Watermolen
Roeselare, Vlaanderen, West-Vlaanderen
- Naam
- Watermolen, Waterkot, Oostwaterkotmolen
- Ligging
- Langebrugstraat 3
8800 Roeselare
oostzijde
Tennisclub Roeselare, Park Rodenbach
op de Mandel
kadasterperceel B767
Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Gebouwd
- voor 1480 / na 1646
- Verdwenen
- 1646, oorlog / eind 17de eeuw (oorlog) / nog fundamenten tot ca. 1830
- Type
- Onderslag watermolen
- Functie
- Korenmolen
- Bescherming
- niet
- Database nummer
- 3445
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
Het Waterkot, Oostwaterkot of gewoon Watermolen was een graan- en oliewatermolen op de Mandel aan e oostzijde van de Langebrugstraat (nr. 3) waar nu Tennisclub Roeselare in het Park Rodenbach is gelegen. Hij lag nabij de samenloop van de Sint-Amandsbeek en de Mandel.
De watermolen lag er bij het binnenvaren van Roeselare op de Mandel. Het was blijkbaar ook de eindbestemming van de enkele schepen of boten die Roeselare heel sporadisch aandeden.
De watermolen bestond al in 1480, was in het bezit van de burggraaf van Roeselare die ook het recht op de Mandel bezat, en werd jaarlijks verpacht.
In het midden van de 16de eeuw was Jan Odevaere de pachter-molenaar. Hij geraakte in onmin met Katheline van Halewijn, vrouw van de burggraaf Joris van Halewijn, die er niets beters op had gevonden om de toegang tot de meersen bij de watermolen door een hekken af te sluiten. Noch Jan Odevaere noch de boeren konden voortaan met hun beesten in de meersen nabij de watermolen geraken. Jan Odevaere trok daarop naar de Raad van Vlaanderen en kreeg er zijn gelijk. Voortaan zou er een vrije "passage" blijven.
In 1549 ging molenaar Andries Odevaere een proces aan bij de Raad van Vlaanderen omwille van het recht op vrije maalderij.
"Wij wouter de breede, passcharis de coninck, gillis vander hamme, lampsin vander luere en heindric feys, scepenen zinde in desen tijden ons geduchs heeren ende princen mer adolf van cleven, heere vanden landen van winendaele, van zinder vierschaere van rousselaer-ambacht, ende Joncheere Jooris, heere van halewijn, ende burchgrave van rousselaere en dat daer an cleeft, doen te weten allen de gonen die dese letteren zullen zien ofte hooren lesen dat ter cause van eender baille, staende up de voorseyde heerlichede, tusschen de watermuelen toebehoorende edele ende werde vrauwe Katheline van halewijn, vrauwe van watene ende burchgraefnede van rousselaere, over een zyde, ende den goede toebehoorende Jan Odevaere, over anderen;
de welcke baille de voornomde vrauwe hadden ghedaen sluten, zo dat den zelven Jan noch zinen pachtere daer duere met huerlider beesten ende anderes niet varen noch keeren en mochten, danof hy hem maintineerde te wesen in possessie.
Omme twelc den voornomden Jan ghetrocken was voor hooghe, edele ende moghende heeren, minen heeren vanden edelen rade in Vlaenderen. Daer hy van hemlieden vercreghen hadde zekere letteren van commissien inhoudende complaincte int cas van nieuwichede ende die ter executie gedaen legghen naer hueren vorme en inhouden, alzo behoort.
Zo zyen voor ons commend de voorseyde vrauwe ende ooc den voorseyden Jan, kenden dat zeker traictie tusschen hemlieden van dies voorseyt was, ghemaect was, by tusschen sprekene van goede lieden, inder manier hier verclaerst,
te wetene dat de voorseyde vrauwe consenteerde den voornomde Jan zine possessie, ende dat mitsdien den voorseyden Jan, zine hoirs ende naercommers ende huerlieder pachters zullen moghen tallen tyden dat hemlieden belieft met huerlieder waghenen, peerden en andere beesten, by nachte ende by daeghe gaen, varen en keeren daer de voornomde baille, en up dat gheviele dat mer vrauwe de zelve baille gheliefde te doen sluiten ze es gheaccordeert datmen den sluetel legghen zal inde zelve watermuelene, en dat Jan, zinen hoyrs ofte huerlieder pachters, cause hebbende vanden voorseyden goede, daer omme zullen moghen gaen ofte zenden inde zelve muelene, en dat mevrauwe ofte huer dienaers ghehouden werden hemlieden den zelven sluetele te leverene".
Deze vrije passage was reeds in 1480 bekrachtigd geweest: "In kennesse van desen zo hebben wij scepenen voornompt dese letteren ghezeghelt elc onser met zinen zeghele huuthanghende, den XXen dach van Ougst int jaer ons heeren duust vierhondert en tachtentich. Dit was aldus gheregistreert by accorde van schepenen ten XXXen July 1549".
Rond het Waterkot waren nog landerijen gelegen die genoten van "servituten". Wanneer Pieter Deechbroot op 16 april 1602 een stuk land verkocht aan Michiel Prowey "liggende zuut oost Rousselare, zoo men gaet naer twatercot" kreeg hij ook meteen vrije passage om te rijden "ende varen met zole (?), zaet ende messewaghens, ende met zulck servituut als ander landen ghecostumeert zyn van doene.."
Over de toenmalige gebruikers van de watermolen hebben we het raden. De Roeselaarse burggraaf, eigenaar van de watermolen, palmde ondertussen wel de omliggende gronden in.
Op 25 april 1601 werd een verkoopsacte ondertekend waarbij de toenmalige burggraaf, de Montoye, vier vijfde van "onbehuusde hofstede metten materialen, boomgaert ende merschen daermede gaende, ligghende onder Rousselaerambacht ten watercote, groot tsamen ontrent twee ghemeten lants" opkocht van de gebroeders van Stamps die in Sint-Winoksbergen verbleven (wellicht uit Roeselare gevlucht tijdens de ongure tijden op het einde van de 16de eeuw). Het resterende vijfde deel had hij al eerder in bezit.
Toponymische vermelding uit 1571: "bachten de watermeule, ande oostzyde van tstraetken welc aldaer naer Rumbeke loopt".
In 1603 was deze watermolen verpacht aan Amand Snaet. Samen met de watermolen pachtte hij ook de Noord- en Oostmolen. Deze pacht was niet gering zodat twee personen, Wouter Vercruuce en Pieter van Hulle, zich borg stelden voor de dekking van de pachtsom: "Compareerde voor Burchmeestere ende Scepenen der stede van Rousselare: Woulter vercruuce, woenachtich binnen Meenen. Den welcken hem constitueerde boorghe ende principael over Amandt snaet, ter cause vanden jaerlicxschen pacht vande windmuelens noort ende oost, mitsghaders den watermuelene.
Volghende den prys ende conditien inden pachtbrief ghementioneert. De zelve muelens al staende binnen Rousselare voornompt, toebehoorende mijn heere den Burchgrave der voorseyde Stede, te wetene over de helftscheede vande voornomde muele pachten, nevens Pieter van hulle...
Bij het Waterkot lag ook een "maerlepit". Dit weten we uit een verpachting bij het nabijgelegen bunder land dat op 6 spetmeber 1608 verpacht werd aan Joos Salme.
Marel is mergelaarde, vooral gebruikt tot verbetering en bemesting van gronden. Het is een vettige aardsoort bestaande uit klein en koolzure kalk. Marel wordt ook gebruikt als potaarde en diende ook als bouwstof voor lemen huisjes. In oostelijk Roeselare kwamen tal van marelputten voor.
We zien de molen aangeduid op "De Caerte der Stede ende vrijhede van Rousselar met de palsteenen aldus gemaeckt by my onderschrev(en) geswooren erfachtig Lantmeter. Torconden 5 mey 1641" van Lowys de Bersaques als een gewoon gebouwtje met een waterrad op de Mandel en met de benaming "Watermeulen"
In 1646 werd de molen vernield door de te Roeselare ingekwartierde Spaanse soldaten.Hendrik Mestdach was rond 1666 molenaar op het Waterkot en op de Oostmolen (windmolen) van Roeselare.
In het begin van de 18de eeuw draaide de watermolen niet meer, vanwege opgelopen oorlogsschade (einde 17de eeuw). In het "Terrierboek" van 1729 lezen we dan ook de vermelding "van toude watercot".
In 1764 deed Benoit de Crock, burger van Roeselare, een aanvraag bij de Financiële Raad te Brussel om een olie- en schorswatermolen op te ri chten langs de rivier de Mandel, op ongeveer een kwart mijl van de stad, wijk "watercot", waar voorheen al een watermolen stond.
Het kwam niet tot een realisatie want in 1778 want het college van burgemeester en schepenen van Roeselare-Ambacht opperde o.m. dat er genoeg korenwindmolens zijn. Ziehier hun volledige tekst:
"Borgemeester ende Schepenen van de ambagten van Rousselaere certificeren ter requisitie van d'heer Pieters Degeest over ende uyt den naeme van zijne Vrouwe principaele haer Ex(cellent)ie de Princesse van Montmorency als burggravinne van de stede ende van dezen ambagte datter aen ons gene klagten en zijn gedaen geworden van wegens de inwoonders der zelvers ambagte nogte oock van geen opsetene der prochie van Rousselare ... over de bedieninge van het maelen van hunne graenen tot hunne slete ende gebruyck zoo van menschen als beesten, bijgevolge oordeelen dat er genoegsaeme cooren wintmolens zijn om de gemeenten facil te bedienen en waer het saecke datter in de voorvallende windeloostijden klagten kwaemen te vallen den eenigsten middel waer het erstellen vanden waetermolen die door den oorloge is vernietight geworden wanof nog een deel der fondamenten te zien zijn, gestaen hebbende digte jegens het gehugte van Cleen Spangien op de rivier den mandel. Actum in 't college ter ond. verg. van den 26 Maerte 1779" (Stadsarchief Roeselare, 1186, f° 160v°).
We zien op deze plaats geen watermolen aangeduid op de Ferrariskaart van ca. 1775. Toch waren de fundamenten van de vroegere molen nog tot rond 1830 aanwezig.
Lieven DENEWET & Geert HOORNAERT
Literatuur
Archieven
- Algemeen Rijksarchief Brussel, Financiële Raad, nr. 1873 (aanvraag uit 1764)
- Rijksarchief Gent, Raad van Vlaanderen, nr. 16361.
- Stadsarchief Roeselare, 1031, nr. 1922.
- Stadsarchief Roeselare, 1186, f° 160v°.
- Lowys de Bersaques, "De Caerte der Stede ende vrijhede van Rousselar met de palsteenen aldus gemaeckt by my onderschrev(en) geswooren erfachtig Lantmeter. Torconden 5 mey 1641"
- Ferrariskaart (ca. 1775) (niet aangeduid)
- Atlas der Buurtwegen (ca. 1844) (niet aangeduid)
Uitgegeven bronnnen
- Favorel N., Zantingen, dl. 56, p. 120121; dl. 86, p. 60-81, 86; dl. 69, p. 822; dl. 89, p. 9.
Werken
- Joseph Delbaere, "Verdwenen molen te Roeselare" (Watermolen op "Cleen Spaignien), Ons Heem, XV, 1960-1961, nr. 1, p. 19.
- Denys Désiré, Toponymie van Roeselare, Roeselaars plaatsnaamkundig woordenboek, Roeselare, 1952, top.nr. 2456-2463; herdruk: Kortemark-Handzame, 1982.
- De Potter F., Schets eener Geschiedenis van de Stad Rousselare, Roeselare, 1875.
- Dochy B., Geschiedenis van de Stad Roeselare vanaf de oudste tijden tot heden, s.l., 1949.
- Geert Hoornaert, Molens op Krottegem, in: Krottegem, de wijk van "Over-Statie", Roeselare, 2001, p. 18-20.
- Pierre Mattelaer, De watermolens van het Leiegebied, De Leiegouw, jg. 2009.
- Geert Hoornaert, De korenwindmolens en de watermolen van de Roeselaarse burggraaf tijdens de XVIde en XVIIde eeuw, Rollarius, XXX, 2001, nr. 1, p. 4-10.
- Geert Hoornaert, Octrooi-aanvragen tot het oprichten van molens (1776-1788), in: Rollarius, 1989, p. 219-221.
- Geert Hoornaert, De stampkotmolens langs de Spanjestraat in de 16de en 17de eeuw, Rollarius (Roeselare), XXIX, 2000, nr. 6.
- Jozef Huygebaert, Ferdy Callewaert & Pol Dejonghe, Geschiedenis van de Onze-Lieve-Vrouweparochie te Roeselare: 1892-1973, Roeselare, 1974.
- K. De Flou, Toponymie van Westelijk Vlaanderen..., Brugge, dl. XVII, p. 101-103.
- M. Coornaert, Watermolens en hilteweren in West-Vlaanderen, Jaarboek van de Geschied- en heemkundige kring De Gaverstreke, 1980, p. 45-53 (48).
Persberichten
A. Denys, De verdwenen windmolens van Rousselare, in: De Rousselaarsche Bode, 09.03.1935.