Puimège, "Het oudste Schepenzegel met afbeelding van een staakmolen in Vlaanderen?" Appeltjes van het Meetjesland, Jaarboek jg. 28, 1977, p. 235-238.
P. Crombé, "Epipaleolithische en mesolithische bewoning in zandig Vlaanderen: Resultaten van de opgravingscampagne 1992 op vier oostvlaamse sites", in Notae Praehistoricae 12, 1993, p. 86-87.
Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, reeks I, deel 6, Gent, 1864-1870.
Notteboom H., Feodaal Oostwinkel, in Appeltjes van het Meetjesland, Jaarboek nr. 38, 1987, p. 5-89.
Notteboom H., Oostwinkel, in "Ons Meetjesland", XVI, 2, 1983, p. 58-90.
Inventaris van de wind- en watermolens in de provincie Oost-Vlaanderen naar gegevens van het Archief van het Kadaster. De arrondissementen Eeklo en Gent, in: Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, XV, 1961, 2 (Gent, 1962);
H. Holemans, Oostvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 6. Gemeenten O-R, Opwijk, 2006.
"Meetjeslandse Toponiemen tot 1600. Deel VIII: Het Ambacht Zomergem - Band 1: Oostwinkel & Ronsele. Bijeengezant door Achiel De Vos en Luc Stockman, verklaard en aangevuld door Flor Van de Walle en Magda Devos. Uitgegeven door de Stichting Achiel De Vos, Sint-Denijs-Westrem, 2006.