Oostkerke (Damme), Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Naam
- Rosmolen Claeys, Rosmolen van het Polderhof
- Ligging
- Sabtsweg 6
8340 Oostkerke (Damme)
Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Geo positie
- 51.286839, 3.299200 (Google Streetview)
- Eigenaar
- Luc Claeys
- Gebouwd
- 19de eeuw
- Type
- Buitenrosmolen
- Functie
- Korenmolen
- Kenmerken
- Achtzijdig bakstenen gebouw; had ook was- en karninrichting
- Gevlucht/Rad
- Verwijderd
- Inrichting
- Verwijderd
- Toestand
- Overgebleven gebouwtje in goede staat
- Bescherming
- niet,
Niet beschermd - Molenaar
- Geen
- Openingstijden
- Op aanvraag (tel. 050 60 39 11, L. Claeys)
- Database nummer
- 1193
- Ten Bruggencatenummer
- 51193
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
Bakstenen achtzijdige rosmolen op de boerderij Claeys, ten zuiden van de oude woning. Van 1824 werd de hoeve, genaamd het Polderhof, bewoond door de familie Mabesoone, na 1891 door Jules Callant, later zijn schoonzoon Emiel Claeys en rond 1970 Aloys Claeys.
De rosmolen werd nog gebruikt om te malen gedurende de tweede wereldoorlog. Hij werd daarna nog gebruikt om de wasmachine en het laatst om de waskeern in beweging te brengen! Het interieur (met de molenstenen en alle toebehoorten) werden begin 1955 verwijderd bij de omvorming tot garage. Een groot deel ervan werd in 1962 naar het Openluchtmuseum van Bokrijk overgebracht.
Bouwkundige beschrijving
Als bouwmateriaal werd baksteen van 22 x 10,5 x 6 cm gebruikt. Bij het ombouwen tot garage in 1955 werd een nieuwe ingang gemaakt op de plaats van de rechter segmentbogige luikopening.
In het midden van de molen stond de centrale spil die in de nok van het dak recht gehouden werd door een rond kransstuk waar de dakkepers tegen aanliepen. Aan het boven het dak uitkomende boveneinde van de spil was de schuin naar beneden lopende staartbalk vastgemaakt. Een vierzijdig kapje met tentdak dekte de spil af.
De spil draaide op een ijzeren pen; onder de twee evenwijdig gelegen balken was het kroonwiel (diameter ca. 3,20 m; 126 straalsgewijs uit de rand stekende kammen) aan de zware middenspil vastgemaakt. De rand van het groot wiel bestond uit vier segmenten die door middel van een driehoekig lasstuk aan elkaar bevestigd waren. Volgens de vroegere eigenaar was dit wiel opgebouwd met een kruis met dubbele armen. Dit kruis hebben we in Bokrijk niet teruggevonden, wel de vier verbindingsbalkjes tussen dit kruis en de rand; deze balkjes kunnen echter op een tekening niet juist ingepast worden.
In de molen bevonden zich rechts van de ingang, de stoel met de koppel maalstenen voor het fijn malen; tegen de achterwand stond de stoel met de twee molenstenen voor het breken van graan. De maalinrichting heeft waarschijnlijk maar gewerkt tot aan de eerste wereldoorlog. Links bevonden zich de was- en de karninrichting die gebruikt werden tot in 1955. Het malen gebeurde met twee paarden; voor wassen en karnen volstond één paard. De paarden liepen in de richting van de zon.
Buiten het reeds vermelde kroonwiel noteerde Luc Devliegher op 17 november 1976 in Bokrijk: een groot kamwiel met dubbel kruis (diameter 129 cm, 64 kammen), een schijfloop (diameter 55 cm, 18 houten staven) op een korte ijzeren spil (lengte 79 cm), een schijfloop (diameter 56 cm, 18 ijzeren staven), een klauwijzer (lengte 163 cm), een spil waarop gemonteerd zijn een schijfloop (diameter 43 cm, 13 staven) en een kamwiel (diamter 46 cm, 14 kammen), de voorste stoel en de steenkuip (sporen op de stoel laten toe de diameter van de ondersteen op ca. 1 meter te berekenen).
Luc DEVLIEGHER
Over de hoeve waar de rosmolen staat (Agentschap Onroerend Erfgoed)
18de-eeuwse hoeve aansluitend bij het langgeveltype, cf. woonhuis en stal vormen één lange vleugel. Ten zuiden van de woning, het gebouw van een rosmolen en nieuwe hoevegebouwen en woonhuis. Grotendeels verhard erf bereikbaar via lange erfoprit. De bebouwde percelen zijn licht verheven en zijn aan noordwest- en zuidwestzijde begrensd door twee grachten die een opvallend vierkante ruimte afbakenen en vermoedelijk wijzen op een laat-middeleeuwse walgracht. In noordwestelijke hoek bevinden zich sporen van een grote waterput.
Bakstenen gebouwen onder pannen zadeldaken, witgekalkte muren met rood geschilderd schrijnwerk.Boerenhuismet erfgevel als voorgevel uitgewerkt, stoep afgezoomd met muurtje. Woongedeelte bestaande uit laaghuis van vijf traveeën met typerende centrale tudorboogvormige deuropening en hooghuis dat in de 19de eeuw met een verdieping is verhoogd, door twee steunberen gestut; zijgevel met vlechtingen. In de hoek van de opkamer bevindt zich de spiltrap die toegang geeft tot de opkamer en de zolder, eronder is de toegang tot de kelder. Er zijn moer- en kinderbalken in de hoogkamer, in de kamer ernaast en in de kelder. Ten oosten aansluitendestalvleugel, ingesloten door nieuwe aanbouwen. Ten zuiden van de oude woning zijn de muren en het dak van een achtzijdige rosmolen bewaard (zie hoger)
Aanvullende informatie
A. Mahieu, "Een laatste rossekot te Oostkerke", Biekorf, jg. 56, 1955, p. 251-252.
Nog vóór de windmolen opkwam werd het paard ingespannen om de graanmolen te doen draaien; oude toponiemen. zoals Orsmale en Rosmalen, bevestigen dit.Op vele van onze hofsteden vinden wij nog overblijfselen van zulke rossekoten en dit bewijst dat deze paardemolens of orsekoten in onze streek eertijds zeer talrijk waren.
Rossekot te Oostkerke bij Damme (foto)
Tot op het einde van de vorige eeuw waren er nog molenscherpers; te Dudzele was het Van Holme en ‘Tjeppen Kruise’, en te Zuienkerke waren het ‘de Vriezens’ die met hun scherphamer rondgingen om de molenstenen te scherpen. Deze bewerking gebeurde tweemaal per jaar.
Te Oostkerke nu, op de hofstede Claeys, bevond er zich tot vóór enkele maanden een dergelijke molen, die in goede staat verkeerde, maar ook deze heeft er nu moeten aan geloven; het eigenlijke molentuig, langs binnen het raderwerk en langs buiten de draaiboom, werd door liefdeloze handen afgetakeld.
Laten we in Godsnaam de steen niet werpen naar onze landbouwers; zin voor traditie, heemliefde, waardering voor het vakmanschap van onze voorouders, dit alles wordt in een haai en een draai zo maar niet aangeleerd, vooral als er van hogerhand niet de minste belangstelling bestaat.
Gelukkig is alles nog niet verloren op genoemde hoeve, het eigenlijke kot staat er nog en doet dienst als garage; het belangrijkste echter, raderwerk en stenen, ligt op een hoop gesmeten in weer en wind te vergaan.
Spijtig genoeg hebben wij in West-Vlaanderen geen ‘Bokrijk’. Toch zou Bokrijk een laatste redplank kunnen worden, want de overplaatsing van het Rossekot te Oostkerke dient wel in overweging genomen te worden.
Het ware maar al te jammer moesten wij geen enkel van die typische gebouwtjes voor het nageslacht bewaren.
Over de hoeve waar de rosmolen staat (Gonda Callaert & Elise Hooft, Agentschap Onroerend Erfgoed, 2006).
Sabtsweg nr. 6. 18de-eeuwse hoeve aansluitend bij het langgeveltype, cf. woonhuis en stal vormen één lange vleugel. Ten zuiden van de woning, de resten van een rosmolen en nieuwe hoevegebouwen en woonhuis. Grotendeels verhard erf bereikbaar via lange erfoprit. De bebouwde percelen zijn licht verheven en zijn aan noordwest- en zuidwestzijde begrensd door twee grachten die een opvallend vierkante ruimte afbakenen en vermoedelijk wijzen op een laat-middeleeuwse walgracht. In noordwestelijke hoek bevinden zich sporen van een grote waterput.
Bakstenen gebouwen onder pannen zadeldaken, witgekalkte muren met rood geschilderd schrijnwerk. Boerenhuismet erfgevel als voorgevel uitgewerkt, stoep afgezoomd met muurtje. Woongedeelte bestaande uit laaghuis van vijf traveeën met typerende centrale tudorboogvormige deuropening + hooghuis dat in de 19de eeuw met een verdieping is verhoogd, door twee steunberen gestut; zijgevel met vlechtingen. In de hoek van de opkamer bevindt zich de spiltrap die toegang geeft tot de opkamer en de zolder, eronder is de toegang tot de kelder. Er zijn moer- en kinderbalken in de hoogkamer, in de kamer ernaast en in de kelder.
Ten oosten aansluitende stalvleugel, ingesloten door nieuwe aanbouwen.
Ten zuiden van de oude woning zijn de muren en het dak van een achtzijdigerosmolen bewaard, oorspronkelijk aangedreven door twee koppels molenstenen. Sinds 1955 in gebruik als garage; een gedeelte van het binnenwerk werd overgebracht naar het openluchtmuseum te Bokrijk.
Literatuur
Kadasterkaart P.C. Popp, Oostkerke
A. Mahieu, "Een laatste rossekot te Oostkerke", Biekorf, jg. 56, 1955, p. 251-252.
Luc Devliegher, "Rosmolens in de Westvlaamse kuststreek", in: Biekorf, LXXVI, 1975-1976, p. 257-360 (328-331); ook verschenen als monografie (Brugge, 1977, 110 p. en 1983, 154 p. - 2de herziene uitgave: Provinciaal Museum van het Bulskampveld te Beernem, Katalogen en Bijdragen, 2), p. 106-109.
R. De Keyser, "Rossekoten te Oostkerke en omgeving", in: Rond de Poldertorens, XI, 1969, p. 140-143.
R. De Keyser, "Over Rossekoten", in: Rond de Poldertorens, XIII, p. 37.
René De Keyser, "Vroegere olie- en watermolens te noorden van Brugge", Rond de Poldertorens, III, 1961, 4, p. 140-146.
Johan Ballegeer, "Molens in de Zwinstreek", in: Rond de Poldertorens, 47ste jg., 2005, nr. 2, p. 39-75.
J. Weyns, artikel in Ons Heem, XI, 1957, 6, p. 159-164.
Luc Devliegher, "De Zwinstreek", Tielt, Lannoo, 1970, p. 164 (Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, 4)(De Naaie, 79).
"Aanwijzende fotografische inventaris van de drie rechterlijke kantons Brugge", Brussel, 1965, p. 380.
Callaert G. & Hooft E. met medewerking van Santy P. & Snauwaert L.,"Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Damme, Deel I: Stad Damme, Deelgemeenten Hoeke, Lapscheure en Moerkerke, Deel II: Deelgemeenten Oostkerke, Sijsele en Vivenkapelle, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL17, 2006.
De Keyser R., "Zo was Oostkerke", s.l., s.d., s.p.
Hillewaert B., Archeologische inventaris Vlaanderen. Band II: Oostkerke-bij-Brugge, Gent, 1984, p. 299.
Foto in Molenecho's, VII, 1979, 7