Hullebrugmolen
Pollinkhove (Lo-Reninge), Vlaanderen, West-Vlaanderen
- Naam
- Hullebrugmolen
- Ligging
- Hullebrugweg 1
8647 Pollinkhove (Lo-Reninge)
ten zuiden van de Hullebrug
ten oosten van de Lovaart
kadasterperceel C 567
Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Gebouwd
- Voor 1411 / 1660
- Verdwenen
- 1870, sloop
- Type
- Staakmolen met open voet
- Functie
- Korenmolen
- Bescherming
- niet
- Database nummer
- 2317
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
Naam
Hullebrugmolen (naar de ligging bij de Hullebrug, 1411: de hilbric)
Vermeldingen
hilbric molen (1411); ter hillebryc muelene waert (1561), hiliebryc muelen (1561), hillebrick muelene (1561); hillebrighe meulen (1567); hillebrigghe muelen (1588); hillebrickmeulen (1616); hele-brugghe muelen (1622); Hullebruggemeulen (1700); wijntcoorenmollen op de prochie van pollijncove ghenaemt de ullebrughe (1790).
Type
Staakmolen. Tweezolder. Ernaast een rosmolen (vermeld in 1789-1790, verdwenen vóór 1830).
Functie
Korenmolen
Ligging
Hullebrugweg 1 ("Brughuis"), even ten zuiden van de Hullebrug, aan de oostzijde van de Lovaart.
Kadasterperceel sectie C nr. 567.
Oprichting
voor 1411, herbouwd in 1660
Eigenaars en molenaars
Oorspronkelijk behoorde de molen toe aan de heren van Pollinkhove. Het leenhof van Pollinkhove hing af van de Burg van Veurne. In 1616 was het leenhof met de Hullebrugmolen in het bezit van Conrard Schetz (1553 - 1632), baron van Hoboken en landsheer van Hingene. Schetz was raadsman en ambtenaar bij Financiën en in Londen was hij zelfs een tijdje ambassadeur voor de aartshertogen. In 1617 werd hij geadopteerd door een zus van zijn moeder en kreeg de naam d'Ursel mee. Hij was getrouwd met Françoise, de oudste dochter van de voorzitter van de Privé-Raad, Jean Richardot. Aldus een machtig man!
In de tweede helft van de 17de eeuw was de molen in het bezit van Andries Jeurdighe. Hij was schepen van Pollinkhove (1634 - Pollinkhove 1687) en gehuwd met Petronella Françoise Hobel (1654-1693). In 1700 waren hun erfgenamen eigenaar en was Pieter Vlaminck, gehuwd met Maria Ghyselen, er molenaar.
Eigenaar in 1789-'90 was Petrus Josephus Bruneel, afkomstig uit Lo en gehuwd met Rosalia Constantia Hoenraet (°Pollinkhove 1761). Op 27 november 1789 verhuurde hij de windmolen, het assecot (rosmolen), het woonhuis en andere gebouwen aan Jacobus Franciscus Hemelsoen. Die woonde bij zijn schoonvader Joannes Vermander in Pollink-hove, maar was afkomstig uit Woumen. De termijn (3, 6 of 9 jaar) zou op 10 december 1789 ingaan en de huurpijs zou 36 ponden groten Vlaams courant per jaar bedragen. De nieuwe huurder moest, vooraleer hij in het gebruik kon komen, de draaiende werken van de wind- en rosmolen overnemen na prijsschatting door molenmakers. Er ontstond echter ruzie en de huur werd verbroken.
Het perceel waarop de molen stond was in 1789 eigendom van Devroe uit Ieper (die jaarlijks 3 ponden cijnsgeld kreeg). Bezitter in 1835 was Emanuel de Ghelcke-Devroe, rentenier te Ieper. Het goed werd in 1839 geërfd door de toen nog minderjarige Gustave Lambert Emanuel Joseph Desteurs uit Ieper.
De molen zelf werd rond 1800 bemalen door een Bulteel. Eigenaar in 1815 was de toen 50-jarige François Delefortrie, gehuwd met de 10 jaar oudere Clara Bossaert. Hij werd bijgestaan door zijn 20-jarige zoon François en zijn knecht Charles Vanoble uit Beveren-aan-de-IJzer. In 1834 was Jan-Albert Matthijs er erfpachter-molenaar. De molen werd in 1845 verkocht aan Louis Joseph Boucquey, landbouwer te Wulveringem en in 1847 aan Arséne Couzyn-Bulteel. Bij de afbraak in 1870 maalde hij er nog steeds.
Feiten en gebeurtenissen
Robert van Sassen, raadsman van eigenaar Conrard Schetz, verzette zich in 1616 tegen de bouw van de Westmolen te Lo. Hij vreesde daardoor cliënteel te verliezen (zie Westmolen te Lo).
Op 11 december 1789 bood de nieuwe huurder Jacobus Franciscus Hemelsoen zich aan bij Pieter Bruneel om de Hullebrugmolen over te nemen. De huurtermijn was immers de dag voordien in-getreden. Hij moest echter vaststellen dat Bruneel de overdracht weigerde.
Hemelsoen had al nattigheid gevoeld, want hij legde dat bezoek af in aanwezigheid van Hendrik Bequaert en Sictus Laurens Demeere. Zij waren poorters en keurbroeders van de stad en kasselrij Veurne.
Hemelsoen liet er geen gras over groeien en richtte reeds op 12 december een verzoekschrift aan de edele heeren burgmeesters, landhouders, schepenen ende keurheers van de stad en kasselrij Veurne, om Pieter Bruneel te gelasten promptelijk ende sonder eenigen voordere uytstel ruym ende idel te maeken de molen ende edificien.
Pieter Bruneel motiveerde zijn weigering door te stellen dat de huurder de prijsschatting van het draaiend werk nog niet had betaald. Deze prijsschatting was al op 4 december 1789 uit-gevoerd door meester-molenmaker Jan Baptist Bogaert uit Roesbrugge en bedroeg 2707 ponden. "Geen geld, geen overname", luidde dus het devies van Bruneel. Hij zou nog lang op zijn geld kunnen wachten. Ondertussen zou Hemelsoen alles kunnen laten "omvervlijegen" en naar zijn parochie Woumen of elders kunnen trekken. Hemelsoen antwoordde dat, de betaling niet onmiddellijk diende te gebeuren: "overnemen en betalen zijn verschillende feiten" Als blijk van goede wil, begaf Hemelsoen zich op 8 januari 1790 naar het huis van Bruneel om te betalen. Hij werd vergezeld door Sictus Laurens Demeere en brouwer Franciscus Beschuyt, twee Pollinkhovenaren en keurbroeders van de stad en kasselrij Veurne. Bruneel weigerde echter het geld te ontvangen. Hij wees er nogmaals op dat de prijsschatting en de betaling gelijktijdig moesten gebeuren. Anders zou de huurder het draaiende werk kunnen laten beschadigen, om minder te moeten betalen of om een tweede (en mindere) prijsschatting te laten uitvoeren.
Bruneel had gehoopt om met het verkregen geld van de Hullebrugmolen, de prijsschatting van een andere molen in Pollinkhove - de Gapaardmolen - te kunnen betalen. Hij had deze molen in huur genomen en zou hem op 13 december 1789 in gebruik te nemen. Aangezien hij het geld van de Hullebrugmolen echter niet tijdig verkreeg, kon hij de Gapaardmolen toch niet overnemen. Aldus zou hij op de Hullebrugmolen blijven en wilde hij hem niet meer verhuren aan Hemelsoen. De stad en kasselrij Veurne stelde de verweerder (Bruneel) in het gelijk: ze vonniste op 8 oktober 1790 dat de huur verbroken was door de niet tijdige betaling. Eiser Hemelsoen ging in beroep bij de Raad van Vlaanderen te Gent, maar ving ook daar bot.
In 1790, dus kort voor de Franse verovering, moest Pieter Bruneel jaarlijks 6 florijnen heffing ("recognitie") betalen aan de Staten der Provincie van West-Vlaanderen.
De kadasterdiensten rangschikten de molen in 1834 als windkorenmolen 2de klas en begrootten hem op 210 frank.
Op 15 augustus 1861 schoot de hooimijt van molenaar Arséne Couzyn in brand. Het gebeuren werd toegeschreven aan de onvoorzichtigheid van de kinderen die alleen in huis waren! Het verlies werd op 300 frank geraamd (een groot bedrag in die tijd) en niets was verzekerd.
Verdwijning
Gesloopt in 1870 bij de verbreding en recht-trekking van de Lovaart. Veel materiaal, waar-onder het binnenwerk, werd hergebruikt in de nieuwe Machuutmolen, 400 meter verder.
Lieven DENEWET, Hooglede
Literatuur
Lieven Denewet, "Van drijvers of ketsers - Molen te Lo-Reninge, Molenecho's - Vlaams tijdschrift voor Molinologie XXXIV, 2006, 2, p. 61-164.
Archieven
Algemeen Rijksarchief Brussel, Rekenkamer van Vlaanderen en Brabant. Dozen, nr. 775/2 (oprichting Westmolen te Lo, 1616).
Archief Groot Seminarie Brugge, Fonds Eversam. Doos 7. Rolle forme van Terrier van den meerderen deel der goederen competeerende D'abdye van Eversam, emmers den meerderen Deel van dien mit noch 2 particulier rollekens in vanden Landen in Stavel, Eversam, Broucken ende ander bewijs van goederen de selven voorder competeerende als hier by dese rolle bekent synde van ontrent den jaere 1400 ende gecotteert: O.O. [17de-eeuws opschrift], 1411.
Archief Groot Seminarie Brugge, Fonds Eversam. Terrier en Pachtregister van het Klooster van Eversam, 1586-1592.
Archief Groot Seminarie Brugge, Fonds Eversam. Terrier van de Goederen van het Klooster van Eversam, 1622, f° 79.
Rijksarchief Brugge, Bevolkingsregisters 1814-1816 - Pollinkhove (uitgave: VVF-Brugge, dl. XXV, 1987, p. 120).
Rijksarchief Gent, Raad van Vlaanderen, nr. 27675 (proces verhuring, 1789-1790).
Stadsarchief Veurne, Oud Archief, nr. 320. Volkstelling Kasselrij Veurne, 1697. Uitgave door H. Ronse (Handzame, 1973), p. 101.
Stadsarchief Veurne, Oud Archief Pollinkhove. Terrier de anno 1561, f° 1, 8, 27, 29 (register in -4°, perkament).
Stadsarchief Veurne, Oud Archief. Aangifte van het Molenbestand in de Kasselrij Veurne op last van luitenant Portes op 22.03.1700.
Universiteit Gent, Handschrift nr. 880, f° 330 (rekening molens in het Westland, 1790).
Gedrukte bronnen en kaarten
Atlas der Buurtwegen - Pollinkhove (1843)
Gemeente Pollinchove. Oorspronkelijke Kadastrale Legger... (a.w.)
Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden (Ferraris), ca. 1775.
Kadastrale kaart van Pollinkhove door P.C. Popp, 1840.
Standaerd van Vlaenderen (exemplaar in Stedelijke bibliotheek Brugge), 48ste jg., nr. 99, 20.08.1861, p. 2, kol. 2 (hooimijt in brand).
Onuitgegeven studies
R. ANNOOT, De Molens..., p. 19.
J.P. DOREMUS, Généalogie de la famille Jeurdighe.
Literatuur
J. CAILLIAU, Het molenbestand..., p. 172-178.
K. DE FLOU, a.w., VI, 1926, kol. 30.
H. HOLEMANS, West-Vlaamse..., VI, p. 25-26.
P. HUYS, Vlaamse molenaars (17e-18e eeuw), Molenecho's, XIV, 1986, 3, p. 127-130.
A. VERSCHAETE, Kroniek van Pollinckhove. De "Oostkerckhofhouck" (25°), in: Parochieblad van Pollinkhove, Pasen 1964, p. 1.
A. VIAENE, Beschrijving van Pollinkhove. Door Pauwel Heinderycx omstreeks 1680, Biekorf, LXVII, 1966, p. 321-331 [niets over de molens]
A. V[IAENE], Molens en molenaars in het Westland 1790, Biekorf, 1963, 1, p. 24-25.