Nokere (Kruishoutem), Vlaanderen, Oost-Vlaanderen
- Naam
- Botermolen, Nokeremolen
- Ligging
Holstraat 3
9771 Nokere (Kruishoutem)
nabij kruispunt Waregemsestraat
Schaapskouter
300 m NW v.d. kerk
kadasterperceel B125
Vlaanderen - Oost-Vlaanderen
- Gebouwd
- voor 1450 / voor 1566
- Verdwenen
- 1451, oorlog / 1927, sloop
- Type
- Staakmolen
- Functie
- Korenmolen
- Bescherming
- niet,
- Database nummer
- 3953
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
De "Botermolen" of Nokeremolen was een houten korenwindmolen aan de zuidwestzijde van de Holstraat 3, iets ten noorden vanhet kruispunt met de Waregemsestraat, op een hoogte van 61 meter. Hij stak ongeveer 50 meter boven de Leievlakte uit.
Hij was steeds verbonden met de heerlijkheid Nokere Ter Borcht.
Rond 1450 kwamen de Gentenaars in opstand tegen Filips de Goede. Bourgondische troepen zaaiden terreur in de regio Oudenaarde. In 1451 werd de enige windmolen die Nokere rijk was, door de opstandelingen in brand gestoken. In een denombrement wordt melding gemaakt van "een wind meulen die verbrandt is van die van Ghend".
In het boek met de opsomming van de renteplichtigen van het Sionklooster van Oudenaarde uit 1540 staat vermeld: "..., noch een vierendeel lants ligghende op de Meulleste cautere, west Andries de Steur,...". Aldus werd dan enkel de molenkouter en niet de molen zelf vermeld (wat niet betekent dat die toen niet bestond).
Voor 1566 werd een nieuwe molen gebouwd. In dat jaar werd bij de overdracht van de heerlijkheden tussen Anne d'Hollehain en de familie Van Vichte, melding gemaakt van een molen.
Volgens de penningkohieren was hij in 1571 in het bezit van "Syne konincklijke Majesteit". Huurder was Adriaen Baert, zoon van Christiaen, voor 6 ponden parisis. Tevens moest hij 6 mud rogge en 2 mud tarwe afleveren op het "Schepenhuys".
We zien de molen afgebeeld op:
- de kaart van de kasselrij Oudenaarde uit 1669 (Stadsarchief Oudenaarde)
- op de "Kaerte figurative van de prochie van Nokeren en een gedeelte van Cruyshauthem, gemaekt ten versoeke der heren der Societeyt Jesu te Gent, door Bielliau, 20 november 1688".
- de Frickxkaart (1712)
- de Villaretkaart (1745-1748) met het symbool van een staakmolen en met de benaming "Moulin de Noukeren"
- de Atlas der Buurtwegen (ca. 1842) met het grondvlak van een staakmolen op teerlingen
- de topografische kaart van Ph. Vandermaelen (ca. 1850) met de benaming "Nokere Molen"
- de kadastrale kaart van P.C. Popp (ca. 1855) met een tekeningetje van een staakmolen.
De molen komt niet voor op de nochtans nauwkeurige Ferrariskaart (ca. 1775), hetgeen kan wijzen op een tijdelijke verdwijning.
De molen moet wel hinder ondervonden hebben van het toenmalig langgerekt bos ten noordwesten en noodoosten. Torie Mulders schreef in 1931 evenwel dat de molen "wel te winde" stond.
Op het einde van de zeventiende eeuw was de molen in handen van Ferdinand-Alphonse de Grass. In 1694 sloot Maerten Bruneels een pachtcontract af met de Nokerse baron. Adriaen van Bogaerde stond borg. Aangezien Bruneels niet kon schrijven, werd de pachtbrief ondertekend met het gebruikelijke kruisje na de vermelding "'t merck van...". Bruneels huurde niet alleen de molen, maar ook het bijhorende molenhuis. Het document vermeldde ook dat de pachter jaarlijks het dak van het huis en het "over buer" (bakhuis) zal "decken met hondert behoorelijck wallemin stroodt" (wallemin of walmen zijn bundels stro die gebruikt werden om daken te dekken).
In het landboek van Nokere van 1702 wordt "de Meulestraete" vermeld. De termen "meuleveld" en "meulekouter" komen voor in de Atlas der Buurtwegen van Nokere uit 1845. De molen staat er getekend met een kruisje met vier kleine vierkantjes op de uiteinden, het symbool van een staakmolen met open voet. Opvallend is dat zowel de "Ter Meulenstraat" als de "Meulekouter" niet in de onmiddellijke omgeving van de Botermolen liggen.
De opvolger van Ferdinand-Alphonse de Grass, François-Jean-Baptiste de Grass, verhuurde de molen vanaf 28 feburari 1702 aan Jacobus de Sloovere. In 1726 ondertekende Pieter Govaert een pachtcontract voor negen jaar voor "het woonhuys, hovenbuer, een vierendeels lands". Ook deze pachter werd verplicht hedt dak van de woing te dekken met "hondert behoorlijck walmen stroy". Van de windmlen werd dan een prijsschatting opgemaakt. Twee jaar later verbrak Govaert zijn huurcontract.
In 1728 was Joannes Dewaele er molenaar. In deze periode kwam het tot een overeenkomst tussen molenaars uit de regio. Vanaf 1740 werd bij gebrek aan wind in Waregem graan vervoerd naar de Nokerse molen. Op 24 juni 1740 ondertekende Gillis de Schieter, griffier van Nokere, deze overeenkomst tussen de Nokerse "mulder" Pieter van Assche en zijn collega uit Waregem, Macharius Cardon. Interessant in deze "conventie" is de opgave van alle molens uit de omliggende dorpen en hun bedienaars.
In 1740 vroeg Ferdinand van Cauwenberghe, zoon van Pieter, een octrooi aan om een graanrosmolen te bouwen in de nabijheid van de dorpskern van Nokere. Van Cauwenberghe had een roskot gekocht van François van den Berghe in Asper.
Als argumenten voor het bouwen van deze molen haalde hij aan dat "den waetermeulen van Waelhem, competerende aen dabdij van Ste Pieters nevens gendt" in Wortegem wegens een te klein waterverval slechts enkele maanden per jaar kon werken. Hetzelfde gold, volgens Van Cauwenberghe, voor de watermolen te Herlegem in Kruishoutem.
Tevens zou de afstand van Nokere tot beide molens te groot zijn. De afstand in vogelvlcuht tussen de Botermolen en de watermolen in Herleghem bedraagt 2,3 kilometer. De Nokerse molen ligt op 2,1 km van deze van Walhem.
Ridder en heer van de baronie Nokere, Mathieu-Xavier de Ghellinck, die zoals alle vorige heren van Nokere, de eigenaar van de enige graanwindmoeln was, tekende uit vrees zijn eigen belangen geschaad te zien, hiertegen verzet aan. Hij argumenteerde dat Nokere toen "424 bunderen en enige roeden" (ca. 608 hectaren) groot, slechts een negenhonderdtal inwoners telde en dat beide watermolens op een overbrugbare afstand lagen. Eén windmolen was volgens de Ghellinck ruimschoots voldoende voor 900 inwoners. Ook de burgemeester en de schepenen van Nokere verklaarden dat de "Corenwintmolen" voldoende capaciteit had. Van Cauwenberghe kreeg bij zijn aanvraag de steun van meerdere inwoners van het dorp en van Jan Verstraete, een molenbouwer uit Wanegem. die door van Cauwenberghe aangesteld was om de gekochte molen herop te bouwen. In de archiefbundel die over dit proces handelt, steekt een opgave van alle water- en windmolens en hun uitbaters in de nabijheid van de Nokerse molen.
Aangezien er n adien geen documenten over een rosmolen in Nokere terug te vinden zijn, vermoeden we dat de kasteelher het pleit had gewonne.
Molenaar in 1742 was Joannes Dewaele, zoon van Pieter.
In het denombrement dat men in 1765 opstelde naar aanleiding vanhet overlijden van Adrien-Philippe de Ghellinck werd de baronie geschat op 750 pond. Dat de molen een uiterst belangrijk onderdeel van het eigendom was, is op te maken uit het feit dat hij op 700 pond werd geschat, terwijl het kasteel zelf slechts 466 pond waard was. Het handboek dat zijn erfgenaam, Jan-Baptiste-Joseph de Ghellinck, opstelde, verschaft interessante gegevens over de huurders van de molen. Tussen 1774 en 1788 betaalde Jacob Bruyneel ongeveer 34 pond voor de huur van de molen en de bijhorende boerderij. De pacht die zijn opvolger, Pieter De Smet, tussen 1788 en 1809 diende neer te tellen, was reeds opgelopen tot 40 pond.
De "perzije" (prezij, prijsschatting) die bij het einde van de huurperiode dinde neergeteld te worden, bedroeg niet minder dan 240 pond.
In 1786 behoorde de windmolen dus toe aan Joseph de Ghellinck. De eigenaar verpachtte de "corenwintmeulen, de hofstede ende landen" voor negen jaar aan Joannes De Smet. De pachtcontracten van de naamgenoten Pieter en Joannes De Smet overlapten elkaar gedeeltelijk.
In dezelfde archiefbundel wordt een pachtrekening uit 1822 bewaard voor "de meulehaege". Het is merkwaardig dat mulder PIeter Desmet een haag in pacht nam. Het met struikgewas begroeid talud ten noorden van de molensite draagt nog steeds de naam "de berghage". Deze haag is wellicht een restant van de strook bos die op de kaart van 1688 voorkomt. In de rekeningen van de mulder worden "drie meukens zwinaerde (ook als zwinarde en zwijnarde vermeld) aangegeven, dit is grof meel tot voeder van varkens (zwijnen), koeien enz.
De prijs voor het malen van een aantal graangewassen wordt vermeld in een document uit 1827. Voor het malen van een zak tarwe rekende de molenaar 10 stuivers, voor een zak rogge ongeveer 8 stuivers. Zestien "stenen roggemeel" was 6 stuivers waard, waat omgerekend twee courant per steen betekent. In 1841 was een halve zak roggemeel 3 gulden 15 stuivers waard.
In 1827 huurde Leo Fideles Jacquart de Nokerse "meulen, hofstede en landen" aan Carolus Boromeus de Ghellinck. Hij oefende dit beroep slechts kortstondig in Nokere uit. In 1831 waren Carel Callant (landbouwer) en Louis (Ludovicus, Ludovic) de Baere de uitbaters. Beiden waren "solidairlijk verbonden", vermoedelijk halfbroers. De verstandhouding tussen De Baere en de Ghellinck liep acht jaar later spaak. De eigenaar meldde in een schrijven aan notaris Petrus Fredericus De Coninck dat hij "geen zaken meer wil doen" met de molenaar. De aanleiding hiertoe was o.a. een meningsverschil over de "persije" of prijsschatting. Tevens zinde het de eigenaar duidelijk niet dat de huurder bij zijn vertrek de pas vernieuwde molenstenen meenam naar Kruishoutem (waar hij eveneens het beroep van molenaar uitoefende) en ze verving door oude molenstenen. Het kwam tot een proces voor het vredegerecht van Kruishoutem. Camille van Heuverswijn, "deurwaerder bij vredegerecht over het canton Cruyshautem", velde een logisch oordeel. De achtergelaten mlenstenen moesten vervangen worden door de diegene e heer er recent liet plaatsen.
In 1841 was Ludovicus De Baere "afgaenden pagter" en Franciscus Aelvoet "aenkomenden paghter". Pieter Francies Aelvoet, zoon van Charles Aelvoet en Francisca De Vos uit Schorisse, was geboren te Sint-Maria-Horebeke op 20 december 1812 en overleed te Salins (F) op 10 september 1865. Hij was gehuwd te Maarke-Kerkem op 17 augustus 1839 met landbouwster Rosalie Elebaut, geboren te Maarke-Kerkem op 7 september 1814 en overleden te Wortegem op 3 maart 1858. Op 26 februari 1852 kochten zij de Stuyvenbergmolen van Wortegem-Petegem aan, die ze in 1859 weer doorverkochten.
Alle eigendommen die Charles-Boromée de Ghellinck in zijn testament naliet aan zijn erfgenamen, werden nauwkeurig beschreven in een boek dat in de bibliotheek van baron Jean Casier voorkwam. Charles-Louis Neyt baatte tussen 1850 en 1856 de molen uit.
Halfweg de 19de eeuw was Nathalie-Colette de Ghellinck de Nokere (1766-1855), echtgenote van Philippe-Jean Piers de Raveschoot uit Gent, de eigenares van de Nokerse windmolen. Later liet Auguste de Kerchove de Denterghem de molen in zijn testament na aan zijn echtgenote Thérèse Jespers. De verder opvolging liep geheel parallel met deze vanh et Oude Kasteel.
Tussen 1911 en het einde van de Eerste Wereldoorlog baatte Désiré De Bacquer de molen uit. Hij stamde uit een molenaarsfamilie. Zijn vader, Jean-Baptiste, was molenaar in Mater. Een broer van hem, Theofiel, baatte een molen uit in Anzegem, terwijl zijn zus Emilie huwde met een molenaar uit Wevelgem.
In die periode was de familie de Witte eigenaar van de Botermolen. Désiré De Bacquer vroeg de kasteelheer een stoommachine te mogen plaatsen om ook bij afwezigheid van wind de molen te laten werken, maar de Witte weigerde. Het kwam tot een breuk tussen beiden en De Bacquer besloot n aar Kruishoutem uit te wijken.
Bij de aftocht van het Duitse leger in oktober 1918 plaatsten Duitse soldaten een telegrafische zendpost op de molen, die gevrijwaard bleef.
Na het vertrek van Désiré De Bacquer was een Schellaert uit West-Vlaanderen er mulder. Deze vond echter werk in Wallonië of Noord-Frankrijk. Opvolger sinds 1925 was René Boonaert, zoon van Camiel Boonaert die 's Moors hof te Nokere uitbaatte. Hij bleef slechts twee jaar actief en zou de laatste molenaar van Nokere worden.
Tussen 1925 en 1927 vertoonde de molen diverse gebreken en vergde grote en dure herstellingen. Dat deed Boonaert besluiten er het bijltje bij neer te leggen. Op 4 september 1929 werd hij getroffen door een "vuurbol" als gevolg van blikseminslag in zijn woning.
De staakmolen werd op 13 juni 1927 verkocht met last om hem binnen de maand af te breken. De afbraak gebeurde in dat jaar door molenbouwer Oscar De Poortere. De onderdelen werden op de dam openbaar verkocht. Het eikenhout werd verkocht aan een beeldhouwer uit Maldegem. Pas op het einde van of dadelijk na de Tweede Wereldoorlog werd de molendam afgevoerd ("afgestoken"). Volgens Gilbert Van Den Abeele werd de aarde vervoerd naar de weiden langs de Hollebeek nabij de Nokeredorpstraat, maar volgens Joseph De Bacquer vormde ze de fundering van het huis van Silvain Goeminne in de Nokeredorpstraat 51.
Eigenaars na 1830:
- voor 1834, eigenaar: de Gellinck de Nokere Charles Bormé Ghislain, burgemeester te Gent
- 06.12.1851, erfenis: a) de Kerchove de Denterghem August, eigenaar te Nokere, b) de Kerchove de Denterghem Victor-Charles, eigenaar te Nokere en c) de Kerchove de Denterghem Amélie, eigenares te Nokere (overlijden van Charles Boromé de Gellinck)
- later, erfenis: Piers de Raveschoot Nathalia Coletta Ghislène, geboren de Gellinck de Nokere, te Gent (overlijden van Victor Charles de Kerckhove de Denterghem)
- 1863, bij eigenhandig geschreven testament van 19.03.1855: de Kerchove de Denterghem-Jespers Auguste, de weduwe, eigenares te Brussel
-12.04.1887, gift: De Witte-Jespers Edouard Alfons, arrondissementscommissaris te Oudenaarde (overlijden van de weduwe Jespers van Edouard De Witte)
Lieven DENEWET, Lieven KINDS & Herman HOLEMANS
Literatuur
Archieven
- Archief Oud Kasteel van Nokere - Heerlijkheid Ter Borcht, bundel met vooral pachtcontracten van de windmolen, 1694-1841.
- Archief Oud Kasteel van Nokere, document uit 1740 (over het vervoer van het malen graan)
- Archief Oud Kasteel van Nokere, docuemnt uit 1742 (aanvraag tot oprichting rosmolen te Nokere)
- Stadsarchief Gent, Penningkohieren Nokere, 1571.
- Rijksarchief Gent, Kaarten en Plans, nr. 550 ("Kaerte figurative van de prochie van Nokeren en een gedeelte van Cruyshauthem, gemaekt ten versoeke der heren der Societeyt Jesu te Gent, door Bielliau", 20 november 1688) en nr. 551 (kopie van deze kaart).
- Rijksarchief Gent, Fonds de Ghellinck, supplement nr. 67 (handboek opgesteld door Jean-Baptiste-Joseph de Ghellinck, begin 19de eeuw).
- Rijksarchief Gent, Oud Gemeentearchief Nokere, Landboek van Nokere, 1702.
- Stadsarchief Oudenaarde, Kaarten en plans, nr. K 125 OA 43.
- Stadsarchief Oudenaarde, Kaart van de Kasselrij Oudenaarde, 1669.
- Frickxkaart (1712)
- Villaretkaart (1745-1748)
- Ferrariskaart (ca. 1775)
- Atlas der Buurtwegen (ca. 1842)
- Topografische kaart van Ph. Vandermaelen (ca. 1850)
- Kadastrale kaart van P.C. Popp (ca. 1855)
Gedrukte bronnen
Atlas des communicatons vicinales de la commune de Nokere (Atlas der Buurtwegen van Nokere), 1845.
Werken
de Ghellinck d'Elseghem Vaernewijck, 1910.
Kinds Lieven e.a., "Acht Eeuwen Nokere", s.l., 1996, p. 157-161, 164.
De Belgische Molenaar, 1927 (verkoopsadvertentie met last tot sloop)
Vandeputte J.L.Th., De molens van het arrondissement Oudenaarde, Uit hun geschiedenis, Oudnaarde, 1974, p. 189.
Torie Mulders (pseudoniem van Hector Vindevogel), "De windmolens tussen Schelde en Leie", in: Handelingen van de Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk, XXII, 1946-1948, p. 46-107 (78).
Bohez S., Joosen, Simoens I., "Nokere", Nokere, s.d.
Castelain R., Ontstaan van de heerlijkheid Nokere en haar feodale structuur (12de - 16de eeuw), (De Gaverstreke, XX, 1992, p. 247-268).
Tack L., Archeologisch onderzoek van de gemeente Nokere: prospectie - analyse - synthese, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG, 1982).
"Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Oost-Vlaanderen, Gemeenten: Brakel, Horebeke, Kruishoutem, Lierde, Zingem en Zwalm", Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 15N4.
Inventaris van de wind- en watermolens in de provincie Oost-Vlaanderen naar gegevens van het Archief van het Kadaster. Derde aflevering. De arrondissementen Oudenaarde en Sint-Niklaas", in: Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, XVI, 1962, 2 (Gent, 1963)
Herman Holemans, "Oostvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 5. Gemeenten M-N", Opwijk, Studiekring Ons Molenheem, 2004.
L. Terry, E. Ducatteeuw & A. Braet, "Prijzie van de windmolen van Nokere anno 1726", in: De Gaverstreke, XXXII, 2004, p. 567-569.
Luc Goeminne, "Verzet tegen de bouw van een rosmolen te Nokere in 1740", Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring De Gaverstreke, jg. 7, 1979, p. 425-427.