Zonnebeke, Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Naam
- Nonnenbosschemolen, Nonnebossenmolen
- Ligging
- Lange Dreve 16
8980 Zonnebeke
hoek met Lotegatstraat
200 meter ten zuidoosten
huidige Polygoonbos
rond de kruising van de Zanddreef en de Luizeboomvelddreef
Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Gebouwd
- voor 1197 / rond 1300
- Verdwenen
- 1297, oorlog / kort na 1582, oorlog
- Type
- Staakmolen
- Functie
- Korenmolen
- Bescherming
- niet,
- Database nummer
- 2728
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
De Nonnebossenmolen was een houten korenwindmolen die toebehoorde aan de Zonnebeekse Nonnenbossenabdij.
De molen stond op ongeveer 200 m ten zuidoosten van de hoek van de Lange Dreve (nr. 16) en de Lotegatstraat, rond de kruising van de huidige Zanddreef en Luizeboomvelddreef in het Polygoonbos. Vroeger vormde deze plaats het grote "Luyseboomvelt’" dat aan de Nonnenbossenabdij toebehoorde.
De vier teerlingen werden in 1949 weer zichtbaar door het spitten, aldus een getuigenis van Gerard Mestdagh (1910-1978), bewoner van de voormalige hoeve ‘t Sperregat (de huidige café-taverne “De Dreve” in de Lange Dreve nr. 16) Ze lagen op een afstand van vijf meter van elkaar. Helaas werd deze vondst niet nader gedocumenteerd met foto's. Mogelijk kan archeologisch onderzoek nog iets opleveren. Thans is deze zone volledig door bos ingenomen.
Het nonnenklooster Nonnenbossche, volgens de regel van de Heilige Benedictus, bestond sinds 1101, ten tijde van de kruistochten, toen graven en edellieden met elkaar wedijverden in werken van geloof en liefdadigheid. Door de vele schenkingen en de rustige ligging in het woud die aanzette tot godsvrucht en verhoring van pelgrimsgebeden, groeide het aanzien van de kloostergemeenschap zeer snel. In juni 1200 werd het prioraat door de paus tot abdij verheven. De overste droeg vanaf dan de titel van abdis en gravin van de Nonnenbossen. De heerlijkheid en graafschap van de Nonnenbossen (titel geschonken door Karel de Goede in 1123) strekte zich uit over Zonnebeke, Geluveld, Zillebeke, Beselare en Hollebeke. Ze had daarnaast nog eigendommen (en incasseerde dus tienden) in nog tien andere parochies. Ze telde een baljuw, zeven schepenen, een griffier en een amman tijdens de hoogconjunctuur van haar bestaan. De abdij bezat hoge, middel en lage justitie en kon bijgevolg processen inleiden en afhandelen. Bij de abdij hoorde een hoeve van 106 gemeten en 40 roeden (+/- 47 ha). Vandaag ligt tussen de Frezenbergstraat en de Nonnebossenstraat (vroeger Waterstraat) achter het Nonnenbos de “hofstede De Nonnebossen”, de vroegere kloosterhoeve. Tot het einde van de 19de eeuw waren de oude omwallingen bewaard gebleven. Zij toonden duidelijk aan dat zij een gebouwencomplex, groter dan de hoeve, hadden omsloten. Vóór 1914 kon men er ’s zomers in het verschroeiende weiden de contouren ontwaren van het verdwenen klooster. In de loop der tijden, bij diepgronden of delven werden meermaals oude rotstenen en moeffen (grote middeleeuwse bakstenen) gevonden. Ook mensenbeenderen en oude voorwerpen, zoals enkele jaren terug nog een groot wijwatervat in zavelsteen, werden al bovengehaald.
De Nonnebossenmolen was een van de oudste windmolens van Vlaanderen, getuige de nog bewaarde originele oorkonde van december 1197. Boudewijn IX, graaf van Vlaanderen en van Henegouwen, vergunt voor zijn zielenheil een windmolen ("molendinum quod ventum agitur") aan de Kerk van het Bos (= Nonnebossenabdij) bij Ieper, ten titel van eeuwigdurend bezit. De Latijnse tekst verscheen op origineel perkament met de handtekeningen van de getuigen Gerardus (proost van het kapittel van Sint-Donatiaan te Brugge en kanselier van Vlaanderen), de kastelein van Gent, Gerard van Grimbergen en kamerling Philippe. De oorkonde is voorzien van zegel en conterzegel van Boudewijn van Constantinopel, in witte was, bruin vernist en hangende aan twee repen van perkament.
Enkele vaststellingen bij dit octrooi. 1. Het gaat ongetwijfeld om een windmolen, maar die wordt vrij omslachtig omschreven "molindinum quod vento movetur" of een "molen die door de wind wordt bewogen". Dit wijst op een relatief nieuw verschijnsel. Vanaf de 13de eeuw vinden we de eenvoudiger benaming "molendinum ad ventum" terug.
2. Er wordt verwezen naar andere al bestaande windmolens in het graafschap.
3. De graaf kan aan deze windmolens een maalverbod opleggen, maar dat verbod geldt dan niet voor de vergunde molen van de Nonnenbosabdij. Dat verwijst naar het domaniaal maalrecht van de Vlaamse graaf in zijn graafschap.
4. De vergunde molen moet ongetwijfeld gegund zijn na een uitgedrukte wens of aanvraag van de kloostergemeenschap (onder priorin Ava) om een eigen windmolen te hebben. Eventueel zou dat een voortvloeisel kunnen zijn van de windmolen van de Augustijnerabdij in het centrum van Zonnebeke, maar daar bestaat geen archivalisch bewijs van.
De oorkonde van 1197 werd op 4 december 1244 bevestigd door gravin Johanna. De "meulendriesgh" en "Muelencote" (een akker) die in de gerechtelijke uitspraak van 13 juni 1272 vermeld worden in een geschil tussen de Zonnebeekse Augustijnen- en de Nonnebossenabdij en die aan laatstgenoemde abdij toebehoorden, verwijzen ongetwijfeld naar de windmolen. Het is evenwel niet meer mogelijk beide toponiemen precies te localiseren.
De eerste abdijmolen heeft slechts honderd jaar gemalen. Op 15 juni 1297 viel Karel de Valois, veldheer en broer van de Franse koning Philippe de Schone, Vlaanderen binnen. De koning was verbolgen omdat de graaf van Vlaanderen, Gewijde van Dampierre, zijn mooie dochter Philippine verloofde aan de Engelse kroonprins, de latere Edward II en zo aanleuning zocht bij Engeland, de aartsvijand van Frankrijk. Karel de Valois belegerde Ieper maar kon de stad niet innemen. Hij moest het beleg opgeven en zijn troepen terugtrekken. Op zijn terugtocht heeft hij volgens de geschiedschrijving uit wraak 120 molens (waaronder de Nonnenbosschemolen en de Abtsmolen van Zonnebeke) en diverse dorpen tussen Ieper en Rijsel in de fik gestoken.
De Nonnebossenmolen werd evenwel rond 1300 heropgebouwd en heeft nog bijna drie eeuwen gemalen. Er bestaan drie akten die zijn bestaan in de 16de eeuw aantonen .
1. Akte van 10 november 1541, met molenaar Joos Vander Gracht (°ca. 1518)
2. Akte van 1573.
De molen nog draaide na de eerste golf van geweld door de Geuzen of Beeldenstormers in 1566. Nochtans bleef de abdij zelf niet gespaard. Op 15 augustus 1566 vond ook te Zonnebeke de “groote kerckebraecke” plaats waarbij alle heiligenbeelden, sculpturen en alle andere godsdienstige afbeeldingen werden vernield of gestolen zowel in de kerk van Nonnenbossche als de abdijkerk in het dorp. Vanaf 1568 schuimden bosgeuzen het binnenland af. Kloosters en abdijen en hun hoeven werden geplunderd en de bewoners werden soms op gruwelijke wijze vermoord. Op 10 oktober 1571 werd de Nonnebossenabdij andermaal door de bosgeuzen overvallen, leeggeplunderd en platgebrand. De zusters hadden zich vijf jaar eerder al teruggetrokken in hun vluchthuis bij de Sint-Jacobskerk te Ieper. De abdijhoeve bleef gespaard. De abdij zelf werd nooit meer heropgebouwd. Heel wat andere dorpen en sites ondergingen hetzelfde lot zoals Boezinge, Zandvoorde, Vlamertinge, Voormezele, het kasteel van Bellewaerde….
De molen blijkt nog te bestaan in februari 1582. Dat blijkt uit een rentebrief die verwijst naar een pachtbrief. Clays Porrent pachtte de molen voor 12 ponden groten per jaar aan de abdij van Nonnenbosse. Als pand en als borg bij "beschaedigheyt" werd een rente gezet op 3 gemeten en 2 lijnen gras- en zaailand over 3 percelen in de Peselhoek:
"Mahieu Thoris, coopman in persone voor onderschreven schepenen heeft belooft costeloos te acquicteren ende garanderen Clays Porrent ende Lieven Despanterius, zijne borghe, jeghens den ontfangher van de ghoedynghe vande Nonnebossche, ter cause van pacht vande muelene van ’t voorseide clooster beloopende xij pond grooten sjaers naer bewys vanden pachtbrieff daerinne verbindende iij ghemeten ij lynnen onder ghers ende zaylandt inder Peselhouck in drie paerceelen zoo die gepaelt ende gheabouteert staen naer tbewys van het deelloot onder de comparant wesende omme by ghevalle van beschaedigheyt de zelve geheel of in deele daeraen te verhaelen naer de coustume deser stede
Actum present Willem van Beveren ende Jacques Hix, schepenen
Den vde februari 1582."
De molen werd vernield tussen 1582 en 1585. Het einde van de zestiende eeuw was een “uyterst troubelen tydt ende daarby eenen excessyven dieren tydt”. Dit betekent dat er behalve de godsdienstperikelen ook economische crisis heerste met grote armoede bij de bevolking tot gevolg. De streek ontvolkte. Men schat dat ongeveer 175.000 mensen in die tijd emigreerden naar Nederland of Engeland. Slechts 5% van het landbouwareaal werd nog bebouwd in het Ieperse. Uitgehongerde wolven teisterden de streek. Tijdens die periode sneuvelden heel veel water-, wind- en rosmolens, vaak voor het roven van het ijzerwerk en het leder (dure grondstoffen) door de gewapende rebellen. Het vernielen van de molens raakte niet alleen de eigenaar en de molenaar maar ook de bevolking die in de heerlijkheid woonde. De broodmeelvoorziening kwam in het gedrang. Dit, vernielingen van oogsten door soldaten en gebrek aan werkkrachten, verergerden alleen de hachelijke situatie.
In 1605 werd het puin van de abdij opgeruimd, alleen de kloosterhoeve bleef overeind. In het werk van Sanderus, “Verheerlyckt Vlaendre” van 1641, staat op blz. 250-251 een lijst van de Zonnebeekse molens. Hierin wordt de Nonnenbosschemolen overduidelijk niet meer vermeld.
Lieven DENEWET & Alfons THEUNINCK
Literatuur
Archieven
- Rijksarchief Brugge, "Oorkonden van de abdij van Nonnenbosse te Ieper", nr. 10 (INV 64 - 10). Akte waarin Boudewijn van Constantinopel, graaf van Vlaanderen, aan de abdij een windmolen toestaat, december 1197. Oorkonde op perkament voorzien van zegel en conterzegel van Boudewijn van Constantinopel, in witte was, bruin vernist en hangende aan twee repen van perkament, december 1197.
- Stadsarchief Ieper, Kasselrij Ieper, Reeks 1, nr. 193. Register van criminele zaken voor de heer, f° 155 v°, met molenaar Joos Vander Gracht (23 jaar), 10 november 1541.
- Stadsarchief Ieper, Kasselrij Ieper, Reeks III, nr. 40. Hoofdvonnis schepenen van de "Groote ende Oostvierschaere van Becelaere", 15 maart 1573. Met vijf conterzegels.
- Stadsarchief Poperinge nr. 395. 5 februari 1582. De molen van de Nonnebossen in Zonnebeke - renten.
Gedrukte bronnen
- Sanderus Antonius, "Flandria Illustrata", 2de deel, 1641, p. 344.
- Van Houcke Carolus, "Epistola sive appendix ad origines coenobiorum Benedictinorum in Belgio", Saint-Omer, Franciscus Bellet, 1607 (uitgave van de oorkonde van 1197).
- van Hollebeke Léopold, "'L'Abbaye de Nonnenbossche de l'ordre de Saint Benoît, près d'Ypres, 1101-1796. Suivi du cartulaire de cette maison", Brugge, Vandecasteele-Werbrouck, 1865, nr. XV, p. 72-73 (uitgave van de oorkonde van 1197), p. 123-126 (gerechterlijke uitspraak in het geschil tussen de Zonnebeekse Augustijner- en Nonnebossenabdij, 13 juni 1272).
Werken
- Angillis A., "L'Abbaye de Nonnebossche" in: Annales de la Société d'Emulation, vol. 19, 1867, p. 82-88.
- De Lille K., Hoeveel Molens waren er te Zonnebeke: De Leuridanmolen in: Iepers Kwartier, jg. 30, 1994, p. 28-29.
- Deseyne Alex, "Den Doel (5)", Zonneheem jg. 10, 1981, 4, p. 18-30.
- Deseyne Alex, "Den Doel (Bijvoegsel)", Zonneheem, jg. 11, 1982, 1,p. 9-22.
- Deseyne Alex, "Den Doel (Bijvoegsel 2 - slot)", Zonneheem, jg. 11, 1982, 2, p. 2-15.
- Deseyne Alex, "Den Doel Zonnebeke", Zonnbeke, De Zonnebeekse Heemvrienden, 1993, 95 p.
- Huyghebaert Nicolas-Norbert, "Abbaye de Sainte-Marie à Nonnenbossche", in: Monasticon belge. Tome III. Province de Flandre occidentale, vol. I, Luik, 1960, p. 270-281.
- Pil J., "De Geschiedenis van Zonnebeke 1070-1991", Oostende, 1991.
- Pil Valeer, "Waar lag de Abdij der Nonnenbosschen voor de Geuzentijd", in: Iepers Kwartier, 1965, nr. 1, p. 19-20.
- Theuninck Alfons, "Stond de eerste Europese windmolen te Zonnebeke?" Zonneheem, jg. 3, 1974, nr. 4.
- Theuninck Alfons, "De eerste windmolen te Zonnebeke, Anno Domini MCXCVII", Ons Zonneheem, jg. 26, 1997, nr. 4; jg. 27, 1998, nr. 1 en nr. 2.
- "Uitgebreid beheerplan van het domeinbos Polygoonbos te Zonnebeke-Geluveld". Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Departement Leefmilieu en Infrastructuur. AMINAL. Afdeling Bos en Groen. Houtvesting Brugge, 2005.
- Vandermarliere Guido, "De ruïneuze tijden. De historie van Poperinge - Deel VIII. Van 't jaar 1580 - tot in 't jaar 1585", p. 103.
- Van Hollebeke Léopold, "L'abbaye de Nonnenbossche de l'ordre de Saint-Benoit, près d'Ypres, 1101-1796, suivi du cartulaire de cette maison", Brugge, Vandecasteele-Werbrouck, 1865.