Molenechos's Homepage Molenechos.org

Vlieguitmolen

Nederboelare (Geraardsbergen), Vlaanderen, Oost-Vlaanderen

Verdwenen molen

Karakteristiek

Naam
Vlieguitmolen
Ligging
Gentsestraat 75
9500 Nederboelare (Geraardsbergen)
oostzijde
op de Dutsebeek of Molenbeek
even buiten de Reeppoort, Gentsepoort
kadasterperceel A270a
Vlaanderen - Oost-Vlaanderen
Gebouwd
voor 1243 / voor 1641 / 1825 / 1850
Verdwenen
1925, sloop
Type
Onderslag watermolen
Functie
Korenmolen, oliemolen
Bescherming
niet
Database nummer
7330

Beschrijving / geschiedenis

De zogenaamde Vlieguitmolen, gelegen op enkele passen van de verdwenen Vlieguitpoort (ook de "Reeppoorte", de vroegere Gentsepoort), was gebouwd aan de oostzijde van de Gentsestraat (nr. 75), op de rechteroever van de benedenloop van de Dutsebeek, later bekend als de Molenbeek op het grondgebied van Nederboelare. De Molenbeek stroomt niet door Nederboelare, maar door Zarlardinge en Goeferdinge naar Geraardsbergen waar die dan in de Dender uitmondt.

Hij wordt voor het eerst vermeld in een bewaard gebleven renterol op perkament uit 1243, met een opsomming van geschonken cijnzen, renten, tienden en gronden aan het Onze-Lieve-Vrouwhospitaal van Geraardsbergen (gesticht door Boudewijn IX, graaf van Vlaanderen, in 1195-1202), met opgave van de schenkers, vaak lokale heren: "D(omi)ni(u)s Clerenbald(u)s miles .iii. sol. quos iiii. sol. egidius piscator de bonlar solvit a(n)nuatim ad n(ativi)tat(em) d(om)ini de pastura iux(t)a molendinu(m) de inf(e)riori bonlar".

In 1483 staat hij vermeld als "vlieghuut muelene". Volgens F. De Chou zou de molen ooit in het bezit geweest zijn van de heer van Boelare en door erfenis overgegaan aan de heer van Schendelbeke. Een lid uit de voorname Geraardsbergse familie Gayline, waarvan een telg ooit heer van Shcendelbeke was, had de watermolen aangekocht. Aan deze heerlijkheid waren bepaalde rechten verbonden en ook bepaalde Schendelbeekse tienderechten waren te situeren in Nederboelare. In de tweede helft van de 16de eeuw kwam het eigendomsrecht toe aan de kinderen Deluicx.

De Vlieguitmolen is bekend door zijn afbeelding op het stadspanorama uit "Flandria Illustrata" van Anthoni Sanderus uit 1641. Opvallend is de grote stuwvijver, die langs de stadsomwalling lag en tegelijk fungeerde als versterkend element bij de stadsverdediging. De molen was een bakstenen gebouw met tuitgevel onder een zadeldak en was voorzien van een groot en een klein waterrad. Een andere tekening van de Vlieguitmolen is van de hand van landmeter Pierre-Jean Van Damme en dateert uit 1786.

De molensite, in 1819 bekend als "koren- en oliewatermolen", zag er vermoedelijk niet veel anders uit in 1825 toen de gebroedes Wanten er in hun nieuw verworven goed een "catoenfabriek" planden. De familie Wanten was afkomstig uit het Limburgse plaatsje Alken en na de dood van Petrus Wanten in 1795 vestigden zijn weduwe en zonen zicht te Gent. Beide broers hadden in 1812 in deze stad een katoenspinnerij opgezet in een deel van de Cistercienzerinnenabdij "Nieuwenbosch" in de Tweebruggenstraat. In  1820 brak er echter brand uit in de kloostergebouwen, waardoor zij genoodzaakt waren hun productie daar stop te zetten.

Op 30 april 1825 kregen Joannes (°1759) en Albert Wanten (°1783) de autorisatie van de burgemeesters van Nederboelare en Geraardsbergen voor de plaatsing van "eene tuymelasse dwierstekende van zekeren watermolen gestaen op Neder Boelaere naer het huijs boven den Gendschen Calseide weg op de hoogte van vijf ellen..." In een bestaand gebouwencomplex, dat tegenover de watermolen aan de overzijde van de Gentsestraat was gelegen maar op stadsgronden werd de fabricatie van "gecannelde cylindres" (gegroefde cilinders) voorzien.

De gebroeders Wanten waren naast textielfabrianten ook bekend als "fabriek werktuig maekers". Dank zij de waterkracht van de molen konden door middel van een tuimelas de machines in de gebouwen aan de overzijde van de straat werken. Na het overlijden van Joannes Wanten in 1826 werd het nog jonge bedrijf verdergezet door Albert.

Laatstgenoemde merkte metertijd op dat de molen bij gebrek aan watertoevoer regelmatig stilviel. Op 13 september vroeg hij aan het stadsbestuur van Geraardsbergen "om het water komende nederwaarts de Oudenaardse poort langst eene gracht naar de Gentschepoort te mogen geleiden in de vijver achter zijn fabriek, het welk zoo hij tekenen geeft, hem tot groot voordeel zoude dienen, daer hij veel lijdt gebrek aan water heeft om zijnen molen in beweging te houden". Het college van burgemeester en schepenen voelde zich niet bevoegd hierover te beslissen, maar kon het wel toestaan indien omwonende eigenaars met Wanten akkoord gingen. Of hem dit gelukt is blijft een open vraag. Zijn onderneming werd overigens niet door alle omwonenden gewaardeerd. Vooreerst was zij het mikpunt van enkele verhitte hoofden tijdens de eerste dagen van de Belgische Omwenteling in augustus 1830: "... het gerucht wordt uitgestrooyt dat eenige slegte personen het voornemen zouden hebben te kunnen gegeven voor plunderen, en wel namelijk de fabriek van de heer Albert Wanten in brand te steken". Mogelijk stond Wanten in de stad bekend als een fabrikant met orangistische sympatieën. Nog in datzelfde jaar, op 22 december, werd door een aantal buren klacht ingediend bij de gouverneur van Oost-Vlaanderen omdat zij hinder ondervonden van de machine "onder de naem Duyvel die geweldig gedruys en gestof veroorzaekt". Zij vingen echter bot want de bewindsman antwoordde in zijn brief van 2 april 1831 dat de autorisatie volledig was gewettigd en dat alleen een bevoegde rechtbank daarover kan oordelen.

De textielfabriek van Wanten lag volgens het Archief vanhet Kadaster langs beide zijden van de Gentsestraat. Langs de linkerzijde, in de richting van Gent, bevonden zich tegenover de Molenbeek in omgekeerde L-vorm achtereenvolgens de katoenspinnerij (sectie A49, 250m², de blauwververij en de smidse (sectie A50, samen 530 m²). Achter deze gebouwen lag een grote quasi rechthoekige stuwvijver (sectie A46, 5630 m²), die omringd was door een tuin, een boomgaard en de Molenbeek.

Aan de andere zijde van de Gentsestraat, op de plaats Reepkouter, op het grondgebied van Nederboelare, lag het vroegere molenhuis met erf (Enige Sectie, 180m²) en de Vlieguitmolen (Enige Sectie 270, 170 m³) langs de Molenbeek. De molen was omgebouwd tot katoenweverij.

De drijfkracht op water bleek na een tiental jaren produceren voor Wanten onvoldoende en/of te wisselvallig, want op 20 september 1835 vroeg hij aan hogere instanties toestemming om in zijn bedrijf een stoomtuig te mogen plaatsen. Pas nadat hij zich in 1838 geassocieerd had met Charles Lejeune tot "Wanten-Lejeune en Compagnie", waarvoor vers kapitaal voor zijn onderneming vrijkwam, kon hij zijn plan tot mechanisatie uitvoeren. In de oude watermolen werd een stoommachine van 8 pk (constructeur: A. Adelman uit Sint-Jans-Molenbeek) en een dito ketel van 4 atmosfeer geplaatst. Met dze beslissing zorgde Wanten voor Geraardsbergen en deelgemeenten tweemaal voor een primeur: hij was niet alleen de eerste die een stoommachine in een watermolen liet installeren, maar hij was tevens de eerste die zijn fabriek op stoomkracht liet werken. Hier zou het ritme van het economisch leven in Geraardsbergen steeds meer bepaald worden door de mechanische drijfkracht.

Het textielbedrijf van Wanten-Lejeune werkte n og enkele jaren verder, maar kreeg stilaan tegenwind door de aankomende crisis in de l inennijverheid na 1840. Wanten wachtte niet op betere tijden en verkocht op 31 mei 1845 voor notaris Spanoghe woonhuis met erf, watermlen en de k atoenweverij met stoommachine op de Reepkouter te Nederboelare aan Jean-Philippe Plettinck, handelaar te Gent. Reeds twee jaar later veranderden deze gebouwen opnieuw van eigenaar. De Geraardsbergse negociant Philippe Bruynseel-Stevens ondertekende op 25 augustus 1847 voor notaris Spanoghe de koopakte. Hij zou ze meteen doorverkopen aan zijn zoon Alexander Bruyneel (1815-1899), die de oude weverij opnieuw opstartte. In mei 1849 werkten er voor zijn rekening 19 arbeiders. Ondanks financiële steun van overheidswege slaagde de jonge ondernemer er neit in de malaise in de textielsector (te overbruggen. Lage inkomsten en productiebeperking dwongen hem uiteindelijk in 1850 tot een faillissement.

Philippe Bruyneel-Stevens nam de onderneming van zijn zo on opnieuw over en koos meteen voor een minder risicovolle ijndustriële bedrijvigheid. Op 21 sepember 1850 bekwam hij van het gemeentebestuur van Nederboelare de autorisatie om de verlaten katoenweverij om te bouwen tot wat het voordien altijd was geweest: een graan - en oliemolen. De Vlieguitmolen was dus na een textielavontuur van een kwart eeuw opnieuw in zijn oude functie hersteld. Naast de waterkracht kon nog steeds een beroep gedaan worden op "la machine )à vapeur è existante".
De stuwvijver, sinds 1A845 in handen van de Gentse familei Plettinck, werd in 1847 aangekocht door Karel Van der Snickt, brouwer te Geraardsbergen. In 1869 werd hij gedempt en omgevormd tot weiland.

Het blijft onduidelijk of Bruyneel zelf de molen uitbaatte. Vermoedelijk was de leiding in handen van zijn verwant, Isidore Van Achter, die in 1866 de eigendomsakte van dit bedrijf op zijn naam kon schrijven. In dat jaar kreeg de site een uitbreiding met 170 m² nieuwe gebouwen. In 1868 werd ook Pierre De Vos, een ondernemer uit Geraardsbergen, mede-eigenaar van de watermolen. Hij ging nu het bedrijfscomplex leiden. Op 14 juli 1868 vroeg hij aan de Oost-Vlaamse gouverneur de toelating om in de graanmolen een nieuwe stoomketel (constructeur: Reus & Colson uit Gent) van 4 atm. te mogen plaatsen. Zijn aanvraag kreeg een gunstig gevolg op 16 september van dat jaar. Inmiddels werd verder gewerkt met de oude stoommachine uit 1838!
Kort nadien kwam De Vos schielijk te overlijden. Zijn weduwe stelde de watermolen in een aankondiging in het "Zondagsblad van Geeraerdsbergen" van 11 september 1870 te huur of te koop, 'aen voordeelige conditiën".

UIteindelijk werd op 30 mei 1871 voor notaris Louis-Ghislain Rens de Vlieguitmolen en afhankelijkheden aangekocht door Charles Droesbecque (ook "Droesbeke" geschreven) uit Velzeke-Ruddershove. HIj staat in officiële documenten zowel vermeld als "mulder" en als "industriel". De oiestamperij werd door hem niet langer uitgebaat. In een brief, gedateerd 31 december 1881, vroeg hij aan de Bestendige Deputatie van Oost-Vlaanderen de toestemming om in zi jn graanwatermolen een nieuwe stoomketel van 6 atm. (constructeur van de ketel: Fassin uit Gent, constructeur van het plaatijzer: Société du fabrique de fer de Charleroi), wat hem pas verleend werd op 18 maart 1882. Het grondplan, dat bij zijn aanvraag werd gevoegd, geeft een duidelijke indeling van werk- en woonvertrekken van de molen. De hele molensite lag op een langwerpitg vierhoekig perceel langsheen  de  Molenbeek. Aan de straatzijde lag het woonhuis en een klein magazijn. Achter een overwelfde koer boven de beek bevond zich het waterrad dat in verbinding stond met de graan- en oliemolen. Achter de molen tenslotte lagen het machine- en ketelhuis met de fabrieksschoorsteen, een kleine schuur, een stal en een tuin. Er was quasi geen mogelijkheid meer tot bedrijfsutibreiding.

In 1892 stopte Droesbecque met zijn bedrijfsactivioteiten. Op 20 september van dat jaar werd de Vlieguitmolen voor notaris De Riemaecker verkocht aan Georges Gellinck uit Waregem. Hij zette het molenaarsbedrijf verder tot 1904. Victor Van de Velde uit Velzeke-Ruddersvoorde kocht op 27 oktober van dat jaar voor notaris François Rens de watermolen. Hij was de laatste molenaar. Op 12 december 1911 verkochten zijn erfgenamen, opnieuw voor notaris François Rens, de hele site aan Emiel en Frans Vanden Bossche, handelaars respectievelijk te Geraardsbergen en te Nederboelare. De oude stoommachine van Wanten uit 1838, die zovele decennia lang had gewerkt, werd in 1914 ontmanteld. Met de oorlogsjaren vielen de oude molengebouwen geleidelijk in puin.

De Vlieguitmolen veranderde op 16 oktober 1919 een laatste maal van eigenaar. De eigendomakte, opgesteld door notaris François Rens, kwam in handen van Frans Vanden Bossche, handelaar te Nederboelare. In 1925-1926 kwam de Vlieguitmolen tenslotte onder de slopershamer terecht.

Vandaag staat op het vrijgekomen bouwperceel een tweede woonhuis, dat echter nog met de voormalige molenaarswoning en achterliggende gebouwen uit de periode van Pierre De Vos (1868) één woonblok vormen. Ketel- en machinehuis zijn nog duidelijk herkenbaar (thans binnenmuren met muurankers), op de overwelfde koer werd een kleine achterbouw opgetrokken. In de onherkenbaar verbouwde molenaarswoning was eerlang de "Stock Américain" gevestigd en tot voor enkele jaren de schoenenzaak van het echtpaar Baert-De Vlaminck.

Jacques DE RO

Literatuur

Luc Goeminne, "Molenvermeldingen rond Geraardsbergen 1243', in: Molenecho's, jg. 22, 1994, nr. 1, p. 29.
"Inventaris van de wind- en watermolens in de provincie Oost-Vlaanderen naar gegevens van het Archief van het Kadaster. Eerste aflevering. De arrondissementen Aalst en Dendermonde", in: Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, XIV, 1960, 3 (Gent, 1962).
Herman Holemans, "Oostvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 5. Gemeenten M-N", Rotem, Studiekring Ons Molenheem, 2004.
Jacques De Ro, "Waterkracht versus mechanische drijfkracht. Evolutie van de watermolens in Geraardsbergen en deelgemeenten. Deel 1, in: Gerardimontium; Deel 2", in: Gerardimontium, 2004, nr. 195, p. 11-23.
F. De Chou, p. 9
E. Soens, p. 232-233.
M. Van Trimpont, "Het Land en de Baronie Boelare", Geraardsbergen, 2001, p. 57, 62.