Bergmolen
Rumbeke (Roeselare), Vlaanderen, West-Vlaanderen
- Naam
- Bergmolen, Caesterbergmolen
- Ligging
- Bergstraat 32
8800 Rumbeke (Roeselare)
noordzijde
ten O. v.d. Wagenstraat
op de Zuidberg of Caesterberg
2,6 km ZW v.d. kerk
kadasterperceel B1527
Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Gebouwd
- voor 1502
- Verdwenen
- 1914 - 19 oktober, oorlog
- Type
- Staakmolen
- Functie
- Korenmolen
- Bescherming
- niet
- Database nummer
- 3430
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
De Bergmolen of Caesterbergmolen was een houten korenwindmolen aan de noordzijde van de Bergstraat (nr. 32) op de Zuidberg (vroeger: Caesterberg), ten oosten van de Wagenstraat, op 2,6 kilometer ten zuidwesten van de kerk van Rumbeke.
Deze houten korenwindmolen was de banmolen van het Heerschip Rumbeke en was de oudste molen van Rumbeke. Ernaast stond een vierzijdige houten rosmolen bedekt met strodak om ook bij windstilte te kunnen malen.
Hij stond op de kruin van de Zuidberg, het hoogste punt van de heerlijkheid Rumbeke. In het rapport van "'t hof ende heerschip te Rumbeke", opgesteld door Jacob van Thiennes, heer van Rumbeke, aan het prinselijk leenhof van 't Oud Kasteel van Kortrijk op 28 mei 1502, wordt melding gemaakt van de Bergmolen en van zijn voorrechten als banmolen: "Item zoo vermach ic, ter cause van mynen voors. Leene ende Heerschepe, te doen drivene met peerden ende carren om der lieden cooren te doen halene te hueren huise in mijn muelene te Rumbeke, ende daer te malene om den salaris van den multere ende wedere thuus te voerene alzoo verre als mijn voorschreven leen ende heerschip strect." De molenaar had het recht van te ketsen bij de bewoners van de heerlijkheid, de bakten af te halen en het gemalen graan weer thuis te brengen.
De Bergmolen staat afgebeeld op het schilderij van het kasteel en de kasteelbewoners van ca. 1538.
We zien hem ook aangeduid op:
- Fricxkaart (1712)
- Ferrariskaart (ca. 1775) met het bruin symbool van een staakmolen en met de benaming "Bergh Molen"
- Atlas der Buurtwegen (ca. 1844) met een vierkantje
- Topografische kaart van Ph. Vandermaelen (ca. 1850) met het algemeen windmolensymbool
- Kadastrale kaart van P.C. Popp (ca. 1855) met een vierkantje
De molen bleef in het bezit van de kasteelheren van Rumbeke tot in de Franse tijd en werd aan molenaars verhuurd. Rond 1700 was Clement De Decker er molenaar. Dochter Maria-Clara De Decker huwde in 1727 met Michiel De Vos, afkomstig van de Vossemolen te Rumbeke, en die nu molenaar werd op de Zuidmolen. Maria-Clara De Decker was de zus van Clara-Isabella, echtgenote van Joannes-Baptista Vandepitte, afkomstig van de Steelandtmolen te Rumbeke, maar die molenaar werd op de Ondankmolen te Hooglede. Of wederom een voorbeeld hoe molenaarsfamilies op heel wat molens actief waren.
Jacobus Vercamer (zoon van Victor) was vanaf het midden van de 18de eeuw molenaar op de Bergmolen, de banmolen van de heren van Rumbeke. Hij kocht op 11 juni 1755 in openbare verkoping de 3/4 aan van de Zuidmolen op de grens met Roeselare. Hij moest daarvoor 600 pond groten Vlaams courant lenen bij de Grauwe Zusters te Roeselare. Hij was genoodzaakt om op 29 december 1761 zijn gerechtigheden in de Zuidmolen door te verkopen aan Jan Debrabander, zoon van Petrus. In deze verkoopakte staat de ongewone voorwaarde bedongen dat "de erfvenisse maer en magh ghebeuren in de maent van meye 1762" (dus vijf maanden later) tot als wanneer de vercooper d'optie is reserverende van te mogen berouwen van deze vercoopinghe... indien hij geenen nieuwen pacht en conde contracteren van de Berghmolen".
Deze voorwaarde wijst er duidelijk op dat hij om de een of andere reden er niet zeker was dat de Rumbeekse kasteelheer zijn Bergmolen (bij het vevallen van de pachttermijn) wederom aan hem zou verpachten. Maar het bleek mee te vallen. Zoon Bernard Vercamer werd eveneens molenaar op de Bergmolen. Hij was getrouwd met Clara Six (Cys, Seys), dochter van Joannes uit Kachtem. Hij was buitenpoorter van Roeselare, als zoon van Jacobus Vercamer, die het poorterschap van Roeselare verkregen had op 14 juli 1732. Op 6 juni 1791 kreeg hij van keizer Leopold van Oostenrijk het octrooi om op de Aap een stenen koren- en oliewindmolen op te richten (de zgn. Aapmolen). Bernard stierf te Rumbeke op 15 juni 1795 in het molenhuis van de Aapmolen, zonder kinderen na te laten. Zijn erfenis, vervallen op zijn broers en zussen, zag er volgens de inventaris die in zijn sterfhuis was opgemaakt, vrij zwaar belast uit: de schulden beliepen tot 19.390 pond parisis.
De laatste heer van Rumbeke, graaf Christian de Thiennes, werd in 1802 genoodzaakt zich te ontmaken van zijn onroerende goederen. In de "Gazette van Gend" van 7 juni 1802 verscheen hiertoe de volgende advertentie: Openbare verkoping in Kortrijk, in de hostellerie “de Gouden Leeuw”, op 21 mei en 14 juni 1802, van o.a.: een korenwind- en rosmolen, genaamd “den Caesterberg-Molen”, met de hofstede en de medegaande landerijen, groot in gronden ruim vier gemeten, gebruikt door Louis de Leye (jaarpacht: 45 £ gr.). Bod ingesteld op 601 £ gr.
De molen werd op 23 fructidor jaar X der Franse Republiek (10 september 1802) de Bergmolen verkocht aan de molenaar die hem in gebruik had: Louis Deleye.
Drie jaar later, op 11 messidor jaar XIII (30 juni 1805), gebeurde op deze molen het gruwelijkste ongeval dat misschien ooit in Rumbeke was voorgevallen; die dag maalde Louis Deleye zijn eigen kind tussen de kamwielen van zijn molen. Pierke Deleye, een bengel van nauwelijks drie jaar oud, had aan vaders hand, de molen mogen opklauteren tot op de steenzolder. Vader had hem daar alleen achtergelaten, terwijl hij de trap afkwam om op de meelzolder het gemalen graan te keuren. De jongen was ondertussen als spelend, met zijn hand of kleren, wat te dicht bij de kamwielen geraakt, werd er door gegrepen en medegesleurd. Vader Deleye, die daar niets had van gezien noch gehoord, stond - zoals molenaars dat doen - met zijn hand in de meelzak onder de meelgoot te tasten of het graan voldoende fijn gemalen was. Opeens voelde en zag hij dat het meel nat en rood was van bloed en dat gemalen vlees en been door de meelgoot mee gleed. Het was het vlees en bloed van zijn eigen kind. Tegen dat de molen stil lag, schoot er van "'t arme Pierke niet veel meer over", zoals Joseph Delbaere dit beschreef - hetgeen nu niet meer met deze bewoordingen zou geformuleerd worden.
Eigenaars na 1800:
- tot 1802, eigenaar: de Thiennes Christian, kasteelheer van Rumbeke
- 10.09.1802, verkoop: Deleye Louis sr. (die er al molenaar was)
- voor 1834, eigenaar: Deleye Louis jr., molenaar te Rumbeke
- 25.07.1838, verkoop: Maertens Jan, bakker te Dadizele (notaris Angillis); huurder-molenaar D'hondt-Ghyselen Jan en later zoon Armand tot 1876
- later, erfenis: en de kinderen (overlijden van de echtgenote van Jan)
- 27.12.1841, deling: Maertens Rosa, naaister te Dadizele (notaris Dufort)
- 01.06.1850, erfenis: Maertens Jan Louis, de kinderen eigenaars te Dadizele
- 13.09.1876, verkoop: Maertens-Spruytte Gustaaf Alfons, molenaar te Rumbeke (notaris Pycke)
- 08.04.1914, erfenis: en de kinderen (overlijden van vrouw Spruytte)
Op 25 juli 1838 verkocht de laatste van de kinderen Deleye de Bergmolen aan Jan Maertens van Dadizele, die hem 25 jaar lang liet bemalen door Jan D'hondt-Ghyselen en diens zoon Armand. Deze laatste moest echter in 1876 de plaats ruimen voor de zoon van eigenaar Gustaaf Maertens-Spruytte, die hem met zijn eigen kinderen beging tot aan de eerste wereldoorlog.
Op "Schuwe maandag" 19 oktober 1914 werd de Bergmolen in brand geschoten door Duitse kanonnen die opgesteld stonden tegen de Vossemolen, op het hof van de Spruyttes, waar de molenarin vandaan kwam. De hele voormiddag hadden Franse dragonders op en rond de molen vertoefd. Rond de middag werd de molen door het Duits geschut getroffen en bleef wel drie uren lang vunzen en roken - wat eerder wonderlijk is bij een molenbrand - en 't duurde tot rond vier uur in de namiddag vooraleer hij helemaal door de vlammen was verslonden. Aan blussen viel er die dag, midden al dat oorlogsgeweld, niet te denken. Op die gruwelijke avond brandden er in Rumbeke zo'n 65 huizen uit.
Het molenperceel is thans onbebouwd.
Joseph DELBAERE, Lieven DENEWET & Herman HOLEMANS
Literatuur
Archieven en landkaarten
- Stadsarchief Ieper, "Schepenarchief van Ieper", boek 251, f° 283 v° (verkoop van de Zuidmolen, 29.12.1761).
- Fricxkaart (1712)
- Ferrariskaart (ca. 1775)
- Atlas der Buurtwegen (ca. 1844)
- Topografische kaart van Ph. Vandermaelen (ca. 1850)
- Kadastrale kaart van P.C. Popp (ca. 1855)
Gedrukte bronnen
- "Gazette van Gend" nr. 858 van 7 juni 1802, of 18 prairial jaar X (verkoopsadvertentie)
Werken
Joseph Delbaere, De oude molens van Rumbeke, in: Park Rumbeke, Roeselare, 1937.
Joseph Delbaere, Rumbeke door de eeuwen heen, (tentoonstellingskataloog),-windmolens, Rumbeke, 1961, p. 102-134.
Joseph Delbaere, De Bergmolen, banmolen van 't Heerschip Rumbeke, Handelingen Geschied- en Oudheidkundige Kring Kortrijk, XXXIII, 1963-1964, p. 201-228.
Julien Storme-Vandepitte, "De stam Vandepitte. Deel X. Tak B. Twijg 1B. De afstammelingen van Ferdinand Vandepitte (1811-1882) en Romanie Roye (1810-1851)", Handzame, Familia et Patria, 1975.
Herman Holemans, "Westvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 7. Gemeenten P-R", Rotem, Studiekring Ons Molenheem, 2001.
Jozef Maes, "De Bergmolen van Rumbeke", De Belgische Molenaar, 22.09.1975.