Zuidmolen
Lo (Lo-Reninge), Vlaanderen, West-Vlaanderen
- Naam
- Zuidmolen, Gasthuismolen, Vandammes molen
- Ligging
- Zuidstraat 21
8647 Lo (Lo-Reninge)
Kadasterperceel sectie C nr. 548.
Vlaanderen - West-Vlaanderen
- Gebouwd
- voor 1494
- Verdwenen
- 1919, sloop na oorlogsschade
- Type
- Staakmolen met open voet
- Functie
- Korenmolen
- Bescherming
- niet
- Database nummer
- 2304
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
Benamingen
Zuidmolen (naar de ligging, in het zuiden van Lo), Gasthuismolen (naar de eigenaar, het Gasthuis), Vandammes molen (naar de huurder-molenaar rond 1900).
Vermeldingen:
- Zuidmolen: Ten al zuut vander zuut mulne van loo (1494); Inde prochie van Loo, ... oock een weynigh oost vanden Zuijdtmeulen (1739); Inde prochie van Loo, zuijdt aenden Zuijdtmeulenwal (1739); zuijtmeulen (1742): suytmeulen van dit Gasthuys (1753);
- Gasthuismolen: besuder gasthuus molen (1411); gasthuus muelen (1555); den gast huus meulen van Loo (1674); gashuijs muelen (1698); opde gasthuys meulen (1718); In Loo,... aen het landt daer den gasthuijs meulen op staet (1739); gasthuysmeulen (1742); gasthuijsmolen (1766); in Loo... bezuyden den gasthuijs meulen (1769); den gasthuijs molen (1784); gasthuijs molen (1793-1796).
Type / technische kenmerken
Staakmolen. Tweezolder. Houten pestelroeden. Zadeldak. Gewitte teerlingen. Ernaast stond een rosmolen, gebouwd in 1632 en verdwenen tussen 1800 en 1830.
Functie
Korenmolen
Ligging
Zuidstraat 21, achter de huidige Brandweerkazerne van Lo (vroegere bewoners Eric Deman en Lena Notredame), schuin achter hoeve 't Molenhof. Kadasterperceel sectie C nr. 548.
Oprichting
Vóór 1494.
Eigenaars en molenaars
De molen was in het bezit van het Sint-Janshospitaal te Lo, dat in de 19de eeuw het Burgerlijk Gasthuis werd. Alle molenaars huurden dus de molen van dat hospitaal en dit om de drie jaar (17de eeuw) en om de zes jaar (18de eeuw):
- 1555: Michiel van Arck
- 1622: Jan du Plat
- 1626: Jan van Beveren
- 1627 - 1629: Guillame Verstraete
- 1629 - 1634: Joos van Esschenbrouck
- 1634 - 1639: Jan de Poortere
- 1639: Anthone Schillewaert
- 1650 - 1652: Dieryck Hallynck
- 1652 - 1658: Guillame Mavault
- 1658 - 1666: Pauwels Dobbelaere, eerst voor 39, later voor 36 ponden groten per jaar
- 1666 - 1669: Weduwe Pauwels Dobbelaere > Dieryck Schodyts, 31 ponden groten per jaar
- 1669 - 1678: Maerten Verstae, eerst voor 28, later voor 26 ponden groten per jaar
- 1685 - 1688: ? voor 30 ponden groten per jaar (voorzien was: 32 ponden groten)
- in 1697: Daniël Baroen.
- vóór 1742 - : Joseph Vercamer
- tot 1754: weduwe van Joseph Vercamer
- 1754: Jacobus Schereel (gehuwd met de we-duwe Vercamer) voor 17 ponden groten per jaar
- 1754-1766: Josephus Jacobus Ghyselen voor 16 ponden groten per jaar (in 1759)
- 1766: Pieter Jacobus de Rudder, jongman uit Westvleteren
- 1766 - 1784: Pieter Joseph Duytschaver - Vanhee, afkomstig uit Boezinge (kocht in 1784 de Westmolen van Lo aan).
- 1784 - na 1823: Petrus Jacobus Verfaillie (Merkem 1751 - Lo 1825), gehuwd met Josepha Coleta Boudry (Langemark 1764 - Lo 1844). Zijn vader Petrus Jacobus Verfaillie-Samyn (Langemark, 1719-1794) was eigenaar-molenaar van de Eeckhoutmolen te Langemark. Zijn neven Petrus Franciscus en Clemens Antonius Verfaillie waren eigenaars-molenaars van respectievelijk de Hoflandmolen en de Tempelaremolen te Reninge.
Petrus Jacobus Verfaillie werd op de Zuidmolen bijgestaan en opgevolgd door zijn zonen Pieter Albert (Lo, ca. 1791 - 1822) die ongehuwd bleef, Ange Albert Eugène Verfaillie (Lo, 1799 - 1847), gehuwd met Josepha Joanna Vanuxem (Lo, 1795-1870) en Jean-Baptiste Verfaillie (Lo, 1794-1884), gehuwd met Maria Theresia Woestijn (Lo, 1796-1846). Deze laatste had een gelijknamige zoon (Lo, 1825-1876) die ongehuwd bleef en ook maalde op de Zuidmolen. De jaarlijkse huurprijs bedroeg in 1790-'96 voor de windmolen, de rosmolen en het molenhuis (dat kort voordien nieuw gebouwd was) 432 ponden parisis. In de Franse tijd was dat 192,28 frank.
Rond 1900 was Idesbald Vandamme er molenaar en bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog M. Maeyaert.
Molensteenscherpers te Lo:
- Moerman Jules, °Reninge 12.07.1873, +Lo 24.02.1944, gehuwd met Angèle Doheyn
- zoon Michel Moerman, °Lo 11.08.1908, +Lo, 11.11.1970, gehuwd met Maria Deman
Feiten en gebeurtenissen
De burgemeesters en schepenen van Lo verklaarden in 1616 dat de Gasthuismolen, door zijn ligging in het zuiden van de stad, hinder ondervond van de bebouwing van Lo. Dat was vooral het geval in de zomer, wanneer de wind uit het noorden kwam. (Met dat laatste doelen ze op de zeebries). Daarom stelde de magistraat dat de ene Zuidmolen niet volstond om de groeiende bevolking van Lo te bedienen. Ze steunden dan ook de vraag van de prelaat van de Sint-Pietersproosdij om een nieuwe windmolen (de Westmolen) te bouwen.
Rond 1622 kreeg molenaar Jan du Plat jaarlijks 9 ponden uitbetaald van het Sint-Janshospitaal op een rente van 144 ponden op de Zuidmolen.
In 1632 werd naast de molen een rosmolen (assecot) gebouwd. Molenaar Joos van Eschen-brouck kreeg daarvoor jaarlijks 16 ponden 15 schellingen door het Gasthuis uitbetaald. Dat was in aflossing van een rente van 268 ponden op de rosmolen.
Op 20 november 1664 kreeg molenaar Paul Dobbelaere het bezoek van deurwaarder Beerts. Die sommeerde Dobbelaere dat hij binnen de 14 dagen het oprichtingsoctrooi van de molen aan de ontvanger-generaal Gilles Ferdinand Stalins moest voorleggen. De bestuurders van het Godshuis deden al het mogelijke om dat octrooi te vinden. Ze vonden het echter niet:. Ze gaven aan: "Wellicht is het ontvreemd tijdens de laatste oorlogen met la ruine totalle van de stad en la grande desolation van het hospitaal". Ze meldden ook dat de opbrengsten van de molen dienden voor het onderhoud van de armen. Op 4 december 1664 verleende de Rekenkamer van Rijsel, in naam van de koning van Spanje, het octrooi om de molen verder te mogen gebruiken. Er moest een jaarlijkse cijns ter waarde van een halve mud tarwe betaald worden (volgens de spijker van Sint-Winoksbergen). De bestuurders van het Hospitaal kregen eveneens het recht van "vrijdom" Dat hield in dat het jaarlijkse wyntgelt kon afgekocht worden. Deze afkoop werd voltooid in 1698, ook al was de kasselrij Veurne met Lo toen ingelijfd bij Frankrijk. Toch moest in 1700 nog steeds een jaarlijkse rente van 7 pond 10 stuivers betaald worden.
In de periode 1658-1678 verminderde de huurprijs stelselmatig, van 39 naar 26 ponden groten Vlaams per jaar (zie bij "eigenaars en molenaars"). Wellicht konden de molenaars geldige redenen aanvoeren, zoals dervingen van inkomsten. Die periode kenmerkt zich trouwens door regelmatige Franse invallen. In 1685 werd zelfs gemeld dat het gasthuis gheen ghelt en hadde om de molenaar 36 ponden uit te betalen. Daarom werd de huurprijs verminderd van 32 naar 30 ponden. In de 18de eeuw daalde de huurprijs tot 16 à 17 ponden groten per jaar. Een zaakgelastigde van de Vrouw van Reninge sprak daarover zijn ongenoegen uit. In drie bewaarde brieven van 1753 en 1771 aan de bestuurders van het Gasthuis riep hij op deze prijzen op te trekken. Zo verwees hij naar de Hof- of Princemolen van Oostvleteren en de eigen molen te Izegem, die in 1771 voor 150 ponden groten verhuurd werd!
Molenmaker Jan Pieters Mattijs voerde met zijn knechten in 1698 herstellingen uit aan de Zuid-molen, waarvoor hij 20 £ gr. Vlaams ontving.
Op 12 juni 1742 ging een aanbesteding door voor werken aan het haudtwerck. Een meester-molenmaker had daartoe een bestek opgemaakt dat bewaard gebleven is.
De kruisplaten, de schoren (meester- en okselbanden) en de steenbalk dienden vervangen te worden. Daartoe moest de aannemer eerst het molenkot opschoren. De meesterbanden zou met twee tanden in de kruisplaten ingewerkt worden en het uitschuiven werd tegengegaan door een pen onder en boven. Indien de houtkwaliteit het toeliet, mochten de okselbanden uit de oude meesterbanden gemaakt worden. Ze dienden met een poot van 10 duimen (25 cm) breed in de kruisplaat te komen en ook 2 duimen (5 cm) diep in de staak. De nieuwe steenbalk zou 12,5 voeten (3,47 m) lang, 22 duimen (55 cm) dik en 25 duimen (62 cm) diep zijn. Deze balk moest kunnen passen in de oude haken van de moerstijlen en de onderliggende oude brasem kon opnieuw gebruikt worden. Op ongeveer 3 duimen (7,5 cm) van de top van de staak werd een nieuwe dubbele nok ingelaten. Een ijzeren snoer zou deze staak en nok bijeenhouden. Na de toewijzing van de werken moest alles in acht dagen tijd gebeuren, zodat er zo weinig mogelijk werkverlet was voor de molenaar! Op 10 juni 1742 werden vijf molenmakers aangeschreven: Jacob vande Walle en Pieter Verhaeghe uit Diksmuide, Jan Baptiste Bey uit Poperinge, Jan Francis de Leu en Philippus de Gruyttere uit Ieper.
Alle herstellingen aan de wind- en rosmolen waren ten laste van de huurder, met uitzondering van de teerlijngen en de voetijngen. De min- of meer-waarde van de molen bij de huurwisseling werd (volgens prijsschatting van twee molenmakers) tussen de afgaande en opkomende molenaar verrekend. Een bijzondere bepaling was dat de huurder verplicht was te doen slapen ofte selve te slapen op den meulen inde coutse als van oude tijden (huurvoorwaarden 1742). Bij niet-naleving zou hij moeten opdraaien voor alle schade die daaruit kon voortvloeien.
In de nabijheid van de molen stond ook een huisje op cijnsgrond van het Sint-Jansgasthuis. Hun bewoners mochten het huis niet vergroten of verhogen en rondom ook geen bomen planten. Dit alles was om de windvang van de molen niet te belemmeren (aldus het cijnspachtcontract van 1753 tussen het Sint-Jansgasthuis en molenaar Jacobus Schereel).
De molenmakers Pieter Joannes Philips en Pieter Joannes Duforret voerden op 30 april 1784 een molenschatting uit. Er was immers een nieuwe molenaar (Petrus-Jacobus Verfaillie) aangetreden. Ze schatten het draaiend werk op 3099 £ en 16 sch. par. en het staande werk (de koten met de blockyn-gen) op 2903 £, of samen 6002 £ 16 sch. par.
Onder Napoleon werd zoon Pieter (Petrus Albertus) van molenaar Pieter (Petrus Jacobus) Verfaillie-Boudry ingelijfd bij het Franse leger en verbleef hij in 1810 in Spanje. Op 22 maart 1810 richtte hij vanuit Spanje een brief aan zijn ouders: A monsieur monsieur pierre Verfaillie meunier a loo arrondissement de veurene partiment de la lijs a loo sito sito furnes. Hij maakte melding dat hij vanuit San Sebastian dieper in Spanje was getrokken, in de richting van Portugal. Hij stond altijd greed (gereed) om te vegten. Hij had twee à drie vernielde Spaanse steden gezien. In de brief klaagde hij dat hij heel slegt was geweest en dat hij van zijn ouders geen antwoord en geen geld had gekregen. Ook van zijn alderliefste soet Joanna gisel had hij nog geen brief ontvangen, ondanks de vele brieven die hij haar geschreven had Hij vroeg zich af of zij niet meer en peist op mij. Verder wilde hij weten of zijn broer nog ver van de dienst af was, zodat hij een certificaat kon krijgen. Petrus Albertus overleefde zijn soldatentijd en kon terugkeren naar Lo.
Op 3 juli 1823 wilden enkele ontevreden Lonaars tegenover de belasting op het gemaal (ingesteld door koning Willem I in 1821) naar de Zuidmolen trekken. Ze zouden er - met of zonder de vereiste maalbiljetten - hun graan laten malen. Omwille van de bendevorming werd de 28-jarige bendeleider Alexander Deconinck, geboren te Stavele en wonend in Lo, opgesloten in het gevanghuis te Lo. Ook Philippus Coemelk, zijn echtgenote Rosa Verslype, Philippus Dumortier en de weduwe van Decorte - allen werklieden uit Lo - werden op 8 juli ondervraagd door de politie van Lo. Dit opstootje illustreert het algemeen ongenoegen van de bevolking over de ingestelde belasting op het gemaal.
De kadasterdiensten rangschikten de molen in 1834 als windkorenmolen 1ste klas en begrootten hem op 266 frank.
Op 18 oktober 1914 sloegen Franse legioensoldaten ("Spahis") hun tenten op in de weide achter de Gasthuismolen. Ze waren gekleed in broekrokken, droegen een tulband en witte mantels. Met hun wagens en karren sloten ze de Zuidstraat af. Op 21 oktober 1914 werd molenaar M. Maeyaert door Franse territoriale troepen bijna gefusilleerd als spion, omdat hij zijn molen een halve teerling had gedraaid.
Verdwijning
Na oorlogsbeschadiging, gesloopt in 1919 door molenmaker Henri Lejeune (Westvleteren, 1892-1965).
Lieven DENEWET, Hooglede
Literatuur
Lieven Denewet, "Van drijvers of ketsers - Molen te Lo-Reninge, Molenecho's - Vlaams tijdschrift voor Molinologie XXXIV, 2006, 2, p. 61-164.
Archieven
Algemeen Rijksarchief Brussel, Rekenkamer van Vlaanderen en Brabant. Dozen, nr. 775/2
Archief Groot Seminarie Brugge, Fonds Eversam, doos 7, Rolle forme van Terrier van den meerderen deel der goederen competeerende D'abdye van Eversam, emmers den meerderen Deel van dien mit noch 2 particulier rollekens in vanden Landen in Stavel, Eversam, Broucken ende ander bewijs van goederen de selven voorder competeerende als hier by dese rolle bekent synde van ontrent den jaere 1400 ende gecotteert: O.O. [1411, 17de-eeuws opschrift]
Archief Groot Seminarie Brugge, Fonds Eversam. Rekenijnghe 1718, f° 20.
Archives départementales du Nord, Lille, Série B (Chambre des Comptes), n° 1672, f° 24 r°-v° (octrooi 1664; noot: de folio's 25, 26 en 27 zijn uitgescheurd).
Privaat archief, Dagboek van H. Vandergucht (1872-1956, Lo).
Rijksarchief Brugge, Aanwinsten, nr. 1882 / b (verkoop van de Westmolen, 1784).
Rijksarchief Brugge, Aanwinsten, nr. 6332 (proces-verbaal tegen bendevorming te Lo, 1823).
Rijksarchief Brugge, Bevolkingsregisters 1814-1816 - Lo (uitgave: VVF-Brugge, dl. XXV, 1987, p. 35).
Rijksarchief Brugge, Frans Fonds, nr. 3259bis (soldatenbrief Pieter Verfaillie, 22.03.1810).
Rijksarchief Brugge, Gemeentearchief Lo, nr. 243 (bewijsstukken der rekeningen, 1696-1792).
Rijksarchief Brugge, Gemeentearchief Lo; nr. 244 (pachtregister, 1661-1685, huurvoorwaarden 1742, bestek herstellingswerken 1742).
Rijksarchief Brugge, Gemeentearchief Lo, nr. 245 (pachtregister 1751-1777).
Rijksarchief Brugge, Kasselrij Veurne, nr. 1189, f° 23 v° (register van de tiende penning te Lo, 1555).
Rijksarchief Brugge, Kasselrij Veurne, nr. 1184 (Terrier de l'espier de Furnes ressortissant de l'ammanie de Loo, renouvelé par J.B. Bechemont, pendant les 3 années de sa ferme d'Ipres finies en 1739), register, in -f° (1739), f° 4-5, 103.
Stadsarchief Veurne, Oud Archief, Aangifte van het Molenbestand in de Kasselrij Veurne op last van luitenant Portes op 22.03.1700.
Stadsarchief Veurne, Oud Archief, nr. 320. Volkstelling Kasselrij Veurne, 1697. Uitgave door H. Ronse (Handzame, 1973), p. 79.
In het stedelijk museum van Diksmuide was (tot aan de vernieling in 1914) een terrier van de kerk van Lo uit 1494 aanwezig (zie onder "Noordmolen"). De melding van de Zuidmolen kwam er voor op f° 5r°.
Onuitgegeven studies
Stamboom van de familie Verfaillie, opgemaakt door André Verfaillie uit Niedernai (F) en Christian Syryn uit Elverdinge. Ze werd ons bezorgd door Luc Verfaillie uit Kessel-Lo en Luc Verfaillie uit Izegem.
Gedrukte bronnen en kaarten
Gemeente Loo. Oorspronkelijke Kadastrale Legger of Alphabetische-Lyst der Grond-Eigenaren, met omschryving van derzelver ongebouwde en gebouwde vaste eigendommen,... Brugge, P.C. Popp, 1840.
Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden (Ferraris), ca. 1775.
Kadastrale kaart van Lo door P.C. Popp, 1840.
Literatuur
J. CAILLIAU, Het molenbestand..., Molenecho's, XIII, 1985, p. 172-178.
S. DEBAEKE, a.w., p. 20, 21, 43.
K. DE FLOU, a.w., XVIII, 1938, kol. 675.
L. DENEWET, Verzet te Lo tegen de belasting op het gemaal in 1823, Molenecho's, XVI, 1988, 4, p. 134-135.
A.R. GOUSSEY, Een halve eeuw molenbouwer [Henri Lejeune, Westvleteren], in: Tentoonstelling van molens, 3 tot 18 augustus 1963, Nieuwpoort - Stadshalle, [Nieuwpoort], 1963, p. 12-13, overgenomen in: †Henri Lejeune, in: De Belgische Molenaar, LX, 1965, 8, p. 113-114.
A.R. GOUSSEY, Molensteenscherper Michel Moerman overleden, in: Bachten de Kupe, XIII, 1971, 3, p. 61-62.
H. HOLEMANS, West-Vlaamse..., p. 101.
R.J. MATTHYS, Lo tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918. Historische bijdrage bewerkt naar onuitgegeven schriftelijke en mondelinge bronnen, Lo, 1959, p. 5-6.
J. VAN BAKEL, Vlaamse Soldatenbrieven uit de Napoleontische tijd, Nijmegen, 1977, brief nr. 258.
P. VANNESTE & H. MISSIAEN, a.w., p. 21, 106.
Lorthiois Jacques, "Flandre Occidentale. Meuniers et moulins de West-Flandre", L'Intermédiaire des Généalogistes, n° 170, XXIX, 1974, 2, p. 116-126 (121).