Leuven, Vlaanderen - Vlaams-Brabant
- Naam
- Molens van De Grote Spui, Volmolen, Oliemolen
- Ligging
- Tervuursevest 97
3000 Leuven
op de Dijle
nabij de Volmolenlaan
1,1 km ZW v.h. centrum
kadasterperceel D1218 (oliemolen)
D1219 (volmolen)
Vlaanderen - Vlaams-Brabant
- Geo positie
- 50.868771, 4.698141 (Google Streetview)
- Eigenaar
- Stad Leuven
- Gebouwd
- 1559 (eerste molen)
- Type
- Onderslag watermolen
- Functie
- Volmolen, korenmolen, oliemolen
- Kenmerken
- Zand- en bakstenen gebouwen
- Gevlucht/Rad
- Houten onderslagraderen (verwijderd)
- Inrichting
- Verwijderd
- Toestand
- Nog onderbouw in zand- en baksteen
- Bescherming
- M: monument,
19.10.1998 - Molenaar
- Geen
- Openingstijden
- Zichtbaar van buitenaf
- Database nummer
- 4129
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
Leuven breidde in de 14de eeuw haar stadsomwalling uit. Ook de waterpoorten maakten deel uit van het verdedigingssysteem. Op de plaatsen waar de Dijle en de Voer de stad binnenkwamen, had men de "Grote" en de "Kleine Spui": waterpoorten die bestonden uit een versterking boven een sluisgeheel.
In 1365 liet het stadsbestuur van Leuven, als bekroning van de bouw van de tweede stadsomwalling, het sluizencomplex de "Grote Spui" bouwen, op de plaats waar de Dijle de stad binnenkomt. De grote sluis overbrugde de Dijle met vier arcades. Het was een kunstwerk dat vor de tijd een geweldige prestatie betekende. Twee eeuwen nadien drukte de geschiedschrijver Boonen zijn bewondering uit als volgt:
«Het is te verwonderen datmen zulcken wercke in zulcke stercke ende snelle reviere, als de Dijle es, heeft connen funderen, mits het onsprekelijck ende overvloedich waeter, dat zij bijbrenght, ende bovendijen, dat de voers. Dijle de snelste es van de Brabantsche revieren" (1). De grote sluis overbrugt de waterloop met vier bogen en werd door de tweede ringmuur omsloten. Volgens de stadsrekeningen bedroegen de bouwkosten «12.922 motoenen ende 2 st.p.», wat een zeer hoog bedrag vertegenwoordigde (2). Men kan zich daarvan een idee vormen, als men nagaat dat deze som overeenstemde met ongeveer 330.000 pond Brabants en dat het dagloon van een meester-metser in die tijd hoogstens vier pond per dag bereikte. Hentic van Coelne, die uit Tienen overkwam om de graafwerken te leiden, ontving voor 18 dagen toezicht 4 motoenen. En hier hebben we te doen met een specialist!
In de tweehonderd jaar die volgden op de bouw had de waterpoort, naast de zorg voor de waterhuishouding, vooral een defensief karakter als onderdeel van de versterking.
Het heeft lang geduurd eer men er zich kon toe besluiten raderen op te hangen in de bogen van de grote sluis. Wellicht is dit te verklaren door het primordiaal belang dat zij had voor de verdediging van de zuidelijke kant van de stad. Het is pas in de 16de eeuw dat er in de bogen van de sluizen ook een waterrad werd opgehangen. Dat zorgde voor de aandrijving van een watermolen.
De volmolen werd in 1559 opgericht op de eerste arcade van de Grote Spui. Met een onderbreking in de 16de eeuw - het complex deed korte tijd dienst als papiermolen - heeft het gebouw tot 1813 zijn oorspronkelijke functie behouden. In 1837 werd het gebouw opgenomen in een groot graanmolencomplex.
In 1558 dachten de wethouders dat de heropleving van de lakennijverheid de enige oplossing was om de stad haar oude voorspoed terug te bezorgen. Een volmolen was onontbeerlijk voor de uitvoering van dit plan. De schepenen en de rentmeesters namen contact met «Claes Vlaye, woonende te Sichene», die zich verbond «wel ende loffelycken te maken eenen volmoelen aende groote spu ije binnen deser stadt, in tleste gat ter hoefpoorten (Naamsepoort) werts». Er werd in de puntjes overeengekomen wat Vlaye en wat de stad zou moeten leveren (3).
De Tolkamer verleende op 12/6/1559 het gewoon octrooi mits «eenen jaerlijcxschen chys van twee Carolusguldens tot twintich stuvers stuck», te betalen op Kerstmis (4). Willem Boorren vermeldt daarbuiten nog «aende dekenen vande draperijen jaerlijck twee torrens; daermen voer betaelt twee rhinsgulden ende 2 st.»(5).
Vooraleer men zo ver was, had de stad moeilijkheden gehad met Peeter van Hamme, rentmeester van de Tolkamer, omdat deze niet akkoord ging met het peil van de «rijsbalck». De stad liet niet begaan en bekwam van de hogere instanties de toelating om de werken voort te zetten, niettegenstaande het verbod door van Hamme opgelegd. Zodra de molen voltooid was, werd hij verpacht. Maar nu de zaak haar beslag scheen te hebben, begonnen pas de moeilijkheden. De heer van Heverlee kreeg last van het water dat aan de sluis opgehouden werd; de kelders van zijn kasteelliepen onder. Na veel palabers, werd in 1575 overeenge komen dat op de beek komend van Park een sluis met twee deuren van drie voet zou geplaatst worden om de Volmolen van de nodige drijfkracht te voorzien (6). Nochtans werd de pachter van de molen verplicht".
Al de hoop die men gesteld had in de heropbloei van de lakennijverheid werd teleurgesteld. Een smeekschrift van 1587 telt vast dat de «volmolen, gestaen hebbende alhier op de groote spuye, geheel vergaen ende duerende dese troublen bedorven ende vutgebroken es, alsoe datse niet meer gebruijckelyc en es, ende apparent datse niet meer gebruijckt en sal worden,midsdien die draperie gheheel vergaen es". Daarom vroeg Jan van den Bogaerde, drukker, voor een papiermolen te mogen «gebruycken den vijvere metten water vander beecken van Parck daer duer loopende, al ende inder vuegen ende manieren als den volmulder dat eertijts gebruyckt heeft" (7). Ook die poging schijnt geen succes gehad te hebben, vermits Willem Boonen, die de telling in Sint-Kwintensparochie uitvoerde van geen papiermolen gewag maakt. Wel gaf hij in zijn handschrift deze bedenking ten beste:
«Dezen molen soude zeer proffijtelijck voerden stadt Loven zyn, waert saecke dat de traeffijcke oft neringhe vande wullenwercke hier, te Loven, waere, gelijck zij over de 200 ende meerdere jaeren geweest es" (8). De wethouders hoopten nog steeds deze droom in vervulling te zien gaan. Daarom deden zij beroep op Brabanders van buiten de vrijheid om te pogen de zaak op gang te krijgen. In 1606 zijn Aerdt Peynenborch uit 's-Hertogenbos en Peeter van Eersel, afkomstig van Oostenrijk, «teghenwoirdelyck dekens vanden Lakenmaekersambacht deser stadt Loven». Zij verhuurden toen de volmolen voor zes jaar aan Anthoen de Mol en diens zoon Nicolaas, beide wonende te Brussel. In 1608 werd de termijn verlengd tot 8 jaar (9). In 1624 was het Cornelis Bogaerts, die huurder werd voor zes jaar «sonder yet daervoer te betaelen» (10).
Niettegenstaande de stad haar steun halsstarrig bleef verlenen aan de wevers, bleef het succes uit en men bereikte het begin van de 18de eeuw met een twintigtal meesters. De stad had vrijstelling van accijnzen voorzien voor twintig meesters, zij had nooit gelegenheid dit aantal te verhogen. Integendeel, het effectief daalde langzaam. Op de verkiezingslijst van 25 oktober 1767 komen nog zes namen voor, juist genoeg om vier dekens en twee zegelaars aan te duiden. Naast iedere naam komen zes streepjes bewijzen dat ieder voor zichzelf en voor zijn vijf collega's stem uitbracht (11)!
En men liet maar voortsukkelen... In 1776 verklaarde P.F. Van Metstraeten o.m. «carsije, thierentijn, frisaet» gevold te hebben; in 1784, vermeldde G. Van Hove «fries, buy, stoffe, sargien en laeken» (12).
Ook tijdens de Franse bezetting werd in de Volmolen nog gewerkt. Er kwamen echter moeilijkheden met de pachter Josephus Boels, die ook sedert 12 december 1795 de graanmolen gekocht had. Op 6 floréal van het jaar VII (15/5/1799) bekloegen ten meesters «chamoiseurs, drapiers et fabricants d'étoffes en laine» zich bij de municipaliteit over het gedrag van de pachter, die hun het gebruik van de molen praktisch onmogelijk maakte «en imposant sur a main-d'oeuvre ou un prix exhorbitant ou des conditions telles, dont on ne peut convenir avec lui». Zij waren dus verplicht naar Mechelen te gaan om bediend te worden, wat natuurlijk aanzienlijke schade voor hen betekende. De patroons beweerden dat men gedurende de 40 verlopen jaren van Aarschot, Diest, Tienen en zelfs uit de Kempen naar Leuven kwam om te vollen. Indien zij normaal hadden kunnen werken,zouden zij in de maanden brumaire, frimaire en nivöse 400 werklozen aangeworven hebben. Vermits de pacht kort daarop ging vervallen, stelden de patroons voordat het gemeentebestuur·de hernieuwing niet zou toestaan (13).
Op 29 december 1808 werd de Volmolen toegewezen aan Jan W. vanden Gheyn voor een termijn van 3/6/9 jaar tegen fr. 2650 per jaar. Leonard Artois, brouwer, stelde zich borg. Hierna een paar interessante bijzonderheden uit het contract.
In artikel 16 werd voorzien dat de stoffen niet langer dan tien dagen ongevold mochten blijven en de hoeveelheid vellen,waarvoor een ton olie nodig was, niet langer dan twintig dagen. Artikel 19 hield de verplichting in dat voor het vollen «de la terre de Vilvorde ou d'une qualité semblable et non inférieure» moest gebruikt worden. Het tarief was volgens artikel 17 als volgt:
par chaque pièce de drap fin de 50 mètres 9,- fr.
par chaque pièce de drap fin de 20 mètres 4,- fr.
par chaque pièce de drap commun 4,- fr. par demi-pièce de drap commun 2,25 fr.
par chaque pièce d'étoffes de 26 à 28 mètres 1,15 fr.
par chague bas de baye ou serge 3,40 fr.
par chaque pièce de derentinne de 26 à 28 mètres 1,75 fr.
par quantité de peaux de mouton qui se foule avec une tonne d'huile 26,- fr.
Die voorwaarden waren zeker niet naar de zin van de pachter, de meesters hielden hem waarschijnlijk te goed in het oog. Gevolg: op 24 juni 1811 had vanden Gheyn er genoeg van en verzocht om vernietiging van de huurovereenkomst. De stad weigerde (14). Men wist maar al te goed waaraan men zich te houden had. Op 2 maart 1810 had Michel-Joseph Meulemans, politiecommissaris van het tweede kanton, zich reeds naar de Volmolen begeven op aanklacht van de molenaar Debusscher en had toen vastgesteld dat in de graanmolen het water opgehouden werd (15). Het stadsbestuur wist maar al te wel wat er niet in de haak was. In een schrijven aan de sous-préfet werd ronduit verklaard: «Il est de notoriété que le pétitionnaire n'était que le prête-nom du véritable locataire, lequel étant le détenteurdu moulin à grain situé immédiatement au dessous du moulin à fouler n'avait loué ce dernier que pour pouvoir en employer les eaux au profit de son moulin à grains.
Le sort du moulin à fouler depuis la suppression des moulins bannaux a été d'être continueHement subordonné à l'intérêt de ce moulin voisin, dont les propriétaires ou locataires ont toujours su faire porter le loyer du moulinà fouler à un prix trop élevé pour que la foulerie pût s'y maintenir" (16). De Fransen werden uit ons land verdreven, maar voor de lakennijverheid veranderde et niets, de sabotage duurde onverminderd voort. De molen was trouwens op 9/11/1813 als gemeentegoed verkocht voor 8.500 frank (17).
In een verslag op aanvraag van het gemeentebestuur in 1827 opgemaakt door de bouwkundigen Wirix en Verheyden, wordt gezegd dat, van 1812 tot 1823,praktisch niet meer gevold werd. Aanleiding tot deze verklaring was een klacht van Josephus Boels over een zandplaats, die zich in de Dijle gevormd had. De verslaggevers verklaarden onomwonden: de schuld ligt aan het huis Artois, dat destijds al het water voor de graanmolen behield.
«Deezen Volmolen nu verandert zijnde in smoutmolen, is het den interest van den heer Boels alleen van deze plaats weg te hebben.» Het besluit was dus vanzelfsprekend dat Boels zelf de kosten van het ruimen moest bekostigen (18). Niettemin was het met het vollen definitief gedaan.
In 1837 werd de Volmolen in graanmolen omgevormd en deze ging op 21 mei 1888 in vlammen op. Nu blijft enkel nog de plaatsnaam herinneren aan de pogingen, die door de wethouders van het Oud Regime in het werk gesteld werden om de Leuvense lakennijverheid te doen herleven.
Ondertussen was in 1661 bij de Grote Spui een ijzermolen gebouwd. In 1667 zou de ijzermolen dan zijn omgevormd tot moutmolen en zou men aan de andere kant van de sluizen, aan de overkant van de Volmolenbrug, een smoutmolen met brouwerij hebben opgericht. Ferraris (1770-1777) geeft aan de overkant van de Grote Spui een vierkant volume weer: voormalige ijzermolen of de smoutmolen met brouwerij? Later wordt het geheel opgenomen in een groter geheel. Tussen maart 1838 en mei 1842 werden vier gebouwen opgetrokken.
Eigenaars na 1830:
- voor 1834, eigenaar: Boels Jozef, de weduwe, rentenierster te Leuven
- 1836, deling: Boels Jan Jozef, eigenaar te Leuven
- 1846, verkoop: a) Hambrouck Joannes en consoorten, koopman te Leuven en b) Gilbert Petrus en consoorten, koopman te Leuven (akte van 02.11.1837 volgens verklaring van 17.09.1845)
- 27.07.1853, maatschappij: Maatschappij Gilbert, te Leuven (registratie op 03.10.1849)
- later, mutatie: Société en commandité par actions "E. Mistiaens et Cie"
- 18.10.1889, verkoop: Vantilt Leon, eigenaar te Leuven (notaris Dupon)
- 30.12.1911, verkoop: Drabs-Dopchie Jan-Baptist Paul Edward, handelaar te Heverlee (notaris Hollanders - "avec roue hydraulique")
Mutaties aan de oliemolen na 1830 (perceel D1218)
- 1844: vergroting
- 1845: vergroting: graan- en oliemolen
- 1860: aanzienlijk verbeterde graan- en oliemolen
- 1862: graan- en oliemolen door water en stoom
- 1868: graanmolen door stoom en graan- en oliemolen door water
- 1885: ontmanteling van de olie-inrichting: blijft graanmolen door water en stoom
- 1889: afbraak
Mutatis aan de volmolen na 1830 (perceel D1219)
- 1845: waardevermindering van de molen, beschreven als huis en graanmolen
- 21.05.1888: afgebrand
- 1911: "avec roue hydraulique"
- 1913: veranderd in werkhuis.
Vanaf januari 1912 werd een aanvang gemaakt met de sloop van de gebouwen.
Van mei tot oktober 1933 voerde men, opnieuw in opdracht van de stad Leuven, een aantal werken uit die voor een betere bescherming van de sluizen moesten zorgen. Daarbij werd ondermeer boven het sluizensysteem een dak van gewapend beton aangebracht. Bij de aanleg van de Leuvense ring in 1952 werd de Volmolenbrug nogmaals verbreed. Het huis uit 1842 aan de overkant van de straat was daarbij het laatste fabrieksgebouw dat onder de sloophamer ging.
Van de constructie die oorspronkelijk bekend stond als de Grote Spui en die uiteindelijk via de vol- en ijzermolens uitgroeide tot een indrukwekkend fabriekscomplex, is vandaag voornamelijk het gedeelte bewaard dat vroeger de waterpoort uitmaakte.
Aan de veldzijde van de poort, zijn een zandstenen onder- en een bakstenen bovenbouw zichtbaar. Voor de boog die zich het dichtst bij de Tervuursepoort bevindt, hangt een ijzeren passerelle. Ter hoogte van dezelfde arcade wordt de monochromie van zandsteen verbroken door een bakstenen booglijst en wijzen bouwnaden in de bovenbouw op het gebruik van verschillend baksteenmateriaal. Ten slotte maakt ook een zandstenen torentje deel uit van de oorspronkelijke waterpoort. Het gaat hier om een arkel met getrapte aanzet en een vijfhoekige basis. Vanuit de huidige Tervuursevest bekeken zijn de sluizen gedeeltelijk verborgen achter een lage bakstenen muur. Het sluizensysteem, dat zich onder een betonnen bovenbouw bevindt, bestaat uit vier bogen met houten sluisdeuren die opgehaald kunnen worden met een tand- en heugelsysteem. Sinds hun ontstaan zijn aan deze sluizen voortdurend herstellings- en aanpassingswerken uitgevoerd.
De Grote Spui werd op 23 oktober 2009 beschermd als monument, omwille van zijn historische (overblijfsel tweede stadsomwalling) en industrieel-archeologische (sluizen en watermolens) waarde.
A. MEULEMANS & L. DENEWET
Aanvullende informatie
"Inbraak in de volmolen", Het Nieuwsblad, 22.02.2013.
Leuven - De uitbater van café De Volmolen aan de Tervuursevest heeft woensdagnacht inbrekers over de vloer gehad. De daders gingen ervandoor met een laptop, de kassalade en enkele lege bakken.
Literatuur
Voetnoten
(1) Willem Boenen, op. cit., blz. 186-187.
(2) Ed. Van Even, op. cit., blz. 145.
(4) Stadsarchief Leuven (SAL) 3614.
(5) Willem Boonen, op. cit., blz. 187.
(6) Stadsarchief Leuven, nrs. 3595 en 3836.
(7) Stadsarchief Leuven, nr. 3612.
(8) Willem Boonen, op. cit., blz.187.
(9) Stadsarchief Leuven, nr. 3595.
(10) Stadsarchief Leuven, nr. 3618.
(11) Stadsarchief Leuven, nr. 4.806.
(12) Stadsarchief Leuven, nr. 3.596.
(13) Stadsarchief Leuven, nr. 10.589.
(14) Stadsarchief Leuven, nr. 10.589.
(15) Stadsarchief Leuven, nr. 10.839.
(16) Stadsarchief Leuven, nr. 10.589.
(17) E.J. Van Even, op. cit., blz.146.
(18) Stadsarchief Leuven, nr. 10.839.
Archieven
Stadsarchief Leuven, nr. 3614.
Stadsarchief Leuven, nrs. 3595
Stadsarchief Leuven, nr. 3836.
Stadsarchief Leuven, nr. 3612.
Stadsarchief Leuven, nr. 3595.
Stadsarchief Leuven, nr. 3618.
Stadsarchief Leuven, nr. 4.806.
Stadsarchief Leuven, nr. 3.596.
Stadsarchief Leuven, nr. 10.589.
Stadsarchief Leuven, nr. 10.589.
Stadsarchief Leuven, nr. 10.839.
Stadsarchief Leuven, nr. 10.589.
Stadsarchief Leuven, nr. 10.839.
Stadsarchief Leuven, Resolutieboeken Regentschapsraad, dossiers 11175 tot en met 11179 (28 augustus 1819-31 december 1833),
Stadsarchief Leuven, Resolutieboeken College van burgemeester en schepenen, dossiers 11131 tot en met 11147 (1820-20 juli 1829),
Stadsarchief Leuven, Modern Archief, dossiers 9226 (1913-1915), 8708 (1931), 19863 (1947-1955)
Archief Afdeling Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, Tervuursevest, Grote Spui
Werken
Lieven Denewet, "Volmolens voor wol en zeemleder in Vlaanderen en Waals-Brabant. Deel 1. Geografische en chronologische inventaris", Molenecho's, jg. 15, 1987, nrs. 2-3, 158 p. (themanummer).
M.A. Duwaerts e.a., "De molens in Brabant", Brussel, Dienst voor Geschiedkundige en Folkloristische Opzoekingen van de Provincie Brabant, 1961;
Herman Holemans, "Kadastergegevens: 1835-1985. Brabantse wind- en watermolens. Deel 4: arrondissement Leuven (A-L)", Kinrooi, Studiekring 'Ons Molenheem', 1993
A. Cresens, 150 jaar fotografie te Leuven, Brugge, 1989, p. 129-134.
A. Meulemans, De Leuvense watermolens in Eigen Schoon en de Brabander, jaargang 46, nr. 1-2, 1963, p. 34-37.
A. Meulemans, "Leuvense Ambachten. De Maalders", in: Eigen Schoon en de Brabander, XLVII, 1964, p. 271-300:
M. Tits, De Leuvense watermolens in Mededelingen van de Oudheidkundige Kring voor Leuven en omgeving, jaarboek 1986, p. 3-5, 23-26.
G. Vandegoor, Leuven, 1998, p. 33-46.
E. Van Even, Louvain dans le passé et le présent, Leuven, 1895, p. 204.
Lydie Mondelaers & Clara Verloove i.s.m. Diane Van Roy, Marjolijn Van Damme & Katharina Meulemans, Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie Vlaams-Brabant. Leuven binnenstad. Herinventarisatie. Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. VLB2, 2009
Geert Sterckx, De Dijle door Leuven, vergeten kracht of drijfkracht, in: Ons Heem, 2008, 2, p. 49.
Verloren monument. Tentoonstelling over de Leuvense tweede ringmuur, Leuven, 1995.
Boonen W., Geschiedenis van Leuven. Geschreven in de jaren 1593 en 1594, Leuven, 1880.
Crab J., Godts H., e.a., Van grafelijke burcht tot eerste stad van Brabant, in Leuven "de beste stad van Brabant". I: De geschiedenis van het stadsgewest Leuven tot omstreeks 1600. Jaarboek Arca Lovaniensis 7, Leuven, 1980, p. 47-112.
Lodewijckx M. & Vandekerchove V. "Stadsarcheologisch onderzoek Leuven : sporen in de Dijle (Vl. Brab.)", Archaeologia Mediaevalis, XIX, 1996, p. 51-53.
Ons Molenheem, 2008, 4, p. 78.
Meulemans A., Atlas van Oud-Leuven, Leuven, 1981, p. 131, 143-145, 201-225, 323, 327.
Meulemans A., Huizen en straten van het Oude Leuven: bewerking, aanpassingen, aanvullingen door P. Reekmans, H. Meulemans, L. Galicia in Jaarboek Leuvens Historisch Genootschap, Leuven, 2004, deel I: patrimonium, p. 275-331; dl. II: atlas, p. 11.
Peeters M., Gids voor Oud-Leuven, Antwerpen, 1983.
Uytterhoeven R., Leuven, Bierstad door de eeuwen heen, Leuven, 1983.
Uytterhoeven R., Leuven Weleer. Van Volmolen tot Wilsele: langsheen de Dijlevallei en de Vaart, deel 4, Leuven, 1988.
Persberichten
"Inbraak in de volmolen", Het Nieuwsblad, 22.02.2013.