Molenechos's Homepage Molenechos.org

Becuwemolen

Pollinkhove (Lo-Reninge), Vlaanderen, West-Vlaanderen

Verdwenen molen

Karakteristiek

Naam
Becuwemolen
Ligging
Lobrug 9
8647 Pollinkhove (Lo-Reninge)
ten W v.d. Lovaart
ten N. v.d. Markeymolen
Vlaanderen - West-Vlaanderen
Gebouwd
1786
Verdwenen
1895, sloop
Type
Achtkante houten bovenkruier
Functie
Oliemolen, runmolen
Bescherming
niet
Database nummer
2314

Beschrijving / geschiedenis

Naam
Becuwemolen, Becuwesmolen (naar de molenaars).
Ter onderscheid met de latere Markeymolen, soms ook aangeduid als "Becuwemolen I".

Type / technische kenmerken
Houten achtkante grondzeiler op stenen onderbouw. De getailleerde romp was met eikenhouten schalies bedekt en vertoonde opvallend vele openingen met verticaal geplaatste luiken: het waren stofluiken vanwege de functie als schorsmolen. Er waren twee paar schoren: de lange spruitbalk lag in het midden van de kap, terwijl de korte spruitbalk opvallend korte schoren droeg. De mansardekap had een rechte nok en aan beide zijden een hellend dakvlak (wolfsdak). Bij de hoeve stond een rosmolen (vermeld in 1844 en 1895).

Functie
Gebouwd als olie- en schorsmolen, vóór 1834 omgevormd in koren- en schorsmolen.

Ligging
Lobrug 9, op de westzijde van de Lovaart, ten N. van de Markeymolen, ten O. van de hoeve, bewoond door Firmin Barzeele, kadasterperceel sectie A nr. 523.

Oprichting
Op 26 november 1785 vroeg Filip Ignace Butaye uit Pollinkhove toelating om zijn windmolen te Oostvleteren over te brengen naar Pollinkhove. Hij had daartoe  een perceel ten westen van de Lovaart  in cijns had genomen van de abt en graaf van Lo. Eerder, op 17 juni 1769, had Butaye octrooi gekregen voor de oprichting van deze olie- en schorsmolen te Oostvleteren, op een perceel dat paalde aan gronden in het bezit van de orde van Malta, van Pieter Vandromme en van het Godshuis van Nazareth te Ieper. Toen motiveerde Butaye zijn verzoek door te stellen dat er in vijf of zes parochies rond Oostvleteren geen enkele oliemolen te vinden was. In Pollinkhove zou de molen komen op eene partie landts groote twee lynen (ca. 30 aren) van westen den Loovaert, eigendom van de augustijnerabdij van Lo. Tijdens het openbaar onderzoek kwam geen verzet binnen. Baron Bonaert uit Ieper wees in zijn advies van 23 januari 1786 op het groot nut van de schorsmolen voor de huidevetters van Lo en elders. Tot dan toe moesten zij ver rezien om gemalen schors (als noodzakelijke looistof) te halen.
Op 30 maart 1786 verleende de gevolmachtige minister namens de Oostenrijkse keizer Jozef II de verlangde akte om de molen te verplaatsen. Zo verdween het stampkot te Oostvleteren. Terwijl de molen op zijn vroegere standplaats belast was met een jaarlijkse cijns van 1,5 mud tarwe, werd dat opgetrokken tot 2 mud tarwe. Dat werd verdubbeld in het eerste jaar en bij elke eigendomswissel. Als betalingszekerheid werden zowel de molen als zijn standplaats in hypotheek genomen. De molen moest binnen het jaar worden opgericht en diende op minstens 200 voeten (55,60 meter) van de grote weg te staan. De eigenaar moest tevens schriftelijk verzaken aan het recht op rumban dat hij tegenover de buren had kunnen inroepen. Dat recht (uit de costumen van de kasselrij Veurne) voorzag in de vrijwaring van de windvang rond de molens. Bomen van enkele meters hoog en huizen konden immers het vlot draaien en het malen belemmeren. Volgens dat recht moesten bomen die langer waren dan 10 voeten (2,8 m) binnen de straal van 100 roeden (389 m) rond de molens geweerd worden.
Verder was er nog een probleem aangaande het bouwperceel. Dat was in het bezit was van de abdij van Lo. Volgens het derde artikel van de gunningsakte, mocht de molen niet geplaatst worden op grond van dode hand. Philippe Ignace Butaye bevestigde op 24 april dat hij zopas de gunning bekomen had. Hij vroeg om geen acht te slaan op dat derde artikel, aangezien hij ter goeder trouw had gehandeld: hij had in zijn verzoekschrift melding gemaakt van de abdijgrond! Daarop werd hem gevraagd of hij deze grond niet in volle bezit wilde vewerven, anders zou hij de molen op een ander terrein moeten bouwen. Men opteerde blijkbaar voor het compromis en de molen mocht toch op de bewuste abdijgrond worden gebouwd!

Eigenaars en molenaars
Het bouwperceel was cijnsgrond van de abdij van Lo. De eerste moleneigenaar was uiteraard de bouwheer, Filip Ignace Butaye. Hij was gehuwd met Isabella Coleta Hoenraet. De weduwe her-trouwde met Emmanuel Willaey uit Veurne, die vóór 1808 overleed. Ze bezaten ook het perceel van de nabije, later genoemde Markeymolen. De goederen kwamen toe aan de kinderen uit de twee huwelijken: Philippus Augustinus Willaey (pastoor te Zande en later te Poperinge, †1858), Sophie Colette Willaey (dienstmeid bij haar broer), Eugenie Butaye (†1850), Julie Butaye (1786-1855, gehuwd met molenaar Frans Blanckaert uit Leisele, 1775-1836), Bernard Louis Butaye (militair te Antwerpen, later te Rijsel), en Charles Louis Butaye (notarisklerk te Veurne). Laatstgenoemde werd in 1862 de enige  eigenaar van het perceel.
In 1799 werd Roeland Becuwe-Van de Casteele (1773-1850) pachter-molenaar. Hij was de telg van een molenaarsgeslacht dat vanaf 1750 vanuit de Landsheermolen te Wulveringem over diverse molens zou uitzwermen. Roeland Becuwe  verwierf de molen in 1843 voor 99 jaar in erfpacht. In 1842 volgde Petrus Albertus Becuwe (1813-1868) zijn vader Roeland op als molenaar.
Vijf jaar later kon uit onverdeeldheid getreden worden.
Zijn broers waren al op andere molens aan de slag: Jan-Baptiste (1809-1842) reeds vanaf 1835 op de Lettenburgmolen te Lampernisse en Charles-Louis (1811-1867) vanaf 1840 op de nabije, nog bestaande Markeymolen. Na het overlijden van Pieter in 1868 ging de molen over op zijn weduwe en kinderen (vijf dochters). De weduwe (Joanna Vanryssel) hertrouwde in 1869 met Engel Vanlerberghe (1821-1889), molenaarsknecht uit Wulveringem, zodat de uitbating verzekerd bleef. Het gezin was ook in de landbouw actief. In 1895 werd de molen voor afbraak verkocht aan timmerman Pieter Peel-Lemahieu uit Lo.

Feiten en gebeurtenissen
Oprichter Filip Ignace Butaye was zeer onder-nemend: hij kocht in 1767 ook de Couckuytmolen (de latere Pillaerts molen) van Westvleteren en kreeg in 1776 de toestemming deze molen binnen dezelfde parochie te verplaatsen.
De kadasterdiensten rangschikten de molen in 1834 als windkoren- en schorsmolen 1ste klas en begrootten op 324 frank.
Naast de windmolen werd vóór 1844 een rosmolen gebouwd om ook op windstille dagen te kunnen malen. Deze rosmolen werd nog vermeld in 1895, toen de molen voor afbraak verkocht werd.

Verdwijning
Pieter Peel-Lemahieu uit Lo had de molen in 1895 gekocht en brak hem onmiddellijk af: als timmerman kon hij het hout goed gebruiken! De molensite is nu herschapen in een akker...
De boerderijgebouwen (woonhuis uit 1803 of 1805 en schuur uit 1815) bestaan nog steeds. Op  de zijgevel zien we de ankerletters "R B" (= van molenaar Roeland Becuwe). Op de hoeve liggen nog twee grauwe molenstenen (1 gaaf en 1 gebroken exemplaar). Ze zijn voorzien van een  regenboogscherpsel en hebben een diameter van 1 m. Het koppel is niet afkomstig van de windmolen, maar van de op de boerderij gelegen rosmolen.

Lieven DENEWET, Hooglede

Literatuur

Lieven Denewet, "Van drijvers of ketsers - Molen te Lo-Reninge, Molenecho's - Vlaams tijdschrift voor Molinologie XXXIV, 2006, 2, p. 61-164.
Personen
Firmin Barzeele (°1921), bewoner in 2006
Archieven en musea
Algemeen Rijksarchief Brussel, Fonds Financiële Raad, nr. 1880 (octrooi 1769); nr. 1903 (octrooi 1776); nr. 1926 (octrooi 1786).
Gewestelijke Directie van het Kadaster te Brugge, Kadastrale documenten van Pollinkhove.
Rijksarchief Brugge, Bevolkingsregisters 1814-1816  -  Pollinkhove (uitgave: VVF-Brugge, dl. XXV, 1987, p. 106).
Stedelijk Museum te Ieper, Potloodtekening van de Ieperse kunstschilder en tekenaar Auguste Böhm van de Becuwemolen, 1855.
Gedrukte bronnen en kaarten
Atlas der Buurtwegen - Pollinkhove (1843)
Carte Guerre (1877).
Gemeente Pollinchove. Oorspronkelijke Kadastrale Legger of Alphabetische-Lyst der Grond-Eigenaren, met omschryving van derzelver ongebouwde en gebouwde vaste eigendommen,... Brugge, P.C. Popp, 1840.
Kadastrale kaart van Pollinkhove door P.C. Popp, 1840.
Literatuur
M. BECUWE, Het molenaarsgeslacht Becuwe en hun windmolens in Veurne-Ambacht 1750-1919, Lampernisse, 1992, s.p.
[J. DEWILDE], Auguste Böhm 1819-1891. Stedelijk Museum Ieper. 2 april-12 mei 1991, Ieper, 1991.
H. HOLEMANS, Rosmolens ... deel 6, Ons Molenheem, 1994, nr. 3, p. 18-24.
H. HOLEMANS, West-Vlaamse...., VI, p. 21-22.
P. MATTELAER & L. DENEWET, Vier afbeeldingen van Vlaamse achtkante bovenkruiers, Molenecho's, XXX, 2002, 4, p. 228-233.
P. VANNESTE & H. MISSIAEN, a.w., p. 153.
J. VERPAALEN, Molens van het Hoppeland. De molens van Poperinge, Roesbrugge-Haringe, Proven, Reningelst, Watou, Woesten, Oost- en Westvleteren, Koksijde, 1997, p. 22, 153-154.