Boorsem (Maasmechelen), Vlaanderen - Limburg
- Naam
- De Stormvogel, Al Mulino
- Ligging
- Molenveldstraat 7
3631 Boorsem (Maasmechelen)
Vlaanderen - Limburg
- Geo positie
- 50.938896, 5.703311 (Google Streetview)
- Eigenaar
- nv De Stormvogel (Liliana Carlisi & Robert Bemelmans)
- Gebouwd
- Voor 1616 / 1648 / 1711 (hout) / 1858 (steen)
- Type
- Stenen bergmolen
- Functie
- Korenmolen
- Kenmerken
- Boven elkaar geplaatste vensters, gewitte romp
- Gevlucht/Rad
- Geklonken, ca. 24 meter (Verdonkschot Service - Wessem, nr. 133)
- Inrichting
- Volledig, met o.m. elektrische hamermolen
- Toestand
- Maalvaardig
- Bescherming
- M: monument,
29.05.1964 - Molenaar
- Daan Christoffels, Genk
- Openingstijden
- Op aanvraag, info@almulino.be
- Database nummer
- 212
- Ten Bruggencatenummer
- 00753
- Internet bron
- De Stormvogel, Al Mulino
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
Volgens de heerlijke rechten was de graaf van Rekem meester over het gebruik van water, rivieren, lucht en wind. Zo was hij ook in ‘t bezit van de windmolen. Men noemde ze daarom een banmolen. De boeren van Boorsem en Cothem waren verlicht hun granen te laten malen in deze molen.
Wanneer de molen voor 't eerst werd opgericht is moeilijk te achterhalen. De velden rondom de molen wordt het windmolenveld genoemd. Men kan wel nagaan wanneer deze plaatsnaam al gebruikt werd. Bij de meting der gronden te Boorsem in 1616 wordt het windmolenveld reeds vernoemd (Rijksarchief Hasselt, Graafschap Rekem nr. 28).
Op aanvraag van de burgemeesters van Rekem, Boorsem en Uikhoven werd de windmolen in januari 1648 heropgericht. De schepenbank verklaarde het volgende : “Voor het bouwen van de windmolen, zijnde tot met van de ganse gemeente, zal niemand, noch het klooster van Rekem, noch de Munnichhof van Boorsem, noch het kasteel vrij gehouden worden om het houtwerk helpen aan te brengen.”
Op Palmzondag van het jaar 1676 werd de windmolen door het Hollands garnizoen, gelegerd te Hasselt, afgebrand. Het graafschap weigerde immers de opgeëiste soldatenrantsoenen te betalen. De graaf van Nassau stuurde 6.000 soldaten om het graafschap te bezetten. De soldaten gingen er duchtig op los. De windmolen en 't panhuis; beiden eigendom van de graaf, moesten het ontgelden. Ook werden 12 personen van Boorsem gevangen gezet te Maastricht totdat de gemeente de gevraagde geldboete had betaald. De graaf stelde de gemeenteoverheid verantwoordelijk omdat ze niet had willen betalen, terwijl zijn voorganger opdracht gegeven had de bijdrage niet bij elkaar te halen. De gemeente moest nu aan de graaf een jaarlijkse schadevergoeding betalen van 490 gulden (Arch. Rekem schatrekening boek 7 fol.150). De bevolking van Boorsem protesteerde tegen deze betaling. Toch wilden ze dat de molen heropgericht werd. Ze gingen verscheidene andere molens in Limburg bezoeken. Zelfs de meester-molenaar van Overpelt werd naar Boorsem ontboden om raad te geven. Er was echter te weinig geld voorhanden om een nieuwe molen op te bouwen.
Pas in 1711 kon de nieuwe windmolen opgebouwd worden. De gemeenten Rekem en Boorsem leenden op 4 juli 1710 30.783 gulden van de gravin om diverse onkosten te kunnen vergoeden. De expert - molenmeester Pieter Claessens van Stokkem kwam nog eens onderhandelen over de prijs. In september 1711, 35 jaren na de brand, werden de materialen voor de opbouw aangekocht. De molensteen werd geleverd door Geurt Reyners van Maaseik (Archief Rekem schatrekeningen 1713 boek 7). De prijs van de heropbouw van de molen en het molenaarshuis bedroegen 4.842 gulden. De drossaerd Frederic Hubens, de schepenen, Jan Janssen, Lenart Gilissen, Daniël Holtacker, Francis Caenen, Jan Kristoffel Kurendorffer, Nikolaas Dellewayde en de burgemeesters Jan Deckers van Rekem, Lambert Mulekens van Wezet, Giel Janssen van Uikhoven, Peter Roox van Boorsem en Aert Janssen van Kotem stelden al hun goederen als waarborg in pand voor de kosten van heropbouw en dit in naam van de ganse bevolking. Vanaf 1676 tot 1712 verhuurt de graaf de molen weer terug aan een pachter. Hij heeft dus weer de inkomsten (Gichten nr. 47 blz. 130 en 135). De molen werd verhuurd voor zes jaar. Ziehier een huurcontract uit 1719 : opgemaakt door de rentmeester van de graaf. Voorwaarden:
1. De pachter moet binnen de drie dagen een borg stellen.
2. De pachter of aannemer moet de molen onderhouden, ook de wieken tenzij ze gebroken zijn geworden door de wind zonder zijn zorgeloosheid.
Hij moet zorgen voor de touwen van het praemzeel, rutselzeel, bijsaekxzeel, steynzeel, clamanzeel binnen, Reepzeel en binnen Reep, een seijlken aan de Leuyen mulder, en de zelen die aan de vlaggen zijn te weten de Luycks- en slaglijnen met de vlaggen. Na de vervaldag van de toust moeten deze touwen en zelen blijven voor de nieuwe pachter.
Hij moet ook onderhouden de "billen" van de molen met de “molen ijzeren van beide de bedden".
3. Hij moet gemaal voor het grafelijk huis malen zonder hierop enigszins aanspraak te maken.
4. Hij mag ook geen gemaal afhalen met kar en paard te Rekem, Weset en Uikhoven.
De heimolenaar mag ook geen gemaal afhalen te Boorsem en Cotem, tenzij er drie dagen geen wind zou zijn.
5. Ieder onderdaan mag de molen gebruiken zo dikwijls als hij maar wil.
6. De pachter moet vanaf de dag dat hij de molen begint te gebruiken de "lopers" laten meten en door de rentmeester de dikte (duimen) van de stenen laten nemen, Ook op ‘t einde van de toust wordt de dikte van de stenen nog eens genomen. Voor 't verslijt van iedere duim van den loper zal de pachter dan tien gulden betalen.
7. Van ieder vat dat hij maalt krijgt hij het zestiende deel. 8. De jaarlijkse pacht wordt betaald van quartaal tot quartaal. Het laatste quartaal zal in december betaald worden.
9. Hij moet zijn persoon en goederen borg stellen voor een som gelijk aan het bedrag van de hele molen.
Bron: R.A.H. Graafschap Rekem nr. 1453.
Op 4 februari 1718 werd de molen verpacht aan Peter Bloemen voor de jaarlijkse som van zeshonderd gulden, op voorwaarde dat de graaf ook een huis zal bouwen bij de molen. Diezelfde Pieter Bloemen heeft zich blijkbaar niet gehouden aan het huurcontract, want op 30 oktober 1719 wordt er tegen hem een proces ingespannen omdat hij graan verduisterd heeft. (Rijksarchief Hasselt, Graafschap Rekem, nr. 983).
In 1723 heeft er nog een proces plaats tegen Gerit Pasmans die heeft moud laten malen te Elsloo. Volgens de getuigen zou molenaar Pieter Bloemen medeplichtig zijn in deze zaak.
Op 15 december 1755 wilde de grafelijke raad een nieuwe lopersteen kopen, doch men wacht ermee totdat de rentmeester met molenmeester Hendrik Moller van Maastricht gesproken heeft.
In 1756 werd de molen onderzocht door Hendrik Koppens van de windmolen en Paulus Kengen van de heidemolen te Rekem. De boekweitmolensteen was helemaal uitgesleten. De grafelijke Raad kocht twee nieuwe stenen te Keulen.
In 1767 werd een nieuwe molenas aangekocht bij molenmeester Hendrik Lamberechts van Maastricht.
Jacob Claessens van Boorsem, gehuwd met Maria-Cecilia Ael- berte, pachtte op 15 februari 1767 de molen en de weide ernaast tegen 1.200 gulden per jaar.
In 1781 bewoonde hij de molen nog (Raadsprotocolle nr. 1).
Gekende molenaars:
1637 Jan Cipers of Cupers
1653 Hendrik Verschonen
1718 Pieter Bloemen
1753 Jan Wolters
1756 Hendrik Koppens
1767 Jacob Claessens
1797 molen gekocht door P.J Lambrichts van Rekem.
Daarna een reeks nieuwe eigenaars:
Pieter Pellemans uit Ell (Ned.)
Jacobus Eykelberg
Hubert Opsteyn
Jozef Opsteyn
Gielen Martin en Tonny
Martin Gielen
De standaardmolen brandde af in 1858. Daarop bouwde molenaar Pieter Eyckelberg in 1858 op dezelfde plaats een stenen graanwindmolen, die de naam Stormvogel meekreeg. De huidige molen draagt nog steeds het jaartal 1858. Molenmaker was een zekere Schoofs. Na het overlijden van Pieter Eyckelberg in 1867 kwam de molen op naam van zijn weduwe en kinderen. In 1876 was de molen in het bezit van Joannes Eyckelberg-Schoufs en in 1883 van zijn weduwe en kinderen. Bij deling van de goederen in 1914 kwam de molen toe aan Bertha en Emmerence Eyckelberg, die hem in 1920 verkochten aan Jacob Opsteyn-Kuypers. Op 16 november 1935 kocht Antonius Gielen-Knevels de molen aan om hem in 1938 over te laten aan maalder Martin Gielen-Joris.
Martin Gielen (1907-1991, 8 januari) zou de laatste beroepsmolenaar worden. Hij was afkomstig uit een echte maaldersfamilie uit het Nederlandse Maasdorp Wessem, waar vader Antoon werkzaam was op de grondzeiler (die in 1944 opgeblazen werd). Van de zes zonen werden er vijf molenaar! Achtereenvolgens werkte Martin op de ouderlijke molen te Wessem, op de windmolen van Venraij, op die van Heijthuysen en als invaller op de watermolen van Panheel (alle in Nederlands Limburg gelegen). In 1931 huurde hij de stenen windmolen van Boorsem, die hij drie jaar later aankocht. Hij plaatste een hamermolen van het merk Lucien Koppen uit Maastricht.
Hij erfde in 1963 de molenromp wit, zodat koning Boudewijn de molen vanuit zijn buitenverblijf Friedhein in Opgrimbie goed kon zien. Voorheen was de romp zwart geteerd. Na een roedebreuk (wegens metaalmoeheid) op 24.8.1963 volgde een lange lijdensweg met officiële instanties om tot een restauratie te komen. Onder impuls van Jozef Weyns, bezielende kracht van het Openluchtmuseum van Bokrijk, werd de Stormvogel beschermd bij koninklijk besluit op 29 mei 1964. Martin Gielen diende een ontwerpdossier in bij de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen voor dringende herstellingswerken. Het ontwerp werd goedgekeurd, de overheidstoelagen vastgesteld (40% door de Staat, de gemeente, de provincie en de eigenaar elk 20 ) en er werd tot de aanbesteding overgegaan. De gebroeders Adriaens, molenbouwers uit Weert, kregen het werk op 5 oktober 1968 toegewezen voor de som van 700.000 frank. Het werk moest in 200 werkdagen klaar komen, de werken zouden aanvangen op 23 december 1968. Deze datum ging voorbij en er gebeurde niets. De gebr. Adriaens werkten aan een andere Belgische molen, in Molenbeersel. Ze weigerden de hen toegewezen werken te Boorsem aan te vangen vermits hun geschil met het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur omtrent betalingen van hun werk te Molenbeersel niet kon bijgelegd worden. Op 15 juni 1971 vond op de Provinciale Dienst te Hasselt een nieuwe aanbesteding plaats. Nu zou het werk uitgevoerd worden door de gebroeders Caers, molenbouwers te Kasterlee. De kostprijs was inmiddels opgelopen tot 1.009.000 frank, plus 14% BTW, de verdeling van de kosten was volgens dezelfde regels voorzien. Deze molenbouwers waren nog volop aan het werk te Meerle en weer moest gewacht worden. De geschriften werden overgemaakt aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen en hun architect Geuens kwam opdagen om tot een vergelijk te komen. Molenaar Gielen stelde nu ook zijn eisen.
Indien de herstellingswerken niet zouden aanvangen voor einde 1972 zag hij van alle tussenkomst af, 10 jaar briefwisseling zonder voldoening vond hij ang genoeg! Hij was ook niet meer akkoord met de fel gestegen kosten. Door inschakeling van een gezaghebbend persoon antwoordde Minister Van Mechelen dat er een nieuw Koninklijk Besluit moest getroffen worden om de kostenverdeling anders te regelen. Daar heeft Martin Gielen niet op gewacht. Hij kocht tien eiken bomen en toog zelf aan het werk. De asbalk en de korte en lange spruitbalken werden vernieuwd. De kap van 6 m diameter werd op de grond in elkaar getimmerd, alle balken werden ter plaatse gezaagd. In oktober 1973 werd de kap opgetrokken en bedekt met donkerrode roofing. Ook de zolders werden vernieuwd. Hij bestelde een nieuwe roede bij de firma Derckx uit Beegden.
Nadat Martin Gielen in 1974 de prachtige standerdmolen van Leut aangekocht had, nam hij ook daar het initiatief in eigen handen. Samen met molenmaker Flor Jansen uit Geel herstelde hij deze molen in 1976. Op 2 maart 1980 ontving Martin Gielen uit handen van Minister De Wulf van Tewerkstelling en Arbeid het zilveren ereteken van Laureaat van de Arbeid. In datzelfde jaar brak een roede door ijzermoeheid: deze werd gerepareerd. Ook op hoge leeftijd, toen gezondheidsperikelen zich lieten voelen, bleef Martin bekommerd voor zijn beide molens. Op 6 maart 1985 gebeurden in zijn huis twee aanbestedingen voor dringende werken: voor de "Stormvogel" was de firma Cottenier uit Aalbeke de laagste bieder (met 851.900 fr.) en voor "Nieuw Leven" was dit K.I.S. uit Hechtel (met 420.000 fr.). In 1990 werd deze laatste molen aangekocht door de gemeente Maasmechelen.
Na het overlijden van Martin Gielen op 8 januari 1991 werd De Stormvogel in 1993 verkocht aan Albert Berghorst uit Apeldoorn (Nederland) en in december 1995 aan drankenhandelaar Albert Schreurs, telkens met de bedoeling de molen te restaureren. Plannen en een bestek werden opgemaakt door de Nederlandse molenspecialist Nico Jurgens uit Hoorn (voorheen: uit het nabije Valkenswaard). Het kwam toen niet tot een uitvoering. Dit zou pas lukken na de aankoop door nv De Stormvogel (voorzitter: Liliana Carlisi; secretaris: Robert Bemelmans). Naast de Stormvogel komt een hotel met veertien kamers, een taverne ("fietscafé" dat kadert in het fietspadennetwerk van Limburg) en een winkel. De procedure om de nodige stedenbouwkundige vergunningen te bekomen duurde vrij lang.
De windmolen zelf, die ondertussen een erg verwaarloosde aanblik gaf, werd maalvaardig gemaakt. De werken waren opgesplitst in twee loten: de bouwkundige restauratie van het metselwerk (70 werkdagen) en de molentechnische restauratie (140 werkdagen). De kandidaat-aannemers moesten minstens 2 resp. 3 gelijkaardige werken aan beschermde windmolens kunnen voorleggen en over een erkenning D23 of D24 (restauratie van monumenten), klasse 1, beschikken. De inschrijvingen werden verwacht tegen 24 juni 2009.
In oktober 2009 was de molenvoet vrijgemaakt (met o.m. de afgraving van de molenwal) en startten de omgevingswerken voor de inplanting van de genoemde horecazaken. De molentechnische restauratie wordt thans uitgevoerd door 't Gebinte Molenbouw uit Erpe-Mere (zaakvoerder Johan De Punt). Na de demontage van de roeden (16 oktober 2009), van de schoren, de spruiten en de hele kap (januari 2010), volgde in de winter de herstelling van vele onderdelen in het atelier van de molenbouwer te Ronse. Op donderdag 30 augustus 2012 werd de molen draai-en maalvaardig bevonden. Albert Van Hees (voorheen Jan Loubele) draait en maalt op de eerste en derde zaterdag van de maand tussen 14u en 17u, en dit zolang zich geen andere molenaar aandient.
De eerste vrijwillige molenaar, Albert Van Hees, werd in 2020 opgevolgd door Daan Christoffels uit Genk (°Genk 2000).
Technische bijzonderheden.
De gietijzeren askop werd gegoten door Joseph van Aerchot & Cie uit Herentals (cfr. de inscriptie). De binnenmaten van het gat van de assekop voor de buitenroede zijn: 36 x 35 cm
Hamermolen van het merk Lucien Koppen uit Maastricht, gemaakt door Werkhuizen Hengelhoef uit Genk. De huidige roeden zijn geklinknageld en werden gemaakt door Verdonkschot Service uit Wessem (NL), onder het nummer 133.
Trommelmolen
Lieven DENEWET, Rob SIMONS, Nico JURGENS & Michel CLERX
Aanvullende informatie
Intekendatum: 24.06.2009, 14 u. / 14 u. 15
Molen: Boorsem (Maasmechelen, Limb.), Stormvogel - stenen bergmolen
Bouwheer: nv Stormvogel, Boorsem (Liliana Carlisi & Roberto Bemelmans)
Ontwerper: Tony Hoeven arch., Lanklaar; Nico Jurgens (Molenbehoud.nl adviesbureau), Hoorn (NL)
Opdracht: I. Molentechnische restauratie; o/cat. D23 of D24, kl. 1; 140 werkdagen; II. Bouwkundige restauratie metselwerk; o/cat. D23, kl. 1; 70 werkdagen
Plaats aanbesteding: Kantoor Arcese Transport nv, Leemkuilenstraat 10, 3630 Maasmechelen-Boorsem
Offertes: I. 't Gebinte Molenbouw bvba, Erpe-Mere, €225.000; Adriaens Molenbouw Weert bv, Weert (Ned.), €323.212; II. Renotec nv, Geel, €177.099,08
Toewijzing: I. 't Gebinte Molenbouw bvba, Erpe-Mere; II. Renotec nv, Geel
------
"Molen van Boorsem wordt een nieuw hotel", www.deredactie.be, vrijdag 13.02.2009, 13.07.
In Maasmechelen is er een oplossing voor de eeuwenoude, maar totaal vervallen molen van Boorsem. De administratie voor ruimtelijke ordening heeft de plannen goedgekeurd. De eigenaar van de molen wil zo snel mogelijk met de restauratie starten. Als alles volgens plan verloopt, kan het hotel klaar zijn voor de start van het toeristische seizoen volgend jaar.
--------
Sagen die zich afspelen in de omgeving van de molen van Boorsem
Molenecho's, XX (1992) nr. 3-4, Themanummer ‘Honderd bespookte molens in Vlaanderen', p. 152-157. Onderstaande sagen werden verteld door:
DEXTERS Johannes Hubert H., werkman, in 1888 geboren te Opgrimbie
FRAUSSEN Elisabeth Martha, huishoudster, in 1884 geboren te Rekem
JANSSEN Frans, gemeenteontvanger, in 1894 geboren te Rekem
STUKKEN Jan, werkman, in 1886 geboren te Opitter
en werden opgetekend door:
KNABBEN Piet (Licentiaatsverhandeling, Leuven 1970
VENKEN Jos (Licentiaatsverhandeling, Leuven 1968)
Het optekenen van deze sagen was een initiatief van Prof. Germaanse Filologie aan de Leuvense Universiteit Dr. K.C. Peeters. De tekst is opgeschreven in fonetische spelling van het lokale dialect.
BEHEKST MOLENPAARD HEEFT EEN MANKE POOT
Ich wèrkde in Buorsem, dów hauw ich mich verbeurd op die muele. Dów laag dao ‘n muelen in ‘t veljd aste van Grömmie op Buorsem gings op die auw knaal. Dae waeg dae van Raekem aafkaam, langs die bóngerte aaf, dae kaam dao op dae waeg oet aan die weindmuele. Ze wuore dao brikken aan ‘t doen nao de knaal. In Raekem wuore väöl van die steinuoves. Dan stake ze die in brand, dan mooste die ene zièkere tied brannen en dan wuore die brikke gaar, hè. Die voere dat dao duor mèt paerd en kar. Die wuore van e boerderiejke tiègen-ueven dae Colson woent dao nów.
Maa wie ich dao op die weindmuele waas, ich moos mèt de muelekar varen ueveral rónd nao de dörpe. Dat waas ene mölder van Raekem; enen auwe mins van get juore. Die hauwen ‘n watermuele gehad, maa die waas teneet.
Dów waas dae dao kómme male. Dów zaet dae zuon tiènge mich: "Aste mèt de kar nao Opgrimbie geis, dan mooste neet aanguon biej het smeedje" . Ich zèg: "Neet?" "Hein, as ze ouch op dich rope, laot ze maar rope".
Dat wiefke hauw al dèk op mich gerope, dat leep zoe op e stekske. Ene kier waas het op de straot aan gekómme. "Hauw ins stil", zag het, "hauw ins stil". Je, ich hól het paerd in, ich hól stil. Ich zaat op de kar, ich moos dao e bit je wujer ene zak neerlègge. "Ich höb al zoe dèk op dich geropen en de kumps noets neet aan. De moos mich ins ene zak mètpakke", zag ze, "vuer te male". Ich zèg: "Waat is het?" "Terf". "Jao", ich zeg, "ich zal ze uch mètpakke". Ich ging dae zak hale dao bènne. Iè sting op de zöldertrap buove. Ich pakden hem en goeiden hem op de kar neer. Ich hauw er al mier op de kar ligge van die zek.
Wie ich boete kóm, dów kos ich neet mie weg. Dów sting me paerd op drie puût. Dów moos ich hem oet guon spannen en ich kreeg hem neet oet de kar. Dów waas dao get vouk duorgekómme, dów hauw ich toch get hölp gekriège. En het zat dae poet neet mie oppe grónd. Het sting op drie puût. Dów hauw ich hem oet de kar geduon en dów wól ich mèt hem ewegguon, maa het kos neet loupe, het spróng. Ich ging achter hem nao, ich hauw hem de kerdiel aangeduon en de helster en de lein, dów ging ich hem achternao mèt ‘n snaai en zoe draef ich hem vuer mich op duor het veljd en zoe op Buorsem aan, op de weindmuelen aan.
Dao sting nog 'n anger paerd op de stal en ich zat dat op z'n plaats neer en ich pakte dat en dao ging ich mèt trök. Dów deeg ich dat het getuug aan en dów zat ich dat in de kar. Dów maakde ich de hiel rund je zoe aaf. Dów keem ich dao. Ich hauw get geaete, dów zaet dae jóng tiènge mich: "Waat is dat paerd?" "Ja", ich zeg, "ich weit het neet". "Dan mooste nao de vitrenaer guon" zag er tiènge mich. "Ja", ich zèg, "Ich zal sebiet guon. Iè haet dat in eine kier gekriègen en ie sting op drie puût". Nao de vitrenaer gegange, daomet kump dae, ene Janssen van Grömmie. Dao waor niks aan het paerd. "Ger moot hem maar de wei in jage" zag er. "Laot hem maar get in de wei loupe, het zal hem wal ueverguon". Ja, wiè joegen hem de wei in aan ‘t hoes.
E paar daag daonao kump dao eine van aan de kante van Zutendaal en dae moos ‘n dragende vaes hobbe, en die hauwe ter dao en dów kaam dae dao vuer ‘n vaes te koupe. Hauw dao geljd vuer geboeje, maa neet genóg. Ze goeve ze neet vort. Dów kómme ze oet de stal, achter den huof op en dów zuut dae dat paerd dao stuon. "Waat haet dat paerd?" zag er. "Ja", zag dae jong, "ich weij het neet. We zien al biej de vitrenaer gewaes; dae vóng niks biej hem. En iè kan neet loupe, iè steit op drie puut. Ie vritj ouch neet". Ja, iè kosj zich neet bókke, ie kosj neet weien, eh.
Dów geit dae kieke. Dów kiek er zoe nao dae poet en wriejfde zoe ónger uever dae poet en uever z'n billen en z'n kneejen ueveral, en dón pakt er dae poet en maakt dao e kruus of drie uever en dón baejden ter dao get in de wei. Wie er trökkaam daovan: "Wielang hej het det?" "Enen daag of drie" zaet dae jóng tiègen hem. "Ja, dan moot het nog drie daag höbben en dan is het genaeze" zag er, "en zèt hem maar op de stal, laot hem maar neet in de wei loupe. 't Is 's nachs väöl te kaud in die wei".
Drie daag daonao ging er aan 't vrièten en iè zoep en iè goeide de kónt ómhoeg en iè deeg van alles. Dów hauw hem dae genaeze. Die van het smeedje die hauw hem behekst. En die wóste dat dat gein gooi waas. Die hauw de naam van heks. Dów moch ich dao niks oplaje. Maa dat koste ze mich ouch wal vuort gezag höbbe tegooi.
MARE BERIJDT MOLENPAARD
En nog ins, mer dat is get anders, dao, dat waor op die meulen in Boorsem, dao hauwen ze verschildende pèird hé. En, - jà, ze hauwen die nudig hé, veur de meulenkarren, die vooren dao mèt e paar karren uit, dat waor dich ‘n aardige meulen in dèin tijd - en toen woren ze gewaar, dat, uit eine stal dao stingen twië pèird, dat dao get mankeerde aan die pèird, die kósten euverdag neet mier mèt aan. En toen hauwen ze opgemerk, dat die pèird ‘s nachs hiël onrustig waoren, en toen - zoë zagten ze - waor dat de "Maar" dèi ze berèij. En jà, "wat gedoon?" En toen haw hun eemes gezag - ene pater of zoë, mein ich, - dat ze die pèird êlken aovend met wijwater mósten besprènkelen. En ‘t waor gedoon! Jà dan zouws-te zèģģen ‘t is allemaol bijgelouf, mer... dao zijn toch feiten hé, en toch maogs-te neet d'raan gelöüven. "Laot de verbeelding mer neet te wijd goon" zag dan ouwe pestoër hie altijd, es ze weer zoëget aan der hand hauwen. Mertoch, hé, es-te het dan weer van anderen huurs...
Verhaalopbouw
Op de molen van Boorsem had men twee paarden die 's nachts heel onrustig waren. Men vermoedde dat de paarden door de maar werden bereden. Nadat men de paarden op aanraden van een pater elke avond met wijwater besprenkelde, werd alles weer normaal.
-----
WEERWOLF LAAT ZICH DRAGEN OP DE MOLENWEG
En hie, dao geit zoë ene wêg van Rèikem, nao de meulen in Boorsem toe, en dao gingen vreuger veůl luj euver, veur nao die meulen te goon hé, natuurlik. En jà, nów, is dat mer ene kleine wêg mier, hé, mer vreuger waor dèi veurnaam veur de luj van aud-Rèikem. En dao stingen auch zoë e paar hèģģen in, en get struuk, en es dan eine allein langs kaom, dan haw er ‘t dao bekans altijd zitten: inins, hop! de weerewouf in dèi nak. En dan mósj er dèi e stůk dragen, en dan, ouch weer inins waor er weer van hem âf. Dat waor toch gek hé, en dat dao nieme niks tegen kós hé?
Verhaalopbouw: Langs de weg van Rekem naar de molen van Boorsem stonden een paar heggen en struiken waarachter de weerwolf zich verschool. De weerwolf sprong vaak een voorbijganger in de nek en liet zich dan een stukje dragen.
---------------
GEEST MET GRENSSTEEN AAN DE MOLEN
Aan de wèndmeulen, op Boorsem aan, dao vertèlden ze dat ze vreuger, es ze dan ‘s nachs heivers kaomen, dan huurden ze dao zoë eine zuchten en dan zag dèi: "Woë moet ich hem lèģģen, woëmoot ich hem lèģģen.." en toen zag hem ins eine: "Mer lèg hem woedat-ste hem gekregen hebs!" en toen deeg er dat, en toen waor er verlos hé. Jao, zoëget vertèlden ze vreuger hé.
Dao waor ene minsch jao, dèi had dao land enzovoorts en van Grummie gingen ze dao mèt de kar mesten en zoe, jà en ger hebt van die boeren jà, in dein tijd logen ouch reinstein mer reinstein, die waoren neet wie nów, dat waoren mer stein, die ze dao lagten. Enne, dao waor ene boer, dèi had dèi stein verlag en ‘s nachs kós dèi neet slaopen, neet slaopen.
En dan ging er nao dat veld en dan dach er "Zou dat daomèt zeen?" en dat waor zoe e paar daag gewèis, enne, wie er toen op ene zekere kier ging zag er "Jao" in zijn eigen, en misschiens ouch hel op: "ich heb dei stein hie herlag, mer woe heb ich dèi gepak? Es ich dat wis lag ich um toch trůg, want van toen af sleep ich neet mier". En toen huurde ee ein stum, misschien jao, misschien nei, ofwâl waor dat ein inwendige dènge: "Lèg hem woes-te ‘m g'pak hebs". En hij hèi-t dei stein gepak en ee hèit dèi op z'n plaats gelag, mer jao, toen waer ‘t gedaon. En hij sleep naoderhand, dat spèilde ‘m in zijne kop, dat is hie gebeurd hie in dènge, dat is ech waor. In het wèndmeulen veld, dus, het Boorserveld, tusschen Grummie en Boorsem in. Kijk, dat is dao aan die meulen, dat is zoe ‘n afgelèigen dinge... vèld ja,...
WAT IS DIE VUURBOL VAN HET WINDMOLENVELD ?
Dat is zjus wie hie in dinge, in Rèikem, aan Boorsem, jao vreuger dao waor ouch zoeget, dat waor gèine weerewouf, dat waor gein heks, dèi wat tusschen Rèikem tot aan de meulen, leep dei. Ich bèn gaon zeuken nao hum, ich ben ouch... ich hèb hum neet gezeen. Mer de luj vertèlden, waor dat nów e fenomeen, jao, dèks, met de wèirsómstandigheden mer dat waor eine vuurbol en dèi leep euver de länj, jao, dat zijn auw vertèllingen, ich bèn toen gewèis, mer ouch alweer niks gevónjen, treurig: ich had liever g'had dat ich het ins gezeen had, veur ins te weiten wat dat dat waor.
Dat is zoeget zjus wie in de zië, es-te nów aan de zië bès, en dat is mèt zeker wèirsómstandigheden, dan löüps-te dao in de solfer, dan meinste dat-ste in de solfer loups en woe-ste treujs dat is ech, jao, wie es te nów ene bökkem in de kelder hebs hangen, dat blink dan. Dat hebs-te aan de zië, zjus wie de zië dus, in de zand, en de zand dat is fosfoor, wat de zië dus mèt-bringk en dao löüps-te in en woe-ste treujs dat is ollemaol fosfoor, dat is /curieus, dat blink. En zoe zagten ze dus ouch van dèi vuurbal, jà, ich heb hum neet gezeen, dat mos wal mier geschenen hebben es de vuurbal eigenlik hé. En in dein tijd jao, toen spraoken ze van die heksen, ich heb noets gein tegengekomen, ich had ze wâl ins willen zeen, veur ins te kieken wie ‘n heks is (...) En dèi vuurbal dat waor hie, in het wèndjmeulenveld, hie, in Boorsem.
Verhaalopbouw:
Tussen Rekem en de molen van Boorsem vloog 's nachts een vuurbol over het veld. De vuurbol had iets te maken met fosfor dat vrijkwam bij bepaalde weersomstandigheden.
----
HET SPOOKT IN HET BOORSERDAL
In de BoorserdEl dao zagten ze ouch altijd dat ‘t dao spoëkde, dao důrfde ‘s aoves nieme doorgoon, zoë óm ‘n oor of tiën - elf dan zoagen ze dao e zwâk leech en huurden ze kèttelen rammelen. (PK: woë waor dat èrges, die Boorseldel?) Mer dat is dao, es-te van Grůmme-n of Boorse-n aan geis, nao die meulen tów, die liëgde, dat is de BoorserdEl, hèt dat.
Literatuur
Archieven
Rijksarchief Hasselt, Graafschap Rekem, nr. 28 (vermelding windmolenveld, 1616)
Rijksarchief Hasselt, Archief Rekem schatrekeningen 1713 boek 7
Rijksarchief Hasselt, Arch. Rekem schatrekeningen 1713, boek 7 fol.150).
Rijksarchief Hasselt, Graafschap Rekem, nr. 1463 (huurcontract 1719)
Rijksarchief Hasselt, Gichten nr. 47 p. 130 en 135
Werken
(L. Smet), "Stormvogel in Boorsem in herstel", Molenecho's, I, 1973, 4, p. 12.
F. D(e) C(raeke), "Bij het titelblad. Herstellingswerken aan de stenen beltmolen te Boorsem (Limburg)", Molenecho's, I, 1973, 8, p. 35-36.
(L. Smet), "Stormvogel volledig hersteld", Molenecho's, II, 1974, 9, p. 66.
E. D(e) K(inderen), De Stormvogel te Boorsem, in: De Belgische Molenaar, LXX, 1975, 11 (7 juni), p. 161-162;
"Molens in Limburg", Het Belang van Limburg, 29.06.1975.
"De Stormvogel te Boorsem klapwiekt weer! Het Belang van Limburg, 29.06.1975.
"Het monumentenjaar Limburg", Natuur- en Stedenschoon, 1975, nrs. 1-4, p. 19-21.
D.M., "Molenaar Martin Gielen uit Boorsem: molens zijn mijn leven", Het Volk, 14.09.1976.
"Le moulin de Boorsem", Le Sillon Belge, 06.11.1976.
Raphaël Verbois & Mathieu Maesen, "Geschiedenis der keizerlijke baronie Boorsem", [Rekem], 1977, 160 p.;
E. D(e) K(inderen), "Molens, wel en wee", De Belgische Molenaar, LXXIII, 1978, p. 321.
Gemeentelijke Culturele Raad, "Uit de geschiedenis van Maasmechelen", Maasmechelen, 1980.
Martin Gielen, "Molenaarsfamilie Gielen (Wessem - Nederland)", Ons Molenheem', 1981, nr. 3, p. 3.
W. Smet & H. Holemans, Limburgse windmolens in heden en verleden, Nieuwkerken-Waas, 1981, p. 30-33;
L. Denewet, "Beroepswindmolenaar Martin Gielen van Boorsem overleden", Molenecho's, XIX, 1991, 1, p. 5.
L. Denewet, "Vlaamse molens te koop (voorjaar 1992)", in: Molenecho's, XX, 1992, 2, p. 62.
L. Denewet, "Honderd bespookte molens in Vlaanderen", Molenecho's, XX, 1992, 3-4.
L. Denewet, "Zeven eigendomsoverdrachten van Vlaamse molens in 1996", Molenecho's, XXV, 1997, 1, p. 24.
E(ls) D(e) K(inderen), "In memoriam Martin Gielen", Levende Molens, XIII, 1991, 1, p. 2.
Bert Van Doorslaer, "Met de stroom mee of tegen de wind in? Molens in Limburg", Borgloon/Rijkel, Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed, 1996.
L. Denewet, "Achttien "grote" Vlaamse molenrestauraties in 1999", Molenecho's, XXVII, 1999, 2, p. 71; 4, p. 176.
Mathieu Martens-Spronkmans, "Geschiedenis van Boorsheim-Cothem", Lanaken, 2004, 150 p.
Jan Loubele, "Goed en slecht nieuws uit Limburg", Levende Molens, XXVII, 2005, nr. 10, p. 119.
F. B(rouwers), "Een gevlucht voor de Stormvogel van Boorsem", Levende Molens, 33ste jg., 2011, 9, p. 102-104.
Lieven Denewet, "Honderd bespookte molens in Vlaanderen. Een verzameling molensagen van de kuststreek tot het Maasland", Molenecho's, XX, 1992, nr. 2-3.
Mailbericht Bart Hoofs, Hilvarenbeek, 20.09.2013.
Mailbericht Peter Raggers, 18.02.2015.
Persberichten
"Stormvogel wordt geklasseerd", Gazet van Antwerpen, 24.07.1964.
L.V., "Stormvogel in een wit kleedje gestoken", Volksgazet, 01.05.1966.
J. Van Overstraeten, "De Stormvogel te Boorsem", De Autotoerist, 11.08.1966.
J. Van Overstraeten, "Erg in verval", De Autotoerist, 03.09.1970.
"Windmolen "De Stormvogel" erg in verval", De Standaard, 17.09.1970.
"De windmolens van Meeswijk en Boorsem", De Autotoerist, 29.10.1970.
V. Wouters, "Windmolens in het Maasland", Levend Land, VII, 1978, 7-8, p. 6-7.
J. Van Overstraeten, "Nog de twee Maaslandse windmolens", De Autotoerist, 01.04.1971.
"Wat met de windmolens van Meeswijk en Boorsem?" Het Laatste Nieuws, 04.06.1971.
"Stormvogel in het vizier van het buitenverblijf van de koning", De Autotoerist, 1971, p. 218.
Ak., "Minister van Mechelen: Boorsemse windmolen wordt gerestaureerd", Het Nieuwsblad, 23.06.1971.
"Windmolen "Stormvogel" van Boorsem kan stormen niet langer trotseren", Het Belang van Limburg, 21.12.1972.
J.K., "Molenaar Martinus Gielen vecht tegen papieren windmolens", Het Belang van Limburg, 02.12.1978.
"Molenaar Gielen uit Boorsem restaureert zelf de stenen windmolen "Stormvogel", Het Belang van Limburg, 10.07.1973.
"Molenaar restaureert zelf stenen windmolen", Volksgazet, 01.08.1974.
J. Coenen, "Molenaar Gielen restaureerde zelf zwaar gehavende windmolen", Het Laatste Nieuws, 27.09.1974.
J. Coenen, "Laatste kans voor waardevol cultuurbezit", Het Laatste Nieuws, 29.09.1974.
"Molen van Boorsem wordt een nieuw hotel", www.deredactie.be, vrijdag 13.02.2009.
Jos Thomassen, "Hotel met 14 kamers aan molen van Boorsem", Het Belang van Limburg, 13.02.2009.
Ludo Coenen, "Welkom in hotel Stormvogel. Verwaarloosde windmolen wordt toeristische trekpleister", in: Het Nieuwsblad, 14.02.2009.
"Limburg ontvangt 7,8 miljoen euro aan restauratiepremies", Het Belang van Limburg, 13.04.2009.
LCM, "De Stormvogel gekortwiekt. 24 meter lange wieken verwijderd van windmolen", Het Nieuwsblad, 20.10.2009.
JTh, "Molen in Boorsem even zonder wieken", Het Belang van Limburg, 20.10.2009
Stijn Delabie, "Vierde ‘Dag van de Ambachten'", Het Nieuwsblad, 04.02.2010.
Ludo Coenen, "Molenkap terug op De Stormvogel", Het Nieuwsblad, 02.03.2011.
Ludo Coenen, "150 jaar oude windmolen werd gerestaureerd door specialisten. Boorsemse Stormvogel wordt hotel en restaurant", Het Nieuwsblad, 28.10.2011.
LCM, 'De Stormvogel' draait en maalt weer", Het Nieuwsblad, 22.06.2013.
LCM, "Open dag in gerestaureerde Boorsemse windmolen. De Stormvogel draait en maalt alweer", Het Nieuwsblad, 22.06.2013.
Mailberichten
Walter Kortleven, 29.10.2013
Jan Loubele, Genk, 03.04.2015 en 22.04.2015