Molenechos's Homepage Molenechos.org

Watermolen van het Klein Seminarie

Roeselare, Vlaanderen, West-Vlaanderen

Verdwenen molen

Karakteristiek

Naam
Watermolen van het Klein Seminarie
Ligging
Zuidstraat 27
8800 Roeselare
oostzijde
Klein Seminarie, College
op de (thans overwerlfde) Mandel
kadasterperceel B 219
Vlaanderen - West-Vlaanderen
Gebouwd
1813 / 1913
Verdwenen
1977, Mandel overwelfd / 1983, gebouw gesloopt
Type
Onderslag watermolen
Functie
Oliemolen, korenmolen
Bescherming
niet
Database nummer
3454
© Links de watermolen, in het midden de schoolgebouwen en rechts de Sint-Michielskerk. Foto coll. Luc Pillen, ca. 1925.

Beschrijving / geschiedenis

MOLENGESCHIEDENIS

De Roeselaarse watermolen was gelegen op de Mandel, vlakbij het Klein Seminarie, op een 200-tal meter ten oosten van de brug van de Zuidstraat (nr. 25-27), op het kadasterperceel B nr. 219. Het was een gecombineerde graan- en oliemolen, aangedreven door één houten onderslagrad (met "arms, alpen en steerten"). Er was één koppel pletstenen, een "opwerk- en een voorslaglae", twee vuringen (voor de oliemolen) en een koppel blauwe molenstenen van 1,30 m diameter (voor de graanmolen).

De oprichting gebeurde in 1813. De stad Roeselare verleende toen een concessie aan molenmaker Carolus Crombez-Verleye, een molenaarszoon uit Staden, om de watermolen op stadsgrond (in cijnspacht) op te richten. Eén van de voorwaarden was dat de directie van de sluizen op de Mandel voorbehouden zou blijven aan de stad.

De molen kwam in 1835 in het bezit van Jacques Goethals-Vercruysse,een vermogende koopman-grondbezitter uit Kortrijk, Bij onderhandse akte van 25 maart 1836 verkocht Goethals de molen (samen met grond en andere gebouwen) aan bisschop Franciscus Renatus Boussen. Deze aankoop gebeurde in het kader van de uitbreiding van het Klein Seminarie. Toch bleef de “bisschoppelijke molen” nog in werking.

De molen zou zelfs goede dingen kunnen bewijzen aan de school. Zo sloot superior Bernard Nachtergaele van het Klein Seminarie in mei 1842 een conventie af met een nieuwe uitbater, Desmedt-Marant. Daarin werd o.m. bepaald dat de molenaar gratis al het graan moest malen, het koolzaad stampen en het "oliebrood" breken dat het Klein Seminarie nodig had, dat de molenaar zich voor de waterstand moest schikken naar het stadsbestuur en de superior, dat er "cilinders" mochten geplaatst worden en… dat er "geen vrouwspersoonen zullen vermogen te werken in den molen".

Zoals het bij vele watermolens het geval was, bleef ook de Roeselaarse molen niet gevrijwaard van “waterproblemen”, zoals overstromingen of een watertekort in de zomer. Molenaar Desmedt nam in 1864 definitief afscheid. Hierop werd het gebouw ingericht als een schrijnwerkatelier. Toch zou een gebouw een “renaissance” als watermolen beleven. Onder impuls van priester-leraar Robert Durnez werd in 1913 een waterturbine geplaatst voor elektriciteitsopwekking[4]. Over de Mandel werd een uitbouw - “turbinehuis” - opgetrokken, tot aan de dam in het midden van de beek. De tandwielen en de assen waren van gietijzer. Kort na de plaatsing brak de oorlog uit, waarbij de collegegebouwen grote schade opliepen. De watermolen bleef echter gespaard. Na de oorlog werd hij weer gebruikt. Alhoewel het steeds bij een experiment bleef (de Mandel had b.v. een te gering debiet en verval), toch was het ongetwijfeld ook van didactisch belang voor de leerlingen.

Na het vertrek van priester-leraar Durnez in 1936 werd de turbinemolen niet meer gebruikt. Het mechanisme werd als schroot van de hand gedaan en het verval trad in. Het duurde nog tot 1983 vooraleer het overgebleven gebouw, dat de bijnaam het "slusekot" (sluiskot) had gekregen, werd afgebroken. Dit was ter gelegenheid van de bouw van de sporthal. Kort voordien, in 1977, was het stukje Mandel er overwelfd[5].

DE WATERMOLEN ALS VERVUILER, VOLGENS DICHTER GUIDO GEZELLE

Een verrassend verschijnsel is, dat - vooral sinds 2000 - windturbines vaak als storend worden beschouwd. Anderzijds zien we de geformuleerde bezwaren, zoals visuele pollutie, slagschaduw en lawaaihinder, helemaal niet opduiken bij ambachtelijke molens.

Laten we daarom even de vroegere perceptie tegenover onze molens belichten. Meer bepaald gaan we na hoe Guido Gezelle, onze meest bekende Vlaamse dichter, tegenover onze molens stond.

Aanvankelijk konden we ons geen gedicht voor de geest halen waarin Guido Gezelle een molen bezingt. Daarom gingen we even grasduinen in zijn verzamelde werken[1]. En we hadden meteen geluk. We moesten niet lang bladeren. We vinden namelijk een lang gedicht uit 1848 met als titel: De Mandelbeke[2]. Het gaat om één van zijn eerste eigen poëtische pennenvruchten, geschreven op 18-jarige leeftijd, toen Gezelle nog leerling was aan het Klein Seminarie van Roeselare[3].

Guido Gezelle beschrijft daarin de Mandel die door Roeselare naast het Klein Seminarie vloeit en verder langs mooie plekjes naar de Leie stroomt. Maar op een gegeven ogenblik ergert de jonge dichter zich niet alleen aan de lelijke bruggen (van de spoorwegen), maar vooral aan de oliewatermolen die zijn loop stoort en zelfs als oorzaak opgevoerd wordt van de vervuiling van de beek! De treurwilg, die dicht bij de molen stond en die zich takken over de Mandel deed hangen, figureert als droevige kroongetuige van het bederf van de Mandel. Het dicht vangt aan met: Waerom, droeve Wilgeboom, / Staet gy op den Mandelstroom en eindigt met: Daerom treurt de Wilgeboom / Op den zwarten Mandelstroom. Gezelle geeft zelf aan welke locatie hij bedoelt. In de Nieuwe Gazette van Thielt van 13 mei 1852 (waarin het gedicht voor de eerste keer gepubliceerd werd) lezen we net voor de aanvang: In het Klein-Seminarie van Rousselaere digt by den watermolen, hangt een wilgenboom over de Mandelbeek, en waerop de volgende verzen gemaekt zyn”. En in de Gazette van Thielt van 28.10.1882 staat een stukje over het onweer van 24 oktober1882: Te Rousselaere wierd de oude treurwilg van het Klein Seminarie, die door Guido Gezelle in zijn gedicht de Mandelbeke is bezongen, door den wind uitgerukt en in de Mandel geworpen.

Vinden we het nu jammer dat er niets meer van de Roeselaarse watermolen overblijft, de jonge Gezelle was duidelijk niet ingenomen met zijn aanwezigheid. Hij stelde hem zelfs verantwoordelijk voor de inperking en vervuiling van de Mandel. Hij gaat echter verder. Voor Gezelle vormde de beginnende industrialisering een bedreiging voor het katholiek en landelijk karakter van de stad en de provinice. Na 1840 onderging Roeselare een ware gedaanteverandering; In februari 1846 waren er te Roeselare al 10 fabrieken voor linnen weefsels, 1 fabriek voor wollen weefsels, 2 blekerijen en 2 fabrieken voor katoenen weefsels en siamois. Een jaar later kon Roeselare de aankomst van de eerste trein vieren[6]. Het gedicht De Mandelbeke uit 1848 was duidelijk bedoeld als reactie tegen de dreigende “ontkerstening” van het landschap. Het gedicht was dus meer dan een weemoedige verpozing bij een vervuilde rivier. Eigenlijk lag de hele aversie in conservatieve middens tegen industrialisering en verstedelijking erin besloten[7].

Aldus was Gezelle geen molenbewonderaar. Dit kan verrassend overkomen, als we de omvang van zijn werk bekijken en als we weten hoe zeer hij betrokken was met de natuur, met de kracht van de wind en van het stromend water.

Gezelle kwam in zijn gedichten niet onder de indruk van wat we hedendaags aanvoelen als het idyllische plekje bij de watermolen of de imposante verschijning van een wiekende windmolen. Integendeel, de dichter-ecoloog avant la lettre zag in deze werktuigen te veel de hand van de mens en niet van God. Op amper 18-jarige leeftijd verwoordde hij al deze visie in zijn gedicht De Mandelbeke, waarbij de wateroliemolen zelfs als oorzaak van de vervuiling van de Mandel wordt aangewezen.

Enkel de (nog bestaande) Sint-Janshuismolen van Brugge kon hem als molen bekoren. Dit was vooral dank zij de aangename jeugdherinneringen aan molenaar Gevaert die blijkbaar goed kon vertellen. De vele andere windmolens (ruim 20) die nog op de Brugse vesten stonden heeft Gezelle nooit in een gedicht vereeuwigd. Ook hun vlugge verdwijning, in de tweede helft van de 19de eeuw, heeft hij nooit in geschriften betreurd.

De molen had in de tijd van Gezelle voor de bevolking nog niet dezelfde betekenis inzake schoonheid en esthetiek zoals wij die nu opvatten. Mag dit misschien een postume les zijn van onze poëet: heeft het wel zin om alleen alles wat van vroeger is - en omdat het van vroeger is - te idealiseren en mooi te vinden? Wat wij vandaag als lelijk of ongepast in het natuurlandschap vinden, zoals wellicht onze moderne windturbines, zal over honderd jaar misschien ook met nostalgie gekoesterd worden. Wie weet?

Lieven DENEWET

[1] Guido Gezelle. Volledige Dichtwerken, uitg. verzorgd door K. De Busschere en B. Van Vlierden (Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1971) en Guido Gezelle. Verzameld dichtwerk, uitg. o.l.v. J. Boets, 8 dln (Antwerpen-Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1980-1991). Ik dank Prof. Johan Van Iseghem van de Kulak (Kortrijk), eminent Gezellekenner, voor het helpen zoeken van aanwijzingen in verband met molens.

[2] Dat gedicht uit 1848 werd voor de eerste keer afgedrukt in de Nieuwe Gazette van Thielt van donderdag 13 mei 1852 (3e jg., nr. 39), p. 1. Guido Gezelle nam het op in zijn eerste dichtbundel Vlaemsche Dichtoefeningen (Brussel, Goemaere - Roeselare, Stock-Werbrouck en zoon) uit 1858, p. 18-22). Het gedicht blijkt ook enig belang te hebben gehad voor de toegang van Gezelle tot het Groot Seminarie te Brugge. E. Derluyn, Zo haalde ‘De Mandelbeke’ dan toch de filosoof Gezelle het Semniarie binnen, Gezellekroniek, VII, 1971, p. 45-54.

[3] In oktober 1846 kwam Guido Gezelle in het Klein Seminarie van Roeselare zijn humaniorastudies voltooien tot einde augustus 1850. Later zou hij er, eerst als surveillant en daarna als poësisleraar, van 1854 tot 1860 verblijven. L. Pillen & J. Pollet, 175 jaar Klein Seminarie te Roeselare, Roeselare, 1982, p. 72-74.

[4] Archief Klein Seminarie Roeselare, Doos 6-31, Briefwisseling i.v.m. de watermolen, sluis, gronden blekerij, Mandel, 1816-1913. Met dank aan archivaris Johan Strobbe uit Roeselare voor zijn hulp bij de opzoekingen.

[5] Persoonlijke mededelingen door de heren Marcel Buyse (Hooglede), Jan Heyman (Roeselare), Antoon Matten  (†), Luc Pillen (Oostkamp), Johan Strobbe (Roeselare) en Filip Vandevelde (Beitem), allen gewezen lesgevers aan het Klein Seminarie of de Land- en Tuinbouwschool. Het gedeelte van de Mandel stroomopwaarts, tot aan de Zuidstraat, was al in 1898 overwelfd.

[6] A. Deweerdt & W. Vallaey, Roeselare in Gezelles tijd, in: Langs de Mandelbeke. Guido Gezelle te Roeselare. Historische tentoonstelling Klein Seminarie 13 maart - 15 mei 1999, Roeselare, 1999, p. 29-39.

[7] P. Bentein, Gezelle en het katholiek reveil, in: Langs de Mandelbeke… (zie noot 6), p. 93-109.

Literatuur

Archieven en landkaarten
- Archief Kleine Seminarie Roeselare, Doos 6-31, Briefwisseling i.v.m. de watermolen, sluis, gronden blekerij, Mandel, 1816-1913.
- Atlas der Buurtwegen (ca. 1842)
- Topografische kaart van Ph. Vandermaelen (ca. 1850)
- Kadastrale kaart van P.C. Popp (ca. 1854)

Gedrukte bronnen
- de Nieuwe Gazette van Thielt van donderdag 13 mei 1852 (3e jg., nr. 39), p. 1.
- Guido Gezelle, Vlaemsche Dichtoefeningen (Brussel, Goemaere - Roeselare, Stock-Werbrouck en zoon), 1858, p. 18-22).

Mededelingen
Marcel Buyse (Hooglede), Jan Heyman (Roeselare), Antoon Matten  (†), Luc Pillen (Oostkamp), Johan Strobbe (Roeselare) en Filip Vandevelde (Beitem), allen gewezen lesgevers aan het Klein Seminarie of de Land- en Tuinbouwschool.

Werken
- Lieven Denewet & Pierre Mattelaer, Guido Gezelle en de molens, Molenecho's, XXVII, 1999, 1.
- Pierre Mattelaer, De watermolens van het Leiegebied, De Leiegouw, jg. 2009.
- Lieven Denewet, Molenflash. De visie van Guido Gezelle op een watermolen: als vervuiler van de stroom en als ontkerstenaar van de goddelijke natuur!, Land in Zicht, LXXX, 2011, 4, p. 12-17.
- L. Pillen & J. Pollet, 175 jaar Klein Seminarie te Roeselare, Roeselare, 1982, p. 72-74.
- E. Derluyn, Zo haalde ‘De Mandelbeke’ dan toch de filosoof Gezelle het Semniarie binnen, Gezellekroniek, VII, 1971, p. 45-54.
- A. Deweerdt & W. Vallaey, Roeselare in Gezelles tijd, in: Langs de Mandelbeke. Guido Gezelle te Roeselare. Historische tentoonstelling Klein Seminarie 13 maart - 15 mei 1999, Roeselare, 1999, p. 29-39.
- P. Bentein, Gezelle en het katholiek reveil, in: Langs de Mandelbeke…, p. 93-109.

Persberichten
- A. Denys, De verdwenen windmolens van Rousselare, in: De Rousselaarsche Bode, 09.03.1935.
Algemeene belangen (maatregelen tegen wateroverlast, o.a. sluizencomplex aan de watermolen).

Overige foto's

Watermolen van het Klein Seminarie, Roeselare, Verzameling Ons Molenheem | Database Belgische molens
© Verzameling Ons Molenheem
Watermolen van het Klein Seminarie, Roeselare, Overstroming in de winter 1964-'65 (coll. Stadsarchief Roeselare) | Database Belgische molens
© Overstroming in de winter 1964-'65 (coll. Stadsarchief Roeselare)