Sint-Kruis (Brugge), Vlaanderen, West-Vlaanderen
- Naam
- Dorpsmolen, Molen Debruyne
- Ligging
- Leopold Debruynestraat 56
8310 Sint-Kruis (Brugge)
nabij Schaakstraat 93
kadasterperceel D46
Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Gebouwd
- voor 1562 / voor 1610 / 1692 / voor 1800
- Verdwenen
- ca. 1580, oorlog / 1922, sloop
- Type
- Staakmolen met open voet
- Functie
- Korenmolen
- Bescherming
- niet,
- Database nummer
- 2496
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
De Dorpsmolen of molen Debruyne was een houten korenwindmolen, type staakmolen met twee zolders, die stond in de Leopold Debruynestraat 56, ter hoogte van de huidige basisschool.
De molen werd tijdens de troebelen rond 1580 vernield. Voor 1610 werd hij herbouwd.
Cornille Antoine Anssens, geboren te Gilze, in Noord-Brabant, ten westen van Tilburg, woonde sinds 1614 buiten de Brugse Kruispoort in de parochie Sint-Kruis, maar nog binnen de Brugse paallanden. Hij pachtte sinds zijn huwelijk de molen van Sint-Kruis. Hij werd echter verdacht van protestantse sympathieën. Sedert het terugkeren van Brugge onder het gezag van Spanje, en naar de katholieke godsdienst (1), werd in de Zuidelijke Nederlanden een oog in het zeil gehouden om verkapte protestanten, collaborateurs en sympathisanten ven de protestantse Noordnederlanders te ontmaskeren.
Cornille Anssens werd verdacht van sympathie voor de geuzen en werd uitgewezen. In juni 1631, wanneer de Noord-Nederlandse troepen Brugge naderden, had hij verklaard: "Ick sie liever wayen Oraignie als Bourgoignie". Waardoor hij zijn voorkeur te kennen gaf voor de protestantse Noord-Nederlanders, aangevoerd door de prins van Oranje, en niet voor de nationale troepen die onder het gezag stonden van de opvolgers van de hertogen van Boergondie, namelijk ven de koning van Spanje.
Hij verbleef sedert 17 jaar "au quartier de Bruges, pays de contribution", met andere woorden: hij woonde buiten de stad in een niet omwald gebied, dat onder bedreiging van brandstichting, oorlogsbelastingen moest betalen te Sluis aan de Noord-Nederlanders. Volgens zijn verzoekschrift aan de koning oefende hij het beroep van molenaar uit. Door zijn ouders werd hij opgevoed in de katholieke godsdienst. Sedert zijn huwelijk pachtte hij de molen van Sint-Kruis en maakte deel uit van de eed van de Brugse molenaarsgilde. Buiten zijn beroep hield hij zich met niets bezig. Door kwaadwilligen werd hij beschuldigd betrekkingen met de vijand te onderhouden. Hij werd voor de Brugse schepenen gedaagd, die hem bevel gaven in het binnenland te gaan wonen op zes mijl van de stad Brugge.
Maar de molenaar, overtuigd van zijn onschuld, vluchtte in het Brugse klooster van de Karthuizers, later de kazerne in de Langestraat, waar hij genoot van het kerkelijk asielrecht en aldaar niet kon aangehouden worden door de burgerlijke overheid.
Van daaruit stuurde hij een verzoekschrift aan de koning van Spanje om zijn zaak te laten onderzoeken door de bisschop van Brugge, die meer bevoegd was dan de stedelijke magistraat, daar het hier ging om verdenking van ketterij. In afwachting van het afsluiten van het bisschoppelijk onderzoek, vroeg hij aan de koning"lettres de sècurité de corps" of sauvegerdebrieven, om voorlopig te mogen blijven wonen te Sint-Kruis.
De Geheime Raad te Brussel zond op 16 maart 1632 dit verzoekschrift naar de bisschop van Brugge, die het ontving op 30 maart.
Op 6 mei 1632 werden de twee pastoors van Sint-Kruis ontboden op het bisschoppelijk paleis. De parochie van Sint-Kruis telde toen twee kerken, de ene buiten de stad te Sint-Kruis en een hulpkerk binnen de stad, die later de Brugse Brugse St Annaparochie zou worden. Beide pastoors deden beurtelings een week dienst in de hoofdkerk (Sint-Kruis) en in de hulpkerk (St Anne).
Op het bisschoppelijk paleis werd ieder van beide pastoors ondervraagd, na gezworen te hebben"met de rechterhand op de borst", dat zij de waarheid zouden zeggen. Zij waren reeds ondervraagd door de officiaal of kerkelijke rechter.
Magister Judocus de Tanquere, 50 jaar, kende de molenaar van buiten de Kruispoort als een van zijn parochianen. Onder het volk was hij gekend als Cornelius de Muelenaere. Hij was ook nog gekend als Cornelis de Geus. Waarschijnlijk kreeg hij deze naam" om zijn verdachte tong en zijn lichtzinnige daden. "De pastoor zelf had nooit iets verdachts van hem gehoord, dat hij in geweten had moeten mededelen aan zijn oversten. De pastoor wist echter niet dat in de maand juni 1631, wanneer de belegering van Brugge door de prins van Oranje zou beginnen, Cornelis gezegd had :"Ick sie liever wayen Oraignie als Bourgoignie!". Hij had ook nooit geen ketterse boeken gevonden in het huis van de molenaar. Deze laatste gaf hem eens een.gedrukt Engels boekje, door een Engelsman aldaar achtergelaten, en dat scheen nota’s te bevatten over de psalmen. De pastoor scheurde het terstond en wierp het in het vuur. Hij had de molenaar ook nooit persoonlijk gevraagd naar zijn opinie over de dogma's van de katholieke kerk. Alleen wanneer de molenaar te biecht kwam werd daarover gesproken en nooit oordeelde de pastoor het nodig de man afzonderlijk daarover te ondervragen. Wat de kennis van de catechismus bij de kinderen van de molenaar betreft, het oudste kind was slechts vijf of zes jaar oud. De pastoor kwam er eens aan huis toen de vrouw bezig was aan de kinderen de gebeden te leren. De molenaar woonde nu reeds zeven jaar te Sint-Kruis. Hij naderde regelmatig tot de sacramenten, hield zijn Pasen en kwam op zon-en feestdagen naer de mis zoals de andere parochianen. De andere pastoor Magister Egidius Storme, 50 jaar, werd ook ondervraagd over de molenaar. Aan deze laatste had hij eens gezegd dat hij zich niet moest laten noemen Cornelis de Geus; als pastoor wilde hij geen parochianen van dit soort.
Een Karthuizer, die stamde uit de omgeving van Gilze in Noord-Brabant, had aan de pastoor verzekerd dat de molenaar stamde van goede katolieke ouders. Hij ging als pastoor aldaar regelmatig op bezoek, maar zocht er nooit naer ketterse boeken. Hij ondervroeg de molenaar nooit over de dogma's van het katholiek geloof. Deze leaatste kwam regelmatig met de andere parochianen naar de kerk en naderde er tot de sakramenten, zoals de anderen.
Hoe de zaak verder is afgelopen staat niet vermeld in het dossier.
Het draaiende werk van de molen, die toebehoorde aan Pieter de Clerc, werd in 1779 geschat op £60-11-10. Aldus waren er soms drie eigenaars in één molen; de eigenaar van de grond, de eigenaar van de vaste delen en de eigenaar van het draaiend werk
Sebastiaen De Maere kocht de molen in 1786 van Anna Clara Biebuyck, weduwe Pieter De Clercq.De molen werd beschreven als "eenen wel-gekallanten Koorn-Wind-Molen en Bakkerye... ter Prochie van S. Kruys by Brugge, gebruykt by Cornelis Verhuyst ten 42 pond gr. 's jaers. Einde van de nog lopende pacht op 30 april 1787. De wettelijke passering van de koop vermeldde dat voor de bouw van de molen een octrooi verkregen werd in 1692.
De Maere kan zijn financiële verplichtingen echter niet nakomen en in 1791 werd de molen gerechterlijk verkocht. Op de openbare verkoop kwam echter geen enkele koper opdagen en de schuldeisers kochten uiteindelijk zelf de molen. In 1792 werd Pieter De Bruyne uit Beernem de nieuwe eigenaar. Hij kwam in aanvaring met de pachter, Martinus Caeckaert, die weigerde te vertrekken omdat De Bruyne hem de draaiende werken van de molen niet wilde terugbetalen. De Bruyne spande een proces in maar werd in het ongelijk gesteld. Martinus Caeckaert verliet daarna de molen en ging werken op de Veldmolen te Sijsele.
De molen bleef in de familie: Pieter, gehuwd met Isabella Clara Vandenbroucke, werd op de molen opgevolgd door zijn zoon Robert, die trouwde met Isabella Clara Timmerman. Robert De Bruyne verzette zich in 1853 tegen het afsluiten van de Schaakwegel
De volgende generatie op de molen was hun zoon Leopold Debruyne (1843-1912), die trouwde met Clemence Sophie De Schepper. Leopold was tevens een vooraanstaand inwoner van Sint-Kruis. Molenaar Leopold Debruyne liet in 1905 aan de Schaakstraat 93 een vrijstaand molenaarshuis bouwen, naar een ontwerp van architect Walter Van Robays uit Sint-Kruis. Naast het woonhuis vroeg hij ook een vergunning tot het bouwen van een maalderij, stallingen, een wagenhuis, bakhuis en winkel aan. Dakkapel met verzorgd houtsnijwerk en met datum "1905" en initialen "L B". Dit dubbelhuis van twee bouwlagen in verankerde rode baksteen is opgenomen in de vastgestelde inventaris van het bouwkundig erfgoed. Leopold werd opgevolgd door zijn zoon Leon Joseph Albert, getrouwd met Bertha Augusta Maria Viane.
André De Bruyne zou de laatste bewoner van het molenaarshuis zijn geweest.
De staakmolen werd in 1922 gesloopt.
Een halve molensteen van deze molen bevindt zich aan de inrit van het huis Aardenburgseweg 50, vroeger bewoond door André Vermeulen.
Lieven DENEWET, Jos. DE SMET & Gerrit HUYBREGHTS
(1) De godsdienstberoerten van het protestantisme in ons land, leidden tot de opstand van de Noord Nederlandse provincien, waardoor in 1568 de Tachtigjarige oorlog begon tussen Noord Nederland en Spanje, en die zou eindigen door het verdrag van Westfalen, gesloten in 1648, waarbij de onafhankelijkheid van Noord-Nederland door Spanje werd erkend.
Van 1578 tot 1584 was de stad Brugge in handen van de Calvinisten,die het grootste deel van het graafschap beheersten. In 1584 ging Brugge en het grootste deel van Vlaanderen terug over naar de dominatie van de Spaanse koning en tot het katoliek geloof.
In 1585, door de inname van Antwerpen door de Spaanse troepen, was in feite de scheiding voltrokken tussen de Noordnederlandse en de Belgische provinciën. Oostende bleef bezet door de Noordnederlanders en ging in 1603, na een driejarige belegering terug over naar Spanje. De Noordnederlanders namen in 1604 definitief de stad Sluis in, zodat de vijand om zo te zeggen dicht bij de Brugse stadspoorten lag. In juni 1631 poogde Frederik van Nassau, prins van Oranje, Brugge te overvallen vanuit Sluis, maar Jan van Nassau, in dienst van Spanje, kwam het Brugs garnizoen ter hulp, zodat de aanvallers naar Sluis moesten terugkeren. Daaraan herinnert het halfverheven beeldhouwwerk van het nu onlangs hertselde huis De Mortier in de Wollestraat te Brugge, op de hoek van de Kartuizerinnenstraat.
Literatuur
Rijksarchief Brugge, Wettelijke passeringen van de heerlijkheid Sijsele
Stadsarchief Brugge, Bouwvergunningen, nummer 1032/0079, 1905 (voor de molenaarswoning).
Johan Ballegeer, Molens in de Zwinstreek, in Rond de poldertorens, jg. 47, nr. 2, 2005, p. 72.
M. Coornaert, Een overzicht van de molens in het Noordvrije, in: Liber Amicorum René De Keyser, Speciale uitgave, Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago, 1985, p. 43-78.
M. Cafmeyer, Sint-Kruis, oud en nieuw, Brugge, 1970, p.114-115.M. Cafmeyer, Sint-Kruis, oud en nieuw, Brugge, 1970, p.114-115.
R. Duyck, Sint-Kruis, geschiedenis van de Brugse rand, Brugge, 1987, p. 68.
Herman Holemans, "West-Vlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 7. Gemeenten S-U", Opwijk, Studiekring Ons Molenheem, 2003, p. 33-34.
S. Gilté, P. Van Vlaenderen, A. Vanwalleghem m.m.v. K. Dendooven "Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Brugge, Deelgemeenten Dudzele, Lissewege en Zeebrugge, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL25, 2006.
René De Keyser, "De molen van "Ter Panne" en de molenaars sedert circa 1775, in: Rond de Poldertorens, XV, 1973, p. 120-127, 159.
Jos. De Smet, "Molenaar te Sint-Kruis verdacht van sympathiseren met de vijand - 1632", Brugs Ommeland, 1965, p. 151-155.
Mailbericht Leo van der Drift, Den Haag, 08.02.2014.