Redingenmolen
Leuven, Vlaanderen, Vlaams-Brabant
- Naam
- Redingenmolen
- Ligging
- Redingenstraat
3000 Leuven
op de Dijle
kadasterperceel D1244
Vlaanderen - Vlaams-Brabant
- Gebouwd
- voor 1260
- Verdwenen
- 1863, verbouwd tot werkhuis / 1944, oorlog
- Type
- Onderslag watermolen
- Functie
- Korenmolen, oliemolen
- Bescherming
- niet
- Database nummer
- 4701
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
Net voor de samenvloeiing van de Dijle met de nevenloop volgt terug een groep van twee molens. De grootste is de Redingenmolen met er recht tegenover de Boemalemolen. Beide molens zijn genoemd naar Leuvense patriciërsgeslachten. De Bomaelemolen was al actief in de 13de eeuw, maar werd in 1397 afgebroken zodat het Dijlewater van deze arm volledig voor de Redingenmolen beschikbaar kwam. De Redingenmolen was reeds in 1260 in werking.
Op een prent van de Leuvense Prentenatlas zien we de Redingenmolen als een eenvoudig gebouw.
De Redingenmolen kreeg de naam van de familie van Redingen, een van de "zeven geslachten te Leuven" en een van de aanzienlijkste patriciërsfamilies. Vanaf het einde van de 13de eeuw had deze haar vertegenwoordigers in het stadsbestuur (1). Volgens Molanus sneuvelde Wilhelmus van Redinghen in de Guldensporenslag te Kortrijk, waaraan hij deelnam met de Brabanders, die in de rangen van de Fransen streden (2). Volgens dezelfde schrijver was een Henricus van Redinghen abt van Park in de jaren 1332-39. Toen de familie haar plaats in de adel definitief verworven had, verliet ze Leuven. Sommige van haar leden vinden we in Brussel, andere in Tienen terug. In 1470 is een Hendrik heer van Oplinter (3). Het gehucht Redingen onder Venrijk droeg vroeger de naam Redingen, een toponiem dat teruggaat op de vorm Radingaheim, waarvan drie afleidingen in Noord-Frankrijk en één in Nederland voorkomen (4).
In een akte van 1235 komt een "Walter, molitor de Redinghen" voor, die in Vertrijk woonde. Mogen we hieruit besluiten dat het geslacht van Redinghen uit dit dorp naar Leuven overgekomen is (5)? De familie bewoonde een hofstede op de linkeroever van de Dijle, niet ver van een poort van de eerste ringmuur, waaraan even eens haar naam verbonden werd.
De molen stond naast de hofstede (6). De ringmuur volgt aldaar, zoals men zou kunnen verwachten, de Dijle niet, maar zwenkt op de plaats, waar zich thans het huis nummer 15 van de Redingenstraat bevindt. onmiddellijk in de richting van de Broekstraat. Dat is op zijn minst eigenaardig te noemen, als men nagaat dat een onbenullig beekje als de Bakelein aan de oostzijde van de stad als dekking gebruikt werd. Moet de verklaring soms niet gezocht worden in het feit dat de Redingenmolen tot het einde van het Oud Regime een leen was van de heer van Heverlee, dat in de Xlle eeuw nog geen Leuvens grondgebied was (7)?
In 1286 rees er een bewisting tussen de heer van Heverlee en de Abdij van Park. naar aanleiding van de heropbouw van de molen bij het kasteel van Heverlee. Beide partijen deden een beroep op de heer van Rotselaar en Redingen om scheidsrechterlijk op te treden. Het aanzien van deze laatste was dus wel groot, om samen met een vertegenwoordiger van een van de meest vooraanstaande families van Brabant aangeduid te worden. Dat wettigt de veronderstelling dat het geslacht van Redinghen al enkele generaties de molen in leen hield. De heer van Heverlee zelf moest ook hulde bewijzen aan de hertog van Brabant voor de meer stroomopwaarts gelegen Graetmolen.
In 1319 was Raldulphus van Redingen schepen; in 1337 werd zijn hofstede vermeld in een oorkonde van de Tafel van de H. Geest (8). De laatste van het geslacht, die als schepen zetelde was Geraart, die in het dienstboek opgetekend staat voor het dienstjaar 1385 (9). Willem Boenen weet ons te vertellen dat Geertruide van Redingen in het huwelijk trad met heer Bernard van Bourgneval, die in 1376 overleed (10). Het is langs deze weg dat de molen in het bezit van deze familie geraakte, zoals blijkt uit een akte van 1403 (11). Het geslacht van Bourgneval behield hem niet lang, want reeds in 1425 was het ridder Jan Bocxhoren, die het leen hield (12).
In 1551 was Michiel van Noeteren leenman. Deze was gehuwd met Geertruydt vuijtet Heilicht. Hun zes kinderen stonden in 1571 voor het leenhof van Heverlee hun rechten af aan «Peetere vanden Daele, Pauwelssone, by consente Heer Peeters vanden Dale, priesten". Het goed is beschreven als volgt: «de molen van Redingen met hueren toebehoirten ende huijsen daerop staende, gelegen binnen der stadt van Lovene, tusschen de Dijle aldair ende dander hoffsteden in heen zijde der poirten alsoe lancx doergaende totter Dijlen toe». Nadat hij de hulde bewezen en de eed van trouw afgelegd had, moest de nieuwe leenman voor het hergeweide 15 rijnsgulden betalen. Hierbij kwamen nog 3 gulden kamerrechten en de fooi van een stuiver voor de portier (13). Peter van Dale was een oud-leerling van de Leuvense Universiteit, kanunnik van O.-L.-Vrouwkerk van Antwerpen en deken van de collegiale kerk van Sint-Maarten te Aalst. Hij stichtte in 1569 het college op de Naamsestraat, dat naar hem genoemd werd. De molen maakte deel uit van het patrimonium van deze instelling (14). We lezen dan ook in de telling van 1597: «Den Rengen oft Redingen molen, toebehoorende de Collegie van den Daele, bewoont by Jan Arkenteele, moldere, met zyne huysvrouwe; houdende een peert» (15). Het Redingenhof zelf was toen de residentie van jonker Willem van Oyenbrugge, heer van Meldert.
Het goed Redingen werd tegen de Redingenmolen aangebouwd en breidde uit tot een voornaam pand, Outgaardenaar Petrus Rega trouwde er in met de erfdochter Elisabetha Mertens. Met zijn tweede vrouw Christina Van Herberge werd hij de vader van de latere beroemde arts, professor en universiteitsrector Henricus Josephus Rega, geboren op het hof van Redingen in 1690.
In het begin van de 18de eeuw wist de Rekenkamer niet meer dat de molen afhankelijk was van het leenbof van Heverlee. Zij dreigde hem te doen sluiten omdat het college geen octrooi aangevraagd had en de cijns niet betaalde, die aan de hertog van Brabant toekwam voor het gebruik van het water. De administratie werd er beleefd op attent gemaakt dat «sa Maiesté est reconnue pour le dit moulin par voie médiate du ducq d'Arschot, qui relève de Sa Ma(jes)té le fieff principal au quel le dit moulin est subalterne" (16).
Bij de wijktelling van 1726 heette het geheel “Den Reghen Blijckhoff”, er werden dus stoffen en lakens gebleekt op de achterliggende bleekweiden. In een latere fase werd het geheel vernieuwd tot een hoog molencomplex.
In 1746 werd de molen getaxeerd voor 5 gulden "neiringh gelt". Hij werd toen bediend door een meester en drie knapen (17).
Rond 1830 was de molen in het bezit van Ph. De Busscher, schrijnwerker te Leuven.
In 1863 werd de watermolen, die uitgerust was met een onderslagrad, verbouwd tot werkhuis.
De molensite was in het begin van 20ste eeuw nog te zien was op tekeningen en foto’s en in 1920 nog steeds actief.
In 1944 werden de brug over de Dijle en de gebouwen hier verwoest en bleef er van de gebouwen minder en minder over. Tenslotte werd het geheel afgebroken en kwam een nieuwe weg met aanpalende nieuwe gebouwen in de plaats.
A. MEULEMANS
Literatuur
Voetnoten
(1) M. Tits, "Brabantiel", 1957, blz. 360.
(2) Molanus
(3) de Raadt, "Scéaux armoriés", Deel III, blz. 200.
(4) Dr. Jan Lindemans, "Toponymische Verschijnselen", blz. 10, 12, 45;
Dr. J. De Vries, "Etymologisch Woordenboek", blz. 197. Voornaam Radbert, vleinaam Rado.
(5) Stadsarchief Leuven (SAL) 4477.
(6) Van Even, op. cit., blz. 225. Citaat schepenakte van 1525: "supra domum unam nuncupatam t'Hoff van Reedingen, sitam ultra portam dictam de Redinge Poirte, prope molendinum".
(7) d'Udekem de Guertechin, "Le Chateau d'Heverlé et ses Seigneurs", blz. 29.
(8) Van Even. op. cit., blz. 225. - de Raadt, "Sceaux armoriés". deel III, blz. 199
(9) SAL 55
(10) Willem Boonen, op. cit., blz. 282. - Divaeus liber II 66.
(11) SAL 7303.
(12) J.B. Gramaye, "Lovanium Brabantiae Metropolis", editie 1708, blz. 58 "Heverle. Jurisdictie ejus olim quam nunc amplior: cujus pars cum agro suo nunc urbs, & urbis est; illa nimi rum ubi Sancti Quintini fanurneit, & Beginarum Curia."
Deze geschiedkundige, hoogleraar te Leuven, schreef deze tekst in het begin van de XVIIe eeuw. Als verwijzing geeft hij op: "Ex Archivis oppidi ad an. 1358".
(13) SAL 4096.
(14) Van Even, op. cit., blz. 593. Gebouw thans ingenomen door het lyceum.
(15) Willem Boenen, op. cit., blz. 374. Het is de geschiedschrijver zelf die in de parochie van Sint-Kwinten met de telling belast was.
(16) SAL 4096.
(17) SAL 11.708, blz. 1.
A. Meulemans, "De Leuvense watermolens", in Eigen Schoon en de Brabander", jaargang 46, nr. 1-2, 1963, p. 34-37 (hoofdstuk: De Redingenmolen)
A. Meulemans, "Leuvense Ambachten. De Maalders", in: Eigen Schoon en de Brabander, XLVII, 1964, p. 271-300.
M. Tits, "De Leuvense watermolens in Mededelingen van de Oudheidkundige Kring voor Leuven en omgeving", jaarboek 1986, p. 3-5, 23-26.
M.A. Duwaerts e.a., "De molens in Brabant", Brussel, Dienst voor Geschiedkundige en Folkloristische Opzoekingen van de Provincie Brabant, 1961.
Herman Holemans, "Kadastergegevens: 1835-1985. Brabantse wind- en watermolens. Deel 4: arrondissement Leuven (A-L)", Kinrooi, Studiekring 'Ons Molenheem', 1993.
G. Vandegoor, "Leuven", 1998.
E. Van Even, "Louvain dans le passé et le présent", Leuven, 1895.
Geert Sterckx, De Dijle door Leuven, vergeten kracht of drijfkracht, in: Ons Heem, 2008, 2.
Mondelaers Lydie & Verloove Clara i.s.m. Van Roy Diane, Van Damme Marjolijn en Meulemans Katharina. "Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie Vlaams-Brabant. Leuven binnenstad. Herinventarisatie. Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. VLB2, 2009".
Etienne Franckx, Ramon Kenis, Paul Reekmans & Wim Platteborze, "Redingeneiland, een watermolenpark", Leuven Historisch (Nieuwsbrief van het Leuvens Historisch Genootschap vzw), jg. 12, 2015, 1 (maart), (nr. 44), p. 24-35.