Molenechos's Homepage Molenechos.org

Rumbeke (Roeselare), Vlaanderen - West-Vlaanderen

Verdwenen molen

Karakteristiek

Naam
Aapmolen, Brabantsmolen, Brabanders molen, Molen De Brabander
Ligging

Meensesteenweg 450


8800 Rumbeke (Roeselare)
westzijde
wijk De Aap
3,2 km ZW v.d. kerk
kadasterperceel sectie D nr. 116
Vlaanderen - West-Vlaanderen
Gebouwd
1791
Verdwenen
1913 - 4 maart, brand / 1916 - december, sloop romp
Type
Stenen grondzeiler
Functie
Korenmolen, oliemolen
Bescherming
niet,
Database nummer
3429
© Foto tussen 1892 en 1913. Verzameling Ons Molenheem

Beschrijving / geschiedenis

De Aapmolen was een stenen oliewindmolen op een 60-tal meter westwaarts van de Meensesteenweg (nr. 450), op de wijk De Aap, op 3,2 kilometer ten zuidwesten van de kerk van Rumbeke. Het molenhuis met  stallen en bijgebouwen was slechts enkele meter westwaarts van de straat gelegen. De molen stond op het grondgebied van de Hazelt, een heerlijkheid die toebehoorde aan de Rumbeekse kasteelheer.

We zien de molen aangeduid op:
- Atlas der Buurtwegen (ca. 1844) met het ronde grondvlak van een stenen windmolen
- Topografische kaart van Ph. Vandermaelen (ca. 1850) met het algemeen windmolensymbool
- Kadastrale kaart van P.C. Popp (ca. 1855) met het ronde grondvlak van een stenen windmolen.

De molen haalde zijn benaming uit de wijk De Aap (de Zilverberg), naar de herberg langs de in 1750-1754 aangelegde nieuwe kasseiweg Roeselare-Menen (de huidige Meensesteenweg) die de oude Meense heirbaan moest vervangen. De herberg "Den Aap" werd "geerigeert teghen dank van heere ende wethouderen". Het is mogelijk dat de bouwer van deze herberg de naam "den Aap" voor zijn uitsteekbord gekozen heeft om daarmee aan te duiden dat hij de bestuurders "voor den aap" heeft gehouden.

De molen heette in de volksmond nog het meest Brabantsmolen, naar de familie De Brabander, die de molen wel niet gebouwd heeft, maar er - op enkele jaren na - de eerste gebruiker van was en nadien er ononderbroken eigenaar van bleef.

De molen werd gebouwd in 1791 door molenaar Bernard Vercamer als een stenen koren- en oliewindmolen (op drie kwart mijl van de kerk, onder de heerlijkheid van "Haesel" langs de weg lopende van Roeselare naar Menen). Hij verkreeg het octrooi van keizer Leopold van Oostenrijk op 16 juni 1791: "à la condition que le dit moulin ne pourra être construit sous la dite Seigneurie du Haesel qu'à deux cents pas de tous grands chemins et en payant à la recette générale de nos domaines à Ipres, une reconnaissance annuelle de trois hoeuds de froment en argent..." (zie de volledige tekstweergave in bijlage).

De Aapmolen werd gebouwd op grond van zijn broer Frans: "422 roen saeylant gekend op het parochieterrier van Rumbeke anno 1765, 11de canton, art. 239". Frans had deze grond gekocht aan de kinderen van Jan Baptiste Casteele op de openbare verkoping van 22 september 1789.

Bernard Vercamer was getrouwd met Clara Six (Cys, Seys), dochter van Joannes uit Kachtem. Hij was buitenpoorter van Roeselare, als zoon van Jacobus Vercamer, die het poorterschap van Roeselare verkregen had op 14 juli 1732.

Broer Frans Vercamer deed in 1792 ook een aanvraag bij de wethouders van Zaal en Kasselrij Ieper om te mogen "taverne houden", om een herberg te openen die later de naam "De drie Koningen" kreeg en gelegen was aan de oostzijde van de Meensesteenweg, rechtover de Aapmolen. De kasselrij verzocht op 11 augustus 1792 advies aan de wethouders van de Hazelt onder Rumbeke. In dat advies komt voor: 
"(...) 2. dat er nevens verthoonders huys, het welcke hij wenscht te erigeren voor herberghe ofte taverne, op de distantie van min als twee roeden, staet een andere herberghe ghenaempt den Haep (de Aap). (...)
6. vermits de verthoonder is molenaar hebbende synen eighen molen ende eensweghs ook broodbacker.
7. dat de ghemelde, syne requête 't onsen wethuyse overhandighende, soo onvoorsichtigh ende verwaend is gheweest van te dierven segghen dat 't er hem weinigh was aen gheleghen, 't sy dat ons advys voordeeligh ofte naedeeligh mocht zijn, 't zy dat Ued. heeren octroy verleenden of niet, dat den persoon den welcken hem besorght hadde octroy om synen molen te erigeren, hem ook wel soude besorght hebben octroy om herberghe te houden.
Actum in vergaderinghe 20 sept. 1792".

Hier zien we eens te meer dat na de Franse revolutie en de Franse invallen, men stoutmoediger durfde op te treden tegen het verzwakte gezag van de overheden. We vernemen ook hoe Frans Vercamer, meer dan zijn broer Bernard op wiens naam het molenoctrooi verleend werd, heeft bijgedragen om de molen te gebruken. Uit zijn laatste "verwaand protest" leiden we af dat het wel een zeer invloedrijk persoon moet geweest zijn die tussengekomen was om dit moeilijk te bekomen octrooi bij de hogere overheid te verkrijgen.

Bouwheer Bernard Vercamer was voorheen pachter-molenaar op de Bergmolen, de banmolen van de kasteelheren van Rumbeke. Zijn vader Jacobus Vercamer (zoon van Victor) was er vanaf het midden van de 18de eeuw molenaar. Deze Jacobus kocht op 11 juni 1755 in openbare verkoping de 3/4 aan van de Zuidmolen op de grens met Roeselare. Hij moest daarvoor 600 pond groten Vlaams courant lenen bij de Grauwe Zusters te Roeselare. Hij was genoodzaakt om op 29 december 1761 zijn gerechtigheden in de Zuidmolen door te verkopen aan Jan Debrabander, zoon van Petrus. In deze verkoopakte staat de ongewone voorwaarde bedongen dat "de erfvenisse maer en magh ghebeuren in de maent van meye 1762" (dus vijf maanden later) tot als wanneer de vercooper d'optie is reserverende van te mogen berouwen van deze vercoopinghe... indien hij geenen nieuwen pacht en conde contracteren van de Berghmolen".

Deze voorwaarde wijst er duidelijk op dat hij om de een of andere reden er niet zeker was dat de Rumbeekse kasteelheer zijn molen (bij het vevallen van de pachttermijn) wederom aan hem zou verpachten.

Bij het bouwen van zijn molen blijkt Bernard Vercamer verder gesprongen te zijn dan zijn stok lang was. Van het eerste jaar al moest hij op leen- of bedeltocht. Op 19 januari 1792 leende hij aan Jan-Baptiste Driessens, meester-bakker te Roeselare, 450 pond groten Vlaams en voor het einde van hetzelfde jaar leende hij nog eens 300 pond groten aan de Grauwe Zusters van Roeselare, alles bezet op zijn nieuwgebouwde molen.

Bernard stierf te Rumbeke op 15 juni 1795 in het molenhuis van de Aapmolen, zonder kinderen na te laten.

In de inventaris die in zijn sterfhuis werd opgemaakt wordt gesteld: "Eyndelinge competeert alhier eenen coooren-ende oliewintmolen, onlangs uyt den grond nieuwgebouwt in steen, staende op 441 roeden lants toebehorende aen Frans-Jozef Vercamer, en gelegen onder de Hazelt, palende ... gebruikt door Frans Josef Vercamer aen wien d'helft van de prysie der draeiende werken in den selven molen is aangeprezen geweest voor 143:5:6 L. gr. ct, ingevolge de prysie van den molenaer Crombez te Roeselare in date 1 october 1794 ende de pachtbrief van 16 sept. 1794". In dezelfde inventaris staat vermeld: "Francis Vercamer vindt goed over pacht van het land alwaer den gemeenen cooren- en stampmolen op staet, den tjd van 1 jaer en 7 maenden à 5 L. gr. ct 's jaers".

In deze nalatenschap staan ook vele goedvindens vermeld "van difficilen recouvre" en de mobilaire nalatenschap sloot met een tekort van 19.390 pond parisis. Er stond niets anders op dan de onroerende goederen te gelde te maken. De Aapmolen werd dan ook verkocht aan schuldeiser Jan Baptiste Driessens, die hem op 3 floréal jaar IV der Franse Republiek (22 april 1796) verpachtte aan Pieter De Brabander-Van Isacker, zoon van Jan De Brabander-Mestdagh die op de Zuidmolen van Rumbeke werkzaam was. In deze pachtbrief gaf de eigenaar optie aan de pachter de molen te kopen voor 920 ponden, betaalbaar "in clinckende goudt ofte silvere specien". Dat is een duidelijke indicatie dat men toen reeds niet veel vertrouwen meer had in de Franse assignaten.

Op 15 januari 1795 waren de Zuidelijke Nederlanden geheel bezet door de Franse troepen. De officiële inlijving bij Frankrijk volgde einde juli 1795. Het waren lastige en onzekere tijden voor iedereen en de erfgenamen van Bernard Vercamer hadden het moeilijk om hun zwaar belaste molen verder uit te baten. Ze zochten dan ook er zich van te ontmaken. Het ergste in geheel die zaak was dat Bernard Vercamer zijn stenen molen had laten bouwen op een erf dat uitsluitend aan zijn broer Frans Vercamer toebehoorde. Om daar geen verdere moeilijkheden meer mee te hebben, werd op 7 floréal jaar IV der Franse Republiek (30 april 1796) voor mannen "van leene der heerlijkheid van den Hove 't Iseghem" de molen verkocht door Frans Vercamer, zoon van Jacobus, "uyt der hand" aan Jan Baptiste Driessens, meester-bakker, die kocht "voor sig ofte commant een partieken land groot 441 roeden bij den hoop ende masse synde de partye van land alwaer wijlent Bernard Verdamer zijnen steenen molen heeft op geplaetst, gelegen ter prochie van Rumbeke onder d'heerlijkheid van de Hazelt palende west 't land bij hem verkregen van de hoirs van den geseyden Bernard Vercamer voor te Gode ende lijfcoop ter discretie, ende voor principale koopsomme de gonne van zeven honderd guldens vlaams courant, boven het schrijven ende stipuleren deser enregistrature begrepen den zegel ende alle voordere onkosten aen desen dependeerende. De koper zal komen in gebruik van syn gekochte land met 1 mey 1796, oude stijl".

Jan Baptiste Driessens, geboren te Rumbeke op 24 mei 1775 en gehuwd met Anna-Theresia Vercamer (een dochter van Bernard Vercamer-Six) was bakker van beroep en geen molenaar. Hij had al op voorhand, in het vooruitzicht op het afsluiten en ondertekenen van de verkoopakte, een pachter gezocht aan wie hij de molen zou kunnen verhuren . Op 4 floréal jaar IV (23 april 1796), dus drie dagen voor de ondertekening van zijn verkoopakte van de Aapmolen, sloot hij een contract af met Pieter-Joannes De Brabander-Van Isacker, geboren te Rumbeke op 14 september 1745, zoon van Joannes De Brabander-Mestdagh en gehuwd met Joanna Theresia Van Isacker, dochter van Ignaas en Maria-Theresia Desimpel uit Oostnieuwkerke. Deze Pieter Joannes was molenaar op de Zuidmolen te Rumbeke tegen de grens met Roeselare en waarvan het molenhuis op Roeselaars grondgebied gelegen was.

Dat contract van 4 floréal jaar IV bepaalde dat Jan-Baptiste Driessens met Petrus De Brabander-Van Isacker een pacht afgesloten had waarbij hij hem "wel en deugdelijk in huere ende pacht gegeven had eenen cooren-wint ende stampmolen in steen met een woonhuys ende voordere aedifitien ende met ontrent de zeven honderd roeden lants alwaer den geseyden molen ende huis mitsgaders voordere aedifitien op staet, actuelijk bewoont ende gebruykt bij Francies Vercamer gestaen ende ghelegen ter prochie van Rumbeke onder de heerlijkheid van de Hazelt, mits 43 L. gr. vl. c. bij jaere boven alle pointinge soo ordinaire als extraordinaire, daer onder begrepen het ordinaire windgelt ofte reconnaissance waer mede den geseyden molen is belast, ... voor ses naereen volghende jaeren, wanof het eerste staet syn begein te nemen prima mey 1796, ouden styl ... synde ten voorderen tusschen den geseyden Driessens ende de voornoemde Debrabandere ook gecontracteert ende over een gekomen dat soo, bij - aldien den geseyden Debrabander ten appaisements ende satisfactie van den voorn. Driessens ofte syne successors, in clinckende goudt ofte silvere spetien, geduerende desen pacht oplegt ende betaelt de som van negen honderd twintig L. gr. vl. ct., dat hij Driesens den selven molen huysinghe ende lant hier voren gespecifieert sal laten overgaen in coop ... desen 3 floreal 4e jaer (22 april 1796). Ondert(eken)d Joannes Baptiste Driessens, Pieter Joannes Debrabander, present Pieter Van Isacker ende ons present P.J. Debrouwer ende P.A. de Brauwer".

Het molengebouw lijkt niet geleden te hebben van de inval van de Fransen, noch in 1792 noch in 1794. Zijn ligging op een afstand van de Meensesteenweg was in dat verband wel goed. De oprichter overleed op 15 januari 1795 en op 6 maart daarop werd beslag gelegd op de molen door schuldeiser Jan Baptist Driessens.

In de "Etat de sections" van 1810 staat Pieter De Brabander gekadastreerd onder IIde sectie nr. 239 onder de naam van Pierre "Brabant", "propriétaire et occupeur".

Na de dood van Pieter De Brabander, in de Hollandse periode en nog onder het Belgisch bestuur tot in 1837, waren het zijn ongehuwde kinderen die de molen bemaalden. Op 30 augustus 1837 gaven zij hem in huur aan de weduwe en kinderen van Jan Dumoulin-Naert, oliestamper te Roeselare. Deze hebben hem 15 jaar lang aan het draaien gehouden.

Op 19 januari 1851 kwam een afstammeling van de familie DeBrabander, met name Pieter Debrabander, op de Aapmolen. Pieter was de enige zoon van Jan-Ivo De Brabander. Deze laatste had zeer vroeg het molenbedrijf verlaten. Hij was "conscrit reformé" de l'an 13". Hij trouwde met Maria-Theresia Maes, dochter van Jacob en Marie-José Dussoulée. Hij pachtte eerst de herberg de "Roode Leeuw" op de plaats te Oekene achter de kerk, woonde in 1826 te Rumbeke in de herberg "Caïphas". Jan-Ivo had het vruchtgebruik van de molen gekregen bij testament van zijn oom, de langstlevende van de ongehuwde kinderen van Pieter De Brabander-Van Issacker.  Jan-Ivo stond op 9 februari 1828 zijn aandeel in de molen  af aan zijn broers en zus: Theresia, Petrus en Franciscus De Brabander. Hij vertrok in de jaren 1830 naar Lichtervelde of Torhout. In Roeselare was slechts één kind geboren: Pieter.

De eigendom van de Aapmolen verviel na de dood van Theresia en Pieter De Brabander, beide ongehuwd gestorven, bij erfenis volledig op Frans De Brabander, de jongste zoon van P.J. De Brabander-Van Isacker. Bij hun testament verleden voor notaris Termote op 26 januari 1847 (later onder de minuten van Mr. Vander Heyde te Rumbeke) hadden de 3 kinderen al hun na te laten goederen gelegateerd aan de langstlevende, met een dienst 2de klas met brooddeel van 3 hectoliter masteluin aan de armen van Roeselare. Frans De Brabander stierf op zijn beurt ongehuwd te Roeselare op 23 oktober 1867. Bij testament verleden voor notaris Karel Debrouckere te Roeselare op 6 december 1859 en codicille van 6 februari 1865 had hij het vruchtgebruik van al zijn goederen geschonken aan zijn neef Pieter De Brabander en stelde de dertien kinderen van dezelfde neef als algemene legatarissen van de naakte eigendom aan.

De vruchtgebruiker, Pieter De Brabander, geboren te Roeselare op 30 september 1816, was gehuwd te Lichtervelde op 31 januari 1838 met Ludovica Delbeke, geboren te Lichtervelde in 1816, dochter van Karel en Appolonia Dejaegher. Hij was dus bijna 50 jaar oud toen hij dit vruchtgebruik kreeg. Dat hij er nog andere vijftig jaar, zelfs meer, zou van genoten hebben, heeft hij waarschijnlijk dan niet gedacht. Zijn huwelijkscontract, verleden voor notaris Pieter-Adriaan De Brouwer te Roeselare op 31 januari 1838, bepaalde de algemene gemeenschap.

Op 30 september 1916 werd Pieter De Brabander honderd jaar. Zijn honderdjarig jubileum werd te Rumbeke zeer luisterlijk gevierd op 3 oktober 1916, niettegenstaande de eerste wereldoorlog volop woedde en Rumbeke bezet was door Duitse troepen, die bij deze feestviering zoveel mogelijk aan de kant gehouden werden. Pastoor Slosse schreef een omstandig verhaal van deze uitzonderlijke gebeurtenis in zijn "Memoriale Rumbecanum" (zie bijlage).

Bij het naderen van het eeuwfeest van Pieter De Brabander, stelde Pastoor Slosse een boekje op getiteld "Honderdjarigen van West-Vlaanderen" waarin hij een negentigtal eeuwelingen vermeldt, die in de laatste honderd jaar in West-Vlaanderen hun eeuwfeest konden vieren. Dit werkje, gedrukt te Rumbeke bij J. Tanghe en zoon in 1916, is geïllustreerd met het portret van de eeuweling en vermeldt dat de jubilaris leefde onder acht pausen, zeven bisschoppen en vier koningen.

A. Verbouwe van Sint-Pieters-Jette, schrijft in zijn boek "West-Vlaamsche Eeuwelingen" (uitgegeven in 1948 en waarin hij opklimt tot het jaar 1189) over Pieter De Brabander: "Hij was vader van René De Brabander wijlen schepen van Rumbeke, oom van dokter Delbeke wijlen schepen en volksvertegenwoordiger van Roeselare alsmede van E.H. Bolliau pastor te Moorslede".

Onze jubilaris zou 101 jaar worden, maar kon de wapenstilstand niet meer beleven. Hij overleed op 5 november 1917, op de vooravond van de gruwelijkste dagen die Rumbeke sinds "Schuwe Maandag" in 1914 beleefde, toen op 6 en 11 november 1917 het dorp vanuit het front met granaten beschoten werd. In die dagen werd, in de "Lekkens" Remi Verstraete ter plaatse doodgeslagen. Bij de "Goekoop" werd Madeleine De Keyzer haar benen afgeschoten en de herberg "De Brouwerij" in puin gelegd. De helft van Rumbeke stond weer klaar om te vluchten. In zo'n atmosfeer vond de begrafenis plaats van P. De Brabander.

Op donderdag 8 november om 9 uur werd de lijkdienst gezongen. Pastoor Slosse noteerde in zijn oorlogsdagboek: "dat er in de kerk vier priesters en op het kerkhof slechts 17 mensen aanwezig waren. Aan de offerande werden doodsanctjes (bidprentjes) uitgedeeld  met op de voorzijde zijn portret en op de keeerzijde, onder meer:
"Eene eeuw, meer dan eeuw, vergrijsden zijne haren,
 Hij stierf in vrêe, zoo rijk in deugden als in jaren".
En verder: "Ik verlaat deze aarde te midden den oorlog, om onder de schaduw van 't Kruis te gaan rusten, in afwachting van een zalige verrijzenis". Zijn portret geschilderd door kunstschilder Gaston Vallays van Roeselare hangt nu in de trouwzaal van het gemeentehuis van Rumbeke.

De echtgenoten Pieter De Brabander-Delbeke kregen niet minder dan 13 kinderen:
1. Pieter, geboren te Torhout in 1839.
2. Jozef, geboren te Ichtegem in 1840
3. Leonie, geboren te Lichtervelde in 1843
4. Richard, geboren te Lichtervelde in 1844
5. Henri, geboren te Lichtervelde in 1845
6. Julie, geboren te Lichtervelde in 1847
7. Stephanie, geboren te Lichtervelde in 1849
8. Louise, geboren te Lichtervelde in 1851
9. René, geboren te Rumbeke in 1853
10. Sidonie, geboren te Rumbeke in 1854
11. Euphrasie, geboren te Rumbeke in 1856
12. Charles-Louis, geboren te Rumbeke in 1858 en overleden te Rumbeke op 22 maart 1896
13. Marie, geboren te Rumbeke in 1860.
Twaalf van deze dertien kinderen waren nog in leven toen hij zelf stierf in 1917. Men zegt dat van die dertien kinderen er zes waren met donkerzwarte ogen, zes met grijze ogen en één met een zwart en een grijs oog. Dat gegeven was in die tijd in de streek een algemeen gekend en onbetwistbaar beschouwd gegeven.

In 1883, na de dood van zijn vrouw Leonie Delbeke (+Rumbeke, 15 juli 1880), verliet Pieter De Brabander de Aapmolen die hij 32 jaar lang begaan had en kwam wonen in de dorpskom van Rumbeke aan de zuidzijde van de Hoogstraat, ter plaatse van het nieuw huis dat luitenant Verstraete in de jaren 1970 bewoonde (nr. 15). Toen Alberic Depoorter dat huis kocht en het liet afbreken, verhuisde Pieter De Brabander naar een ander huis, eveneens gelegen aan de zuidzijde van de Hoogstraat, nr. 39, waar Jules Deleye later woonde. Begin 1917 verhuisde hij nogmaals om te gaan wonen aan de zuidzijde van de Roeselaarsestraat (5de wijk, nr. 6) waar hij op 5 november 1917 overleed.

Nadat Pieter in 1883 de Aapmolen verliet, viel de molen in handen van zijn jongste nog in leven zijnde zoon René De Brabander, geboren te Rumbeke op 21 mei 1853, gehuwd met Adèle Ghesquiere, geboren te Geluwe op 27 november 1857.

René De Brabander was lange tijd schepen van Rumbeke en was tot aan zijn dood lid van de Kerkraad. In 1897 werd hij ook lid van de Boerenboed en in 1903 lid van de "Conferentie van den H. Vincentius". In 1908 werd hij gevierd als prefect van het genootschap van de Heilige Familie en was in 1912 voorziter bij het gouden jubileum van dit genootschap. Hij schonk op 25 maart 1909 aan de kerk van Rumbeke een nieuw communiekleed, dat door zijn dochter was gemaakt. Hij werd in 1910 ondervoorzitter benoemd van de pasgestichte Katholieke Burgersgilde van Rumbeke en in augustus van dat jaar schonk hij - in zijn hoedanigheid van schepen, samen met de toenmalige Rumbeekse burgemeester Henri de Limburg-Stirum - aan Odiel Spruytte (°Rumbeke, 5 juni 1891 en in 1910 laureaat in rethorica aan het Klein Seminarie te Roeselare) een prachtexemplaar van "De Groote Meesters der Schilderkunst", een in Nederland gedrukt prestigieus boek.

René beleefde nog in de nacht van 4 op 5 maart 1913 de brand van de Aapmolen (zie hoger). Hij overleed te Rumbeke op 3 februari 1915. Hij liet zes kinderen na, allen geboren te Rumbeke:
1. Renaat-Jozef, in de wandelgang Jozef, geboren op 16 november 1884. Hij trouwde op 2 oktober 1920 met Maria-Josephina-Barbara Ampe, geboren te Egem op 1 november 1882. Jozef De Brabander-Ampe bouwde in 1928 op het oude domein van de afgebroken Aapmolen aan de westzijde van de Meensesteenweg tegen de straat een nieuw huis (kadasterperceel D nr. 113bis). In de tuin achter en naast zijn woonhuis overleed zijn vrouw plots op 26 juli 1955. Hij trof haar daar dood aan toen hij thuiskwam en naar haar zocht in de tuin. De uitvaart vond plaats in de Sint-Henricuskerk van Rumbeke-Zilverberg op zaterdag 30 juli 1955 om 11 uur. Hierop liet Jozef op de hoek van zijn tuin tegen de straat een klein Onze-Lieve-Vrouwkapelletje oprichten. Zij hadden geen kinderen.
2. Maria-Julia-Adela, geboren op 31 januari 1886. Ze trouwde op 29 januari 1913 te Rumbeke met Joris-Emiel-Homeer Passchier, handelaar te Avelgem, geboren te Wielsbeke op 9 januari 1885. Hij was de zoon van Victor-Albrecht, koster, en Palmyre-Irma -Melanie Moreau.
De echtgenoten Passchier-De Brabander kwamen met hun vier minderjarige kinderen op tragische wijze om op het einde van de eerste wereldoorlog. Bij de aftocht in oktober 1918 beschoot het Duitse leger Avelgem met stikgasbommen. Het gezin werd overgebracht naar Kortrijk waar ze eind oktober 1918 alle zes overleden. Bij V. Derycke te Otegem werd een bidprentje gedrukt met het portret van de ouders en van de vier kinderen.
3. Estella-Esther, geboren op 16 december 1888, missiezuster, binnengetreden op 6 juli 1938 in het klooster van de Kannunikessen van de H. Augustinus te Heverlee. Ze werkte op de Filippijnen en op de Antillen. Ze overleed te Heverlee op 29 mei 1964.
4. Firmin-Constant, geboren op 15 januari 1891. Hij huwde te Molenbaix op 7 november 1923 met Josephine-Emelie Van Hauwaert, geboren te Vichte op 28 februari 1898. Hij woonde te Rumbeke aan de noordzijde van de Izegemsesteenweg (toenmalig nr. 11). Hij overleed plots op reis in Duitsland te Rüdesheim aan de Rijn op 2 september 1958. Zijn stoffelijk overschot werd overgebracht naar Rumbeke waar de uitvaart plaats vond in de Sint-Petrus en Pauluskerk op 6 september.
5. Irène-Marie-Antoinette, geboren op 17 januari 1895. Hij huwde te Rumbeke op 26 september 1925 met Oscar-Paul-Renaat Ampe, handelaar te Egem, geboren te Egem op 12 mei 1898, zoon van Hendrik en Sidonie Mattheus. Zij overleed te Egem op 9 november 1961.
6. Daniël-Jozef, geboren op 28 december 1897. Hij huwde te Veurne op 26 mei 1925 met Maria-Theresia Cailliau, geboren te Veurne op 26 december 1897.

Voor de eerste wereldoorlog kende "heel" Rumbeke deze Pieter De Brabander-Delbeke, onder de naam van "den ouden Brabant". In 1916 heeft ook "heel" Rumbeke, alle oorlogsellende ten spijt, zijn honderdste verjaardag met grote luister gevierd. Pastoor Slosse schreef een omstandig verhaal van deze uitzonderlijke gebeurtenis in zijn "Memoriale Rumbecanum" (zie bijlage)

Pieter De Brabander was zo'n dertig jaar actief op de Aapmolen. Na hem liet zijn zoon, schepen René De Brabander, nog een dertig jaar op de molen werken.

De Aapmolen was een gevaarlijke windmolen, omdat hij gebouwd was zonder molenwal en de wieken een weinig boven de begane grond draaiden. Op 17 juni 1884 gebeurde een dodelijk ongeval. Severijn Depuydt  kwam met een bakte meel op zijn rug uit de molen. Hij werd door een van de draaiende molenwieken in het aangezicht getroffen en was op slag dood.

René De Brabander liet in 1892 een eerste stoommachine plaatsen, waardoor de molen in werking kon blijven bij onvoldoende wind. Toen werd de hoge stenen fabrieksschoorsteen gebouwd. René liet in 1913 hydraulische persen plaatsen waardoor het bedrijf evolueerde naar een mechnaisch uitgeruste olieslagerij en maalderij.

Op dinsdagavond 4 maart 1913 brandde Brabantsmolen totaal uit. Renés oudste zoon Jozef, kwam net terug thuis van de maandelijkse vergadering van de "Vereenigde Vrienden", toen de brand uitgebroken was.

De "Gazette van Roeselare" van 8 maart beschreef de brand als volgt: "In de laten avond, ontstond er brand in de stenen molen (Brabants molen); Alvorens hulp opdaagde stond gans het binnenste van den molen in volle vlam. Na eenige minuten viel het dak in. Duizende gloeiende veurgensters werden in het ronde geslingert. Een werkmanswoning op een afstand van 150 meters van de molen bewoond door den eigenaar Brabant-Tanghe, smid en herbergier, huis nog gedekt met stroo, vatte vuur en op weinige minuten stond dit woonhuis ook in brand. Met groote moeite kon men er eenige meubels uit redden. De inboedel van de molen, graan, lijnzaad, oliekoeken is verbrand. De groote pletterstenen zijn verbrijzelt en de muren van den molen zijn gebarsten. De schade voor Debrabanders is 25.000 tot 30.000 fr. (gouden Belgische frank) en deze van Brabant-Tanghe 3.000 fr. Alles is verzekerd."

De molen werd niet hersteld. De uitgebrande kuip bleef nog enkele jaren staan. De molen, die op artikel 1959 van het kadaster bekend stond als wind- en stoommolen, sectie D nr. 116a, stond er verder nog enkel bekend als "stoommolen", sectie D nr. 116b.

Einde 1916 werd de romp gesloopt en in de winter van 1917-1918 bliezen de Duitsers de naaststaande hoge schouw van De Brabanders stoomtuig de lucht in.

René De Brabander overleed te Rumbeke in het begin van de eerste wereldoorlog op zondag 3 januari 1915 om half één 's middags. De uitvaart had plaats in de hoofdkerk van Rumbeke op woensdag 6 januari "met dobbel convoy van groote uitvaart". Deze "groot-uitvaart" werd evenwel uitgesteld wegens de bezetting van het dorp door Duitse troepen.

Door de brand van 1913 viel het molenbedrijf niet stil. Een artikel in De Weekbode van 14 juli 1972 bericht hierover: "Met krachtige hand werd het bedrijf verder geleid door zijn weduwe. Wie kende, te dien tijde vrouw Adèle De Brabander niet ... na de wereldoorlog werd de fabriek herbouwd onder de leiding van de drie gebroeders de heren Jozef De Brabander-Ampe, Firmin De Brabander-Vanhauwaart en Daniël De Brabander-Cailliau, zonen van René De Brabander. Onder hun kundige leiding en met hun enorme werkkracht (zij zelf liepen gebogen onder te dragen zakken) kende de onderneming nu een snelle vooruitgang.
... Na dat de hoogten en laagten na de tweede wereldoorlog doorworsteld waren ... werd hun kennis en durf nu weerspiegeld in een boeiend en steeds groeiend bedrijf op de Zilverberg. In 1949 trok de heer Jozef De Brabander-Ampe, na een welgevuld en geslaagd ondernemersleven zich terug uit het bedrijf. Tevreden, met een tikkeltje weemoed, is hij bij de nu verlaten fabriek blijven wonen, vol tintelend leven en jong van hart, gaat hij zijn vierde leeftijd te gemoet. In 1958 overleed, na een even rijkgevuld en geslaagd leven Firmin De Brabander. Het bedrijf werd nu beheerd door zijn weduwe en de heer Daniel De Brabander-Cailliau. Hierin werden ze bijgestaan door de zonen Paul De Brabander-De Meester en Jozef De Brabander-De Bouverie. In 1960 trokken de weduwe Firmin De Brabander en de heer Daniel De Brabander-Cailliau zich insgelijks uit de firma terug; waarna de gebroeders Jozef en Paul de zaak overnamen, een P.V.B.A. stichtten en hetzelfde jaar naar het Roeselaarse kanaal trokken, waar ze een nieuwe, moderne en volautomatische veevoederfabriek bouwden" (tot zover het artikel in De Weekbode van 14 juli 1972).

Op dit krantenartikel reageerde Jozef De Brabander als volgt tegenover de Rumbeekse heemkundige Joseph Delbaere: "Het is niet 1960, maar in 1958, na de dood van Firmin De Brabander, dat het bedrijf in handen kwam van de gebroeders Paul De Brabander-De Meester en Jozef De Brabander-De Bouverie, twee onder onder de negen kinderen van Firmin De Brabander-Van Hauwaart. Deze legden op de oude molen alles definitief stil en brachten het bedrijf over naar Roeselare, aan de overkant van de vaart Roeselare-Ooigem, waar zij een moderne fabriek lieten optrekken". Op 20 januari 1960 werd officieel de "naamloze maatschappij" gesticht.

Het bedrijf aan de Vaart van Roeselare (thans Kaaistraat 70) was aanvankelijk een olieslagerij en bloemmolen en bestaat nog steeds als "Voeders De Brabander NV". Of hoe een modern bedrijf uit een windmolen is gegroeid. Vanaf 28 juni 1999 is er een samenwerking tussen de N.V. Voeders Debaillie en de N.V. De Brabander. Beide bedrijven beschikken vanaf 2004 over een gemeenschappelijk GMP-kwaliteitssysteem. Het beheer is volledig gecentraliseerd wat een meerwaarde inhoudt voor het totale kwaliteitsgebeuren.

De opeenvolgende eigenaars op een rij (na 1834: volgens het Belgisch kadaster)
- 1791, opbouw: Vercamer-Six Bernard, buitenpoorter van Roeselare (overleden op 15.01.1795)
- 06.03.1795, beslag: Driessens Jan-Baptist (schuldeiser), verpacht op 22.04.1796 aan De Brabander-Van Issacker Pieter)
- voor 1815, verkoop: De Brabander-Van Isacker Pieter
- voor 1834, eigenaar: a) De Brabander Pieter, olieslager te Rumbeke en b) De Brabander François, rentenier te Roeselare
- 29.08.1858, erfenis: De Brabander Franciscus (overlijden van Pieter De Brabander)
- 21.02.1882, begin vruchtgebruik: (voor naakte eigendom) De Brabander-Delbeke Pieter, de kinderen en (voor vruchtgebruik) De Brabander-Delbeke Pieter, landbouwer te Rumbeke (notaris Vandeputte)
- 09.07.1882, verkoop: (van naakte eigendom) De Brabander Leonie, zonder beroep te Rumbeke (notaris Vandeputte)
- 08.01.1890, verkoop: (van naakte eigendom) De Brabander-Ghekiere René, landbouwer te Rumbeke (notaris Ghesquière)
- 03.01.1915, erfenis: (van naakte eigendom) De Brabander-Ghekiere René, de weduwe en de kinderen (overlijden van René De Brabander)

Het vroegere molenperceel wordt nu ingenomen door het bedrijf SIVO Bouwmaterialen.

Joseph DELBAERE & Lieven DENEWET

Literatuur

Archieven en landkaarten
- Algemeen Rijksarchief Brussel, Financiële Raad, nr. 1931 (oprichtingsbundel, 16.06.1791)
- Rijksarchief Kortrijk, Oud Archief van Rumbeke, Register beraadslagingen (20.09.1792).
- Stadsarchief Ieper, "Schepenarchief van Ieper", boek 251, f° 283 v° (verkoop van de Zuidmolen, 29.12.1761).
- Stadsarchief Ieper, "Schepenarchief van Ieper", boek 259, nr. 12 (over de herberg "den Aap").
- Stadsarchief Ieper, "Schepenarchief van Ieper", boek 299, f° 187 (22.09.1789).
- Stadsarchief Roeselare, nr. 920, "Weeeserieregister 1792-1794, f° 103 v° (boedelbeschrijving van Bernard Vercamer, overleden te Rumbeke op 15 januari 1795)
- Stadsarchief Roeselare, nr. 1179. Register van Wettelijke passeringen 1706-1714, f° 77 (boedelbeschrijving van Elisabeth Devos, dochter van Maryn en gehuwd met Petrus Debrabander, zoon van Jan).
- Stadsarchief Roeselare, Gemeentearchief Rumbeke, "Registre des arrêts et procès verbaux commencé l'an VIII, f° 126v° (benoeming van Pieter Debrabander-Van Isacker als lid van de municipale raad te Rumbeke, 16.02.1807)
- Stadsarchief Roeselare, Gemeentearchief Rumbeke, "Registre de correspondance commencé an X", n° 388 (installatie van Pieter Debrabander-Van Isacker als lid van de municipale raad te Rumbeke, 01.05.1807)
- Atlas der Buurtwegen (ca. 1844)
- Topografische kaart van Ph. Vandermaelen (ca. 1850)
- Kadastrale kaart van P.C. Popp (ca. 1855)

Uitgegeven bronnen
- Gazette van Roeselare, 8 maart 1913 (over de molenbrand op 4 maart 1913).

Werken
- Joseph Delbaere, "De Aapmolen, ook genoemd Brabantsmolen te Rumbeke", in: Rollariensia, Jaarboek van het Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Roeselare en Ommeland, IV. 1972, pp. 58-83.
- Joseph Delbaere, "De oude molens van Rumbeke", in: "Park Rumbeke", Roeselare, 1937.
- Joseph Delbaere, "Rumbeke door de eeuwen heen", (tentoonstellingskataloog),-windmolens, Rumbeke, 1961, p. 102-134.
- Joseph Delbaere, "Eenige bladzijden uit de voorgeschiedenis der Prochie van den Zilverberg te Rumbeke (den Aapmolen)", Kortrijk 1939.
- Joseph Delbaere, "De Bergmolen, banmolen van 't Heerschip Rumbeke", in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk", jg. 33, 1963-1964, p. 201-228.
- A.a., (artikel), De Weekbode, 14 juli 1972, nr. 28, p. 3.
- Joseph Delbaere, "De verdwenen Aapmolen te Rumbeke", Ons Heem, XIV, 1959-1960.
- Herman Holemans, "Westvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 7. Gemeenteen P-R", Rotem, 2001.
- Alfons Theunninck, De laatste West-Vlaamse olieslagers op de praatstoel", Molenecho’s, jg. 23, 1995, nr. 3 - Ons Heem, jg. 49, nr. 34, 1995 (gesprek van Alfons Theuninck met Joseph De Brabander in 1977).
- Pastoor Slosse, "Memoriale Rumbecanum", 1916 (over de eeuwviering van Pieter Debrabander, 30.09.2016).

Aapmolen, Brabantsmolen, Brabanders molen, Molen De Brabander, Rumbeke (Roeselare), Ingezonden door: Donald VandenbulckeFoto zat in een oud kader bij de familie Julien Vandecasteele-Tanghe te Staden. | Database Belgische molens
© Ingezonden door: Donald Vandenbulcke
Foto zat in een oud kader bij de familie Julien Vandecasteele-Tanghe te Staden.