Mariakerke (Oostende), Vlaanderen, West-Vlaanderen
- Naam
- Molen Leleu
- Ligging
Torhoutsesteenweg
8400 Mariakerke (Oostende)
aan de westzijde
hoek Molenstraat
Molenwijk
kadasterperceel A 19
Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Gebouwd
- voor 1834
- Verdwenen
- 1896
- Type
- Stenen grondzeiler
- Functie
- Koren- en oliemolen
- Bescherming
- niet,
- Database nummer
- 4757
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
In de gewezen Catharinapolder stonden twee staakmolens. Ze bevonden zich op vroeger Mariakerks grondgebied dat op 1 juli 1899 met de rest van het oude dorp bij Oostende werd gevoegd.
De percelen A 19 en A 22b waren gelegen aan de noordwestkant van de Torhoutsesteenweg, bij een bocht van de Catharinakreek, ter hoogte van de Molenstraat. Op A 19 had er van 1834 tot 1896 een stenen graan- en oliewindmolen gestaan. Dat was de oudste van de twee molens. Die was eigendom geweest van de gebroeders Jan Hendrik Jozef Staesens (Mariakerke 1810 - Oostende 1886) en Alexander Frans Staessens (Mariakerke 1813 - Oostende 1874) ondernemende kooplieden en de zoons van Jan Frans Staessens uit Oudenburg (geb. ca . 1770-1835) die zich als koopman ging vestigen eerst in Mariakerke (waar zijn twee zonen geboren werden) en daarna in Stene waar hij als "wijn- en drankhandelaar" gestorven is, zeven jaar na zijn vrouw Noëmi Dugardein (Oudenburg ca. 1782-1828). Die Jan Frans Staessens moet een verstandig en bedrijvig zakenman geweest zijn. En vooral succesvol in zijn nakomelingen die een rol speelden in het Oostendse zakenleven.
Zijn oudste zoon Jan Hendrik Jozef huwde een dochter uit een gegoede familie : Euphrasie Louise Carbon (Oostende 1833-1910). De andere zoon Alexander Frans bleef ongehuwd. Onder de zonen van Jan H.J. was er een bankier, een brouwer en een exploitant van een steenbakkerij. Een afstammeling was Jan Olsen (°1924), voorzitter van motortoerisme Oostende en zoon van Elias Olsen, scheepsmakelaar uit het Noorse Drammen (aan een zijtak van de Oslofjord) en van Marie Adrienne Staessens (Oostende 1895 - Gistel 1989). Jan Olsen was de kleinzoon van bankier Julien Jan Staessens (Oostende 1856-1938) die zelf een kleinzoon was van de bovenvermelde Jan Frans Staesens uit Oudenburg.
Op 25.08.1852 brandde de stenen molen volledig uit. Een jaar nadien werd hij met de bijhorende grond en woning (op A 17-20) verkocht aan Jan Augustinus Leleu (Gistel 1797 - Mariakerke 1890) een koopman in granen die zich gevestigd had in Mariakerke. Hij was gehuwd met Catharine Coleta Kint (Koolkerke 1807 - Oostende 1874). Het echtpaar J. Leleu-Kint bouwde in 1870 op A 17-20 een nieuwe woning.
Hun zoon Augustus Leleu (Brugge 1829 - Oostende 1900) gehuwd met Jacoba Prudentia Demuenynck (Oostende 1842-1908) bediende de (herstelde) molen. De vader Jan A. Leleu, die in Oostende woonde, is tenslotte in Mariakerke overleden in het huis van zijn zoon waar hij tijdelijk verbleef. Volgens zijn overlijdensakte in de Mariakerkse registers stond die woning in de Molenwijk. Hiermee wordt dat gedeelte van Mariakerke bedoeld waarop de twee molens (A 19 en A 22b) stonden. Zoon Augustus werd bij de aangifte van zijn zeven kinderen (allen geboren in Mariakerke tussen 1870 en 1882) telkens molenaar genoemd. Hij stierf in zijn woning in de Torhoutsesteenweg nr. 83, in de buurt van de molens in de genoemde Molenwijk. Dat nr. 83 werd later Taverne Petit Venise (naast de Kredietbank) ongeveer halfweg tussen Petit Paris en de Weeshuisstraat. Het grafmonument van het echtpaar Aug. Leleu-Demuenynck staat op het kerkhof rond O.L.Vr. ter Duinen in Mariakerke.
Op 23-05-1880 berichtte De Denderbode het volgende: "Verleden zaterdag is het tweejarige kind van den genaemden August Leleux, molenaer te Mariakerke, te dicht bij den molen genaderd, toen de wieken in gang gesteld werden. Het kind werd door een der zeilen getroffen en op verscheidene meters afstand geslingerd. Wanneer men het ter hulp snelde, was het slechts een lijk". Het slachtoffer was de tweejarige Eduardus Josephus Leleu. Hij werd geboren te Mariakerke. Hij overleed te Mariakerke op 14-05-1880.
De molen werd gesloopt in 1896. Op het vroegere molenperceel werden huizen gebouwd.
Daarmee is het raadsel van die "dubbele" Molenstraat (Molen- en Oude Molenstraat) opgelost. Met anderen heb ik vroeger bij die straatnaam gewoon aan één enkele molen gedacht. Maar die kadastergegevens betreffende A 19 en A 22b heffen elke twijfel op. Er stonden daar werkelijk twee molens. Het was trouwens niet logisch aan één molen twee straatnamen te wijden.
Toch intrigeert het mij dat ik nog geen kaart gevonden heb waarop die twee molens aangeduid worden. Zelfs de Atlas der Buurtwegen van Mariakerke (1844), van Popp (ca. 1850) en onze oudste stafkaarten nl. die van Ph. Vandermaelen (1846-1854) en die van het Dépot de la Guerre (1876) (allebei op schaal 1:20.000) kennen slechts de eerste molen (die op A 19).
Germain BILLIET
De Molen Leleu, genoemd naar de eigenaar-uitbater, was een stenen koren- en oliewindmolen in de Sint-Katharinapolder, die voor 1830 werd opgetrokken. In 1896 werd hij gesloopt.
Aanvullende informatie
Germain Billiet, "Nog de twee Mariakerkse windmolens bij Petit Paris", De Plate, jg. 1995, 10 (okt.), p. 268-270.
Mijn molenopstel nl. "Omtrent de Albertusmolen in Mariakerke" (De Plate, januari 1995, p. 10-16) heeft respons gekregen. Ik bekwam nieuwe gegevens waardoor ik sommige beweringen kon aanvullen of preciseren.
1. Een eerste aanvulling betreft de houten graanwindmolen (kad. A 22b) opgericht op het voormalige Galgeveld (tussen Mac Leodplein en Molenstraat - cf. mijn molenopstel, p. 12).
Uit de bijdrage van Dan. FARASYN : "Het eerste Park Leopold" (De Plate, december 1994, p. 311) - bijdrage die ik pas na het inleveren van mijn molentekst leerde kennen - vernemen we dat op 6 juni 1839, in dat eerste Leopoldpark op het Hazegras, onteigeningen werden doorgevoerd, noodzakelijk wegens de aanleg van het tweede voorlopig spoorwegstation. D. FARASYN noteert daarbij: "Dit gold voor twee molens, de resten van de Ste Catharinakreek, enz.".
Zo weten we nu dat de windmolen die Pier Jan DECLERCQ begin 1840 van het Hazegras naar dat Galgeveld (bij Petit Paris) haalde, uit dat eerste Leopoldpark kwam.
2. Mijn stille klacht dat ik nog geen kaart of afbeelding met die twee Mariakerkse molens gevonden had, wekte een dubbele reactie. Dan. DESCHACHT, ijverig Platelid, signaleerde mij - tot mijn verbauwereerdheid - dat er wel zo'n afbeelding bestond en dat die notabene in De Plate verschenen was, haast tien jaar geleden. En inderdaad. Niemand minder dan onze voorzitter, August VAN ISEGHEM, had in 1985 (nrs. 3, 4, 6-9, 10 en 12) en in 1986 (nrs. 1, 2, 3, 4, 9 en 10), in 11 fragmenten dus, een merkwaardige kaart van onze stad gepubliceerd. Een hoogst verdienstelijk initiatief dat mij ontgaan was. Het betreft een uniek stadsplan van Oostende waarvan ons heemmuseum een afdruk bezit die een tijdje geëxposeerd werd. Ik heb dat plan ooit met veel interesse bekenen. Omdat ik toen geen benul had van die twee windmolens bij Petit Paris, heb ik ze op die grote kaart ook niet gezien. En de hele zaak was ik vergeten.
Dat plan (ik citeer hier enkele technische gegevens uit de eerste bijdrage van A. VAN ISEGHEM : De Plate, maart 1985, p. 22) meet ca. 105 x 60 cm. en dateert uit ca. 1878-1880. Het werd getekend door een zekere Charles DE BRUGADAL over wie ik niets heb achterhaald. De fotogravure voor de druk werd uitgevoerd door A. MICHELET uit Parijs. Het plan zelf werd uitgegeven door J.B. GODTFURNEAU, een boekhandelaar die dicht bij het Hulp- of Ulepoortje woonde (cf. A. VAN CAILLIE, Oud-Oostende in Beeld, III, nr. 3). (Volgens de Oostendse "Almanach du Commerce.." van STRACKE uit 1886 woonde die J.B.G. : Langestraat 53). Originele afdrukken van dat plan zijn zeldzaam. De "Iconografie" van A. VERBOUWE kent het zelfs niet.
Dat fameuze stadsplan is eigenlijk een luchtgezicht van Oostende getekend van uit een denkbeeldig punt boven zee (ter hoogte, schat ik, van de Vlaanderenstraat) en reikt voorbij de toenmalige stadsgrenzen. Alle gebouwen en huizen zijn erop weergegeven zodat de analyse ervan de spectaculaire ontwikkeling van alle stadsdelen duidelijk maakt. Dat geldt vooral voor de vuurtorenwijk, de haveninrichting, het visserskwartier, het stadscentrum, het Hazegras met het Bosje, de (vroegere) hospitaalwijk en het westkwartier.
Onze twee molens staan op twee fragmenten afgebeeld nl. A : De Plate, 1985 april, p. 19 en B : De Plate, 1986 oktober, p. 86. A is duidelijker afgedrukt dan B. Op geen van beide is precies uit te maken of de oostelijke molen (kad. A 19) de stenen molen van LELEU is. Petit Paris is heel schaars, de (latere) Alf. Pieterslaan dunnetjes bebouwd. De Koninginnelaan, de Torhoutse- en de Nieuwpoortsesteenweg (wat ervan te zien is) liggen nog zo goed als kaal. Van een stratennet aan weerszijden van die twee steenwegen is er nog geen spoor.
Daarmee heeft onze voorzitter dat merkwaardig plan van Oostende weer in de actualiteit gebracht. Maar hij niet alleen. Na de mededeling van D. DESCHACHT maakte Jean POTTIEZ (ook Platelid) mij erop attent dat het Brugadalplan opnieuw - helaas in beperkte oplage - was uitgegeven in 1987 en wel door de Koninklijke Geneesherenvereniging van Oostende, n.a.v. haar 75-jarig bestaan. Die actie is vrijwel onopgemerkt voorbijgegaan.
De tweede reactie deed me denken aan Marc SLEENS detective Van Zwam en zijn loupe. A. BEIRENS (nog een Platelid) belt mij op: "Die twee intrigerende molens staan op een foto van 1872 in VAN CAILLIE !". En jawel ! Ik vind het ongewone konterfeitsel in Van Caillies onschatbare verzameling : deel III, nr. 17. Hier komt de loupe te pas. De foto, opgenomen vanaf het zeestation, is een gezicht op het eerste handelsdok waar aanpassingswerken worden uitgevoerd. Aan weerskanten van een kleine kraan links, zie je, in de richting van Petit Paris, heel schimmig, de wieken van de twee molens. Een loupe is hier haast onmisbaar. A. BEIRENS is zo vriendelijk geweest mij een vergroting van de foto te bezorgen zodat ik Van Zwams vergrootglas niet meer nodig had. Nu zie ik duidelijk dat de molen rechts de grootste van de twee is m.a.w. de stenen molen van LELEU.
3. Het Platemuseum (onvoldoende bekend en dus te weinig bemind) leverde nog een merkwaardige bijdrage tot onze molenkennis. In de loop van 1986 kreeg ons museum een schilderij getiteld: de molen van LELEU en getekend A. HERME. Op een brief de naam van de schenkers: VERMEIRSCH-LELEU. Na enig speurwerk konden we de meeste vragen beantwoorden. Die LELEU was de kleindochter van mulder Augustus LELEU (1829-1900 - cf. mijn molenopstel, p. 12) nl. Laura Clementina Eugenia LELEU, en van Elise, Clémence VERMEIRSCH (Nieuwpoort 1906- ). De schilder konden we dus gemakkelijk thuisbrengen: Eugène HERME (Oostende 1868-1940) was de broer van Elise HERMÉ en dus de oom van Laura.
En nu het doek. Het is een olieverfschilderij van 73 x 48 cm. en stelt een grote stenen molen voor. Dat is de oostelijke van de twee molens bij Petit Paris (dad. A 19) waarop Augustus LELEU gemalen heeft.
Het werk heeft geringe artistieke waarde maar betekent voor ons een historisch monument. De witgekalkte molen, rechts en gezien van uit het oosten, vult meer dan een derde van het doek.
Copy van schilderij, olie op doek, uit de verzamelinca van de Oostendse Heemkring DE PLATE
Het is een bovenkruiser met twee zolders. In het deurgat een man en een kind. Links van de open deur staan en zitten zes personen bij een kleine tafel. Links van de molen twee huisjes met lage rode daken. Voor het rechtse huis een handkar en een tweewielige wagen. Helemaal links een grof gesuggereerde weide waarin een koe graast. En in de verte, tussen een paar huisjes, een kerktoren, vermoedelijk die van Leffinge. Want zo ongehinderd is er het uitzicht. Op de voorgrond, ruw uitgevoerd, de groentetuin waarin een man staat te spitten.
Bijzonder treffend op dat schilderij is de landelijke open ruimte daar bij Petit Paris. Dat strookt met wat het plan van DE BRUGADAL ons leert.
Het doek moet geschilderd zijn vóór de oprichting van het Wezengesticht aan de Nieuwpoortsesteenweg (geopend 06.05.1887) want daar is geen glimp van te zien. E. HERME was toen 19 jaar. Dat is erg jong, maar het kan. In elk geval illustreert het schilderij op zijn manier de westelijke expansie van onze stad. En openbaart het ons, verrassend genoeg, een pastoraal Petit Paris.
Literatuur
Gedrukte bronnen
De Denderbode, 23.05.1880.
Literatuur
J. Beyen, "Oud-Mariakerke".
Germain Billiet, "Nog de twee Mariakerkse windmolens bij Petit Paris", De Plate, jg. 1995, 10 (okt.), p. 268-270.
Deschacht D., "Straatnamen van Oostende van A tot Z", Oostende, 1998, p. 43.
Daniël Farasy, "Het eerste Park Leopold", De Plate, jg. 1994, 12 (dec.), p. 311.
Callaert G., Delepiere A.-M., Hooft E., Kerrinckx H. & Vanneste P. m.m.v. Santy P. & Snauwaert L., "Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Oostende, Deel IA: Stad Oostende, Straten A-M, Deel IB: Stad Oostende, Straten N-Z en wijken Haven, Hazegras, Opex, Deel II: Deelgemeenten Mariakerke, Raversijde, Stene en Zandvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL6", 2005.
Herman Holemans, West-Vlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 5. Gemeenten M-O, Rotem, Ons Molenheem, 1999.
Mailberichten
- Caroline Schaeffer, 17.03.2025 (over het molenongeval van 1880).