Molenechos's Homepage Molenechos.org

Zuidmolen

Rumbeke (Roeselare), Vlaanderen, West-Vlaanderen

Verdwenen molen

Karakteristiek

Naam
Zuidmolen, Corneelkensmolen
Ligging
Meenseheirweg 187
8800 Rumbeke (Roeselare)
hoek met Windstraat (nr. 1)
kadasterperceel B 1190
Vlaanderen - West-Vlaanderen
Gebouwd
1647 / 1710
Verdwenen
1710-oktober, brand / 1883, sloop
Type
Staakmolen met open voet
Functie
Korenmolen
Bescherming
niet
Database nummer
3293

Beschrijving / geschiedenis

De Zuidmolen was een houten korenwindmolen aan de oostzijde van de Meenseheirweg (nr. 187), op de hoek met de Windstraat (nr. 1). Het tracé van de huidige Windstraat liep tot na 1860 iets noordelijker, zodat de molen aan de zuidzijde van deze straat stond. 

De molennaam Zuidmolen ontstond omdat Roeselare op eigen bodem reeds een Noord-, een Oost- en een Westmolen bezat en dit wilde vervolledigen met de Zuidmolen (benaming "Zuydmolen" op de kaart Vandermaelen, ca. 1850).

Nochtans stond de molen wel degelijk op het grondgebied Rumbeke. De molenaarswoning daarentegen (gesloopt in 1990) stond evenwel op het grondgebied Roeselare. De benaming Corneelkensmolen verwijst naar twee 18de-eeuwse molenaars Corneel (vader en zoon).

De molen werd gebouwd in 1647 op een perceel van het graafschap Rumbeke dat toebehoorde aan de dis van Rumbeke. De oudst gekende eigenaar is de graaf van Rumbeke. Het is nog niet uitgemaakt of hij de bouwheer was of dat hij de molen bij "naerhede dominicael" aangetrokken had, omdat een particulier de molen zonder toelating zou opgetrokken hebben. In ieder geval verkreeg de kasteelheer van Rumbeke het perceel waarop de molen stond pas in 1773, bij ruil van 100 roeden meers in de Briel.

We zien de molen aangeduid op:
- de Ferrariskaart (ca. 1775) met het bruin symbool van een staakmolen
- de Atlas der Buurtwegen (ca. 1844) met het grondvlak van een staakmolen
- Topografische kaart van Ph. Vandermaelen (ca. 1850) met de benaming "Zuydmolen"
- Kadastrale kaart van P.C. Popp (ca. 1855)

In 1678 behoorde de Zuidmolen toe aan de graaf van Gistel, die gehuwd was met een dochter de Thiennes van het kasteel van Rumbeke. Deze verkocht hem op 10 februari 1704 aan de toenmalige molenaar Cornelis Declercq voor 2000 gulden "suyver goed voor suyver geldt". Hij beloofde de molenaar "te houden staen de souffisanthede van desen coop; dat hij is suyver ende onbelast ter reserve van de wint die blijft tot last van de koper". Dat wijst op het feodaal recht van de heer om een belasting te heffen voor de wind die hun molen deed draaien, omdat die wind over hun heerlijkheid passeerde. Deze belasting heette men het windgeld.

In oktober 1710 brandde de Zuidmolen ten gronde af. In een smeekschrift gericht tot de wet van Rumbeke verzocht molenaar Cornelis Declercq om vermindering van lasten. Daarin staat te lezen dat "de molen 's nachts al in asschen is verbrant, met den meerderen deel van al zijn goederen ende gelt 't welck de suppliant daerin hadde gevlucht... niet tegenstaende al dies, door vrienden die den suppliant praesenteren te advancheeren pennynghen tot maecken van een nieuwe molen in de selve plaetse, soude de suppliant hem wel resolveren van 't selve te doen, ten welcken effecte hij gheerne soude hebben eene diminutie van pointinghe op de voors. meulen". Hij kreeg wat hij vroeg, voor de termijn van zes opeenvolgende jaren. Hij herbouwde dan ook zijn molen, die in de meeste documenten verder "Corneelkens Molen" werd genoemd. 

De Zuidmolen was geen banmolen. De molenaar had dan ook het recht niet te ketsen. Hij deed het toch. Zo kwam het dat op 10 september 1751 zijn wit "ketsepaard" op de plaats van Rumbeke, "gelaeden sijnde met een sack ghemaelen graen", aangehouden werd, uit reden dat het Cornelis de Clercq als molenaar niet toegestaan was om in het graafschap Rumbeke te "ketsen". Tot op het einde van het Ancien Regime probeerde de kasteelheer van Rumbeke de voorrechten van zijn banmolen te laten eerbiedigen.

Jacobus Vercamer (zoon van Victor) was vanaf het midden van de 18de eeuw molenaar op de Bergmolen, de banmolen van de heren van Rumbeke. Hij kocht op 11 juni 1755 in openbare verkoping de 3/4 aan van de Zuidmolen op de grens met Roeselare. Hij moest daarvoor 600 pond groten Vlaams courant lenen bij de Grauwe Zusters te Roeselare. Hij was genoodzaakt om op 29 december 1761 zijn gerechtigheden in de Zuidmolen door te verkopen aan Jan Debrabander, zoon van Petrus. In deze verkoopakte staat de ongewone voorwaarde bedongen dat "de erfvenisse maer en magh ghebeuren in de maent van meye 1762" (dus vijf maanden later) tot als wanneer de vercooper d'optie is reserverende van te mogen berouwen van deze vercoopinghe... indien hij geenen nieuwen pacht en conde contracteren van de Berghmolen".

Deze voorwaarde wijst er duidelijk op dat hij om de een of andere reden er niet zeker was dat de Rumbeekse kasteelheer zijn Bergmolen (bij het vevallen van de pachttermijn) wederom aan hem zou verpachten. Maar het bleek mee te vallen. Zoon Bernard Vercamer werd eveneens molenaar op de Bergmolen. Hij was getrouwd met Clara Six (Cys, Seys), dochter van Joannes uit Kachtem. Hij was buitenpoorter van Roeselare, als zoon van Jacobus Vercamer, die het poorterschap van Roeselare verkregen had op 14 juli 1732. Op 6 juni 1791 kreeg hij van keizer Leopold van Oostenrijk het octrooi om op de Aap een stenen koren- en oliewindmolen op te richten (de zgn. Aapmolen). Bernard stierf te Rumbeke op 15 juni 1795 in het molenhuis van de Aapmolen, zonder kinderen na te laten. Zijn erfenis, vervallen op zijn broers en zussen, zag er volgens de inventaris die in zijn sterfhuis was opgemaakt, vrij zwaar belast uit: de schulden beliepen tot 19.390 pond parisis.

In 1765 verkocht Cornelis Declercq junior de Zuidmolen aan de weduwe van Jan Debrabander-Mestdagh.

We zien de molen aangeduid op de Ferrariskaart van ca. 1775 met het bruin symbool van een staakmolen.

Eigenaars na 1830:
- voor 1834, eigenaar: a) Debrabander Pieter, olieslager te Rumbeke en b) Debrabander François, rentenier te Roeselare
- 29.09.1858, erfenis: Debrabander Franciscus, rentenier te Roeselare (overlijden van Pieter Debrabander)
- later, erfenis: de erfgenamen (overlijden van Franciscus Debrabander)
- 07.02.1882, verkoop: a) Debrabander Pierre, olieslager te Moroslede, b) Debrabander Richard, handelaar te Tielt, c) Debrabander René, zonder beroep te Rumbeke (schepen van Rumbeke), d) Verbeke François, handelaar te Izegem, e) Verbeke Louise, f) Verbeke Sidonie, g) Verbeke Euphrasie en g) Verbeke Marie (notaris Vandeputte)
- 29.09.1883, verkoop: Verstraete-Vandenweghe Charles, landmeter te Kachtem (notaris D'Huvettere)

Debrabander is een gekende molenaarsfamilie, die o.m. ook de Aapmolen van Rumbeke beging en momenteel zaakvoerder is van Voeders Debrabander aan de Vaart in Roeselare. Deze familie bleef in het bezit van de Zuidmolen tot kort voor zijn sloop.

Landmeter Charles Verstraete uit Kachtem kocht de molen aan op 29 november 1883 en liet hem onmiddellijk slopen.

De Zuidmolen wordt nog in herinnering gehouden door de straatnamen Zuidmolendreef (aan de westzijde) en de Staakmolenstraat (aan de oostzijde). De pittoreske witgekalkte molenaarswoning (Meenseheirweg 183) werd helaas in 1990 gesloopt.

Lieven DENEWET, Joseph DELBAERE & Herman HOLEMANS

Literatuur

Archieven en landkaarten
- Stadsarchief Ieper, "Schepenarchief van Ieper", boek 251, f° 283 v° (verkoop van de Zuidmolen, 29.12.1761).
- Ferrariskaart (ca. 1775)
- Atlas der Buurtwegen (ca. 1844)
- Topografische kaart van Ph. Vandermaelen (ca. 1850)
- Kadastrale kaart van P.C. Popp (ca. 1855)

Werken
Joseph Delbaere, De oude molens van Rumbeke, in: Park Rumbeke, Roeselare, 1937.
Joseph Delbaere, De Zuidmolen te Roeselare, Jaarboek Geschied- en Oudheidkundig Genotoschap van Roeselare, , jg. 1963, p. 7-26.
Joseph Delbaere, Rumbeke door de eeuwen heen, (tentoonstellingskataloog),-windmolens, Rumbeke, 1961, p. 102-134.
H. Holemans, Westvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 7. Gemeenten P-R, Rotem, Studiekring Ons Molenheem, 2001.
Geert Hoornaert, De korenwindmolens en de watermolen van de Roeselaarse burggraaf tijdens de XVIde en XVIIde eeuw, Rollarius, XXX, 2001, nr. 1

Persberichten
A. Denys, De verdwenen windmolens van Rousselare, in: De Rousselaarsche Bode, 09.03.1935.
"Slopershamer voor molenhuis" (Meenseheirweg 183), De Weekbode, 19.10.1990.