Snuifmeuleken
Laarne, Vlaanderen, Oost-Vlaanderen
- Naam
- Snuifmeuleken
- Ligging
- Dorpsstraat
9270 Laarne
kadasterperceel C104b
Vlaanderen - Oost-Vlaanderen
- Gebouwd
- 1860
- Verdwenen
- 1935, onttakeld; 1953, sloop romp
- Type
- Stenen stellingmolen
- Functie
- Snuifmolen, korenmolen
- Bescherming
- niet
- Database nummer
- 2553
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
Snuiven en snuifmolens
De snuifgewoonte ontstond in de zestiende eeuw aan het Franse hof en bleef twee eeuwen lang een gebruik bij hogere standen. Snuiven was tot in het begin van de negentiende eeuw bijna de enige vorm van tabaksverbruik als genotsmiddel. Geleidelijk werd het roken (sigaren en sigaretten) voor de hogere kringen een nieuw middel om zich te onderscheiden van "het gewone volk". Toch bleef het snuiven een populair gebruik tot tussen de beide wereldoorlogen.
Aanvankelijk werd de snuiftabak in "karotjes" gedraaid en moesten deze door de verbruiker zelf geraspt worden. In Brazilië hadden de Portugezen reeds bij de inboorlingen gezien hoe deze zelf hun snuif maakten met kleine handmolentjes of in mortiertjes met stampertjes uit een soort rozenhout vervaardigd. Deze houtsoort zou aan de snuif een speciaal aroma hebben gegeven. Dat raspen was nochtans een zeer omslachtig en morsig geval.
"Râpé" noemde men zulke snuif. Waren in het begin vooral de karotten (zie hoger) in trek, weldra was de vraag naar poedersnuif zo groot, dat echte manufacturen en snuifmolens moesten opgericht worden om te kunnen blijven voldoen aan de toenemende vraag naar het begeerde gearomatiseerd goedje.
Windmolens die snuiftabak maalden zijn, ook in de hoogbloei van het snuifgebruik, nooit talrijk geweest. Ze werden bijna allemaal op particulier initiatief opgericht. Op het platteland kwamen ze meestal voor als kleinere staakmolens, zoals in Gullegem, Lendelede en Lichtervelde. In de steden waren het vooral rosmolens. Gent telde er vele in de achttiende eeuw in de binnenstad, waar ze geluidshinder veroorzaakten(1)! In tegenstelling tot Nederland(2), is in Vlaanderen geen enkel exemplaar bewaard gebleven.
Het Snuifmeuleken van Laarne
De laatste windmolen in Vlaanderen die snuif produceerde, stond in Laarne. We hebben het geluk zijn geschiedenis en techniek gedetailleerd te kunnen beschrijven, dank zij de getuigenissen die ik in 1984 en 2001 optekende uit de mond van Ghislain Plaetinck (Laarne, 1919-2002). Hij was de zoon van de laatste snuifmaker Joseph Plaetinck-Van de Wiele. Ghislain was gehuwd met Bibiana Bosman (1923-1998) en woonde vanaf zijn geboorte ter plaatse van de vroegere snuifmolen. Alhoewel hij amper vier jaar oud was toen de snuifmolen werd stilgelegd, herinnerde hij zich nog goed de inrichting die nog een tijdlang in de romp bewaard bleef. We mogen onze zegspersoon zeker beschouwen als de laatste ooggetuige die in Vlaanderen een dergelijke windmoleninrichting van dichtbij heeft gekend(3).
De bewuste molen, een ronde stenen stellingmolen, was gelegen aan de zuidzijde van de huidige Dorpsstraat, de weg tussen de kerk en het Kasteel van Laarne. De molen stond op het kadasterperceel sectie C nr. 104 b, achter de woning met het huisnummer 35, thans eigendom van Dr. L. Marius-Plaetinck.
1. Geschiedenis
De bouwheer was Joseph Paelman (Laarne 1834 - Gent 1907), een molenbouwer uit Laarne. Op 6 februari 1858 kreeg hij de toestemming van de Bestendige Deputatie van Oost-Vlaanderen om boven een eigen gebouw een houten windmolen te mogen plaatsen, die zou dienen als graanmaalderij, bloempelderij en snuifmolen. Het zou gaan om een dakmolentje: een klein houten staakmolentje waarvan de kast enkel diende om, via een spil in de doorboorde staak, de beweging van het gevlucht over te brengen naar de werktuigen in de onderbouw. Wellicht voldeed dat molentje niet en besliste Paelman om in 1860 iets verderop een ronde stenen stellingmolen te bouwen. Volgens het kadaster ging het om een korenmolen en werd de molen pas in 1906 verbouwd tot tabaksmolen. We achten het zeker niet uitgesloten dat er meteen ook snuif gemalen werd, zoals de aanvraag van 1858 dat suggereert. Wel blijkt vanaf 1906 het malen van graan gestaakt te zijn.
Reeds in 1863 verkocht Joseph Paelman de windmolen aan molenaar Casimir Maes-Van de Wiele (akte verleden voor notaris De Ghendt op 05.05.1863). Na Casimirs dood in 1907 kwam de molen toe aan zijn weduwe en aan Joseph Plaetinck-Van de Wiele, hoofdonderwijzer te Laarne (Laarne 1869 - Wondelgem 1948). De weduwe stierf in 1911 waarna Jozef Plaetinck de enige eigenaar werd (akte verleden voor notaris De Wilde op 11.07.1911)(4).
Tot rond 1923 bleef de snuifmolen in bedrijf. De stillegging houdt verband met het teruglopend snuifgebruik. Ook was de molen zeer "ouderwets" in vergelijking met de mechanische snuiffabriek Cornand uit Eeklo, die de belangrijkste concurrent was. Deze Eeklose fabriek hield het dan ook veel langer uit: in 1950 zou hij één van de vier laatste geweest zijn in Vlaanderen(5). Rond 1935 werd de Laarnse molen ontdaan van kap en gevlucht. In 1944 resteerde enkel nog de kuip zonder het binnenwerk. Die kuip begon bovenaan talrijke scheuren te vertonen en werd in 1953 volledig afgebroken(6).
2. Constructie en techniek
De conische romp van deze stellingmolen had een normale hoogte (16 meter), maar was smal: beneden had ze een diameter van 4,5 m en boven nog slechts een tweetal meter. De kuip was witgekalkt en had een zwarte teerband onderaan. Boven één van de twee toegangsdeuren stond geschilderd: "TABAK / SNUIF".
Er waren opvallend weinig vensters: rechthoekige vensters tussen de stellingschoren en zeer kleine ronde vensters boven de relatief hoog geplaatste gaanderij.
Typisch Oost-Vlaamse langsgebouwde kap met gebogen zijvlakken en met een schaliebedekking. De kap was duidelijk veel te groot voor het boveneind van de romp.
Hierbij vragen we ons een aantal dingen af. Was de kap afkomstig van een andere molen? Werd de romp hoger opgemetseld en was de kap door de toegenomen coniciteit van de kuip buitenmaats geworden? (We bemerken echter geen knik in de romp die op een verhoging zou wijzen). Het kruiwerk is klassiek met lange en korte schoren en spruitbalken. De lange spruit bevond zich wel heel dicht bij de askop. Extra balken tussen de beide schorenparen zorgden voor de nodige versteviging.
De houten pestelroeden waren slechts 16 meter lang.
Er waren vijf bouwlagen. Van boven naar beneden: de kapzolder, de luizolder, de steenzolder, de meelzolder en het gelijkvloers. Dit is de klassieke indeling van een stellingmolen. Enkel het gelijkvloers was anders ingericht: geen olieslagerij maar wel de snuifinrichting. Op de steenzolder waren er twee steenkoppels die enkel dienden om graan te malen. Ze stonden aan weerszijden van de koningsspil opgesteld.
De snuifinrichting
De koningsspil had onderaan, tegen het plafond van het gelijkvloers, een dubbel lantaarnwiel: een groot spillegeloop boven een kleiner exemplaar. Het onderste dreef het kamwiel op de wentelas aan.
Op de wentelas waren vuisten of nokken bevestigd die 6 stampers konden tillen. Die stampers hadden een vierkante doorsnede. Om ze op hun plaats te houden, bewogen ze in de vierkante gaten van een horizontale balk, die onder de wentelas in de muren was ingewerkt. Deze eiken stampers konden met touwen of zelen (Vlaams voor "dik touw") in en buiten werking worden gesteld.
Onderaan hadden ze kruisvormige, gietijzeren messen. Bij twee stampers waren die messen zo'n 10 cm lang; bij de vier andere waren ze kleiner en hadden ze ook een fijnere snede.
De gedroogde tabaksbladeren werden gestampt in 6 vaasvormige, eikenhouten potten. Deze potten waren ongeveer 40 cm hoog en zaten vast in een houten tafel waarvan het blad een meter boven de grond lag. Twee potten hadden bovenaan een diameter van ruim 20 cm, hetgeen overeenstemde met de lengte van 2 messen van 2 stampers. De vier andere potten waren smaller, hetgeen eveneens correspondeerde met de vier andere, smallere kruismessen. Het stampen gebeurde dus in twee fasen: een "ruwe" beurt en een fijne afwerking. Tussen beide fases in werd de snuif op de zeef (zie hierna) gegoten. Alles wat bleef liggen, onderging een nieuwe stampbeurt. Met houten, holronde scheplepels werd de snuif uit de potten verwijderd.
Aan de zijkant stonden de zogenaamde handdraai-molens, zoals onze informant ons dat vertelde. Deze bestonden uit een halve meter lange, horizontale ijzeren as waarop pinnen waren bevestigd. Bij het draaien aan een wiel met riemoverbrenging, werkten deze pinnen als messen om de tabak te snijden.
De gestampte tabak of snuif werd gegoten op een grote ronde zeef met een diameter van ca. 60 cm en een 15 cm hoge opstaande rand. De zeef was met 4 touwen aan een bovenliggende horizontale balk vastgemaakt. De gezuiverde snuif viel neer in een trechtervormige, bovenaan vierkante houten bak van ca. 1,20 meter hoog. Het eindproduct werd bewaard in de twee en drie zogenaamde "conservebakken" van ruim 1,20 m lang. Ze waren dus lang en dun. Aan de ene zijde hadden ze een rechte en aan de andere zijde een schuine wand. Ze werden bovenaan met een scharnierende "scheel" of dekplank afgedekt: dit hield het aroma gaaf.
Om de snuif de gewenste pikante geur te geven, werden tijdens en na de bewerking allerhande ingrediënten toegevoegd. Onze zegsman herinnert zich aromatische kruiden en Franse wijn(7). Het geheim van deze fabricage werd steeds angstvallig bewaard. Naast inlandse werden ook buitenlandse - vooral Amerikaanse - tabakssoorten verwerkt.
3. De verkoop van de snuif
Vanuit de "conservebakken" (zie hoger) werd de snuif in witte papieren zakjes gestopt, die voorzien waren van bruine "taksbanden" (accijnsstroken). De snuifwaren werden verkocht in de winkel bij het woonhuis. Talrijke Delftse snuifpotten sierden de winkel. Er was ook een knecht in dienst die met paard en kar de streek afreisde om de producten aan de man te brengen: Laarne, Destelbergen en Heusden, maar ook in de stad Gent.
Tot zover ons relaas over de Laarnse snuif- en korenmolen waarvoor we onze informant dan ook hartelijk bedanken(8).
Het is natuurlijk jammer dat deze laatste snuifwindmolen in ons land verdwenen is. In het Mola, het Provinciaal Molencentrum van Wachtebeke, staat op de tweede verdieping een tabaksmolen, afkomstig van het vroegere tabaksmuseum van Geraardsbergen(9).
Zou een heroprichting van een snuifwindmolen niet wenselijk zijn? Wellicht is dit even utopisch als... de terugkeer van de snuifgewoonte!
Noten
1. We stellen een inventaris op van alle ooit bestaande tabaksmolens in Vlaanderen, zoals we dit reeds deden over de volmolens en de poldermolens in het tijdschrift Molenecho's (Vlaams tijdschrift voor molinologie).
2. De snuifmolens De Lelie en De Ster in Rotterdam-Kralingen zijn de enige twee in Nederland waar nog op historische wijze snuiftabak en specerijen gemalen worden. Meer info: www.snuifmolens.nl
3. Alfons Theuninck uit Zonnebeke noteerde een analoge getuigenis uit de mond van Jules Debacker, die 38 jaar lang gewerkt had in de snuiffabriek van Charles Pype te Harelbeke. Daar werd, in tegenstelling tot Laarne, wel gebruik gemaakt van molenstenen om de tabak fijn te malen. De Harelbeekse snuiffabriek bleef veel langer in bedrijf, maar dit was reeds met stoomaandrijving. Zie: THEUNINCK Alfons, Het Stampkot te Zonnebeke. Leuridans molen 1765-1915, Zonnebeke, 1983, p. 146-148.
4. Inventaris van de wind- en watermolens in de provincie Oost-Vlaanderen naar gegevens van het Archief van het Kadaster. 1ste aflevering. De arrondissementen Aalst en Dendermonde, Gent, 1962, p. 139-140 (Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, XIV, 1960, 3); HOLEMANS Herman, Oost-Vlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1995. Deel 4. Gemeenten K-L, Opwijk, Ons Molenheem, 2002, p. 40-41.
5. De snuifmakerij van Jan Cornand bevond zich in de Kerkstraat 4 te Eeklo, waar thans "Bloemenatelierken" is gevestigd. De tabakswinkel werd gereconstrueerd in het Heemmuseum, gelegen in het Provinciaal Domein "Het Leen", Gentsesteenweg 80 te Eeklo. Een interview met Jan Cornand verscheen in: VELTMAN Jaak, Lust U ook nog wel 'n snuifje? Nog vier snuiffabrieken in ons land, in: 't Vrije Volksblad, 07.11.1950.
6. Brief van Joseph Plaetinck ("Rustend Schoolhoofd te Laarne") aan Jozef Van Overstraeten uit Aalst, 04.02.1944 (privaat archief Hooglede); mededeling van Ghislain Plaetinck aan Lieven Denewet, 15.05.2001.
7. In de Rotterdamse snuifmolens gebeurde het aromatiseren uitsluitend bij het maken van de karotten. Samen met het fermenteren van de karotten werd zo de smaak bepaald. Het aromatiseren van snuif met wijn, zoals gemeld te Laarne, zou een onbruikbaar papje geven! (mededeling Barend Zinkweg).
8. Aangezien Ghislain Plaetinck inmiddels (in 2002) overleden is, blijkt zijn opgetekende getuigenis dus van onschatbare waarde te zijn in de kennis van de techniek van onze vroegere snuifmolens. De opgegeven lengtematen zijn natuurlijk bij benadering. Verder hebben we uit de literatuur geen informatie overgenomen van andere snuifmoleninrichtingen, om geen vervalsend beeld te scheppen.
9. Mededeling door de heer Walter Van den Branden, conservator van Mola, 03.08.2007.
Lieven DENEWET, Hooglede
Literatuur
Lieven Denewet, Geschiedenis en techniek van de laatste snuifwindmolen van België: te Laarne (O.-Vl.), in: Castellum, XIX, 2002, 2, p. 15-19.
Lieven Denewet, "Het Snuifmeuleken van Laarne: fabriekje van een vroeger genotsmiddel", in: Molinologie - tijdschrift voor molenstudie, XXX, 2008, p. 51-54 en in: Vlaamse Molens, herfst 2009, p. 11-13.
Inventaris van de wind- en watermolens in de provincie Oost-Vlaanderen naar gegevens van het Archief van het Kadaster. 1ste aflevering. De arrondissementen Aalst en Dendermonde, Gent, 1962, p. 139-140 (Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, XIV, 1960, 3)
Herman Holemans, Oost-Vlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1995. Deel 4. Gemeenten K-L, Opwijk, Ons Molenheem, 2002, p. 40-41.
Jaak Veltman, Lust U ook nog wel 'n snuifje? Nog vier snuiffabrieken in ons land, in: 't Vrije Volksblad, 07.11.1950.