Molenechos's Homepage Molenechos.org

Westmolen

Lo (Lo-Reninge), Vlaanderen, West-Vlaanderen

Verdwenen molen

Karakteristiek

Naam
Westmolen
Ligging
Hogebrugstraat 33
9647 Lo (Lo-Reninge)
ten oosten van de Lovaart
kadasterperceel C 7 (wind- en rosmolen)
na 1870: C2e (windmolen)
Vlaanderen - West-Vlaanderen
Gebouwd
1616
Verdwenen
1895, sloop
Type
Staakmolen met open voet
Functie
Korenmolen
Bescherming
niet
Database nummer
2302

Beschrijving / geschiedenis

Naam
Westmolen (naar de ligging, in het westen van Lo) Vermeldingen:
West molen (1784)

Type
Staakmolen. Tweezolder. Ernaast: een rosmolen (vermeld in 1784 als assecot, in 1849 en 1861).

Functie
Korenmolen

Ligging
Hogebrugstraat 33-35 (noordzijde), oostzijde van de Lovaart, achter het zogenaamd Oud Meulen-huus, huurhuis bewoond door Agnes Camerlynck.
Kadasterperceel sectie C nr. 7 (tot 1870); sectie C nr. C2e (na 1870).

Oprichting
In februari 1616 richtte de prelaat van de Sint-Pietersproosdij van Lo een verzoekschrift aan de Rekenkamer van Rijsel. Hij wilde een octrooi verkrijgen voor de oprichting van een koren-windmolen. Deze molen zou komen ter vervanging van een dergelijke molen, die de proosdij sinds onheuglijke tijden bij de kloostermuren bezat. Deze molen brandde echter tijdens de troebelen geheel af (zie onder Noordmolen). Sindsdien resteerde er slechts één molen te Lo (de Zuidmolen) en die was ontoereikend om de bevolking van de stad en parochie Lo te bedienen. De nieuwe molen zou komen op een stuk kloostergrond dat ongeveer 13 gemeten 2 linies en 51 roeden (ca. 6,28 ha.) groot was. Dat perceel lag naast de stad en de Lovaart, niet ver van de oude molenwal.
Jonkheer Josse Eghels uit Lauwe, heer van Schier-velde, raadsheer van de aartshertogen en ontvanger-generaal van West-Vlaanderen stelde een onder-zoek in. Hij liet het bericht bekendmaken op drie zondagen (8 maart, 27 maart en 10 april 1616) aan de kerken van Lo, maar ook van de omliggende plaatsen Pollinkhove en Nieuwkapelle. Al wie wilde protesteren, moest zijn grieven binnen de 14 dagen schriftelijk bij hem kenbaar maken.
En verzet kwam er inderdaad, vanwege de eigenaars van twee windmolens in Pollinkhove: Conrard Schetz (1553 - 1632), baron van Hoboken, landsheer van Hingene, heer van Pollinkhove enz. (eigenaar van de Hullebrugmolen) en van Jan Pitbrouck (eigenaar van de Mollemolen). Agent Robert van Sassen van Conrard Schetz schreef in april 1616 dat op de voorgestelde bouwplaats voorheen nooit een molen gestaan had. Deze stond van ouden tijde naast het klooster. Op zijn nieuwe locatie aan de Loodijck zou de molen niet ver van de Hullebrug- en de Mollemolen komen te staan. Door zijn ligging bij de Lovaart zou de molenaar de meeste parochianen van Pollinkhove en Lo-buiten kunnan aantrekken. Vanouds waren zij gewoon naar de molens van de opposanten te komen. Op zijn oude standplaats bij het klooster trok de molen deze inwoners niet aan.
De molens van de opposanten waren mits grote onkosten opgericht om de Pollinkhovenaren en de Lonaars ten westen van de Lovaart te gerieven. Met deze molens en met de reeds bestaande molen van Lo (de Zuidmolen) kunnen de inwoners van Lo-binnen (dat zeer klein is) en van Lo-buiten al zeer goed bediend worden.
De prelaat antwoordde dat de nieuwe plaats slechts op een boogscheut (boochschote) van de oude molenwal staat. De gestelde vrees door de opposanten staat dus los van de oude of nieuwe locatie. De oude wal is gelegen aan de vesten van Lo, verbonden met de Lovaart, zodat er vroeger ook scheepsvervoer mogelijk was. De parochianen verkozen echter de voetwegen te gebruiken en het graan met paard of ten halse te brengen. De nieuwe molen zal vooral ten dienste staan van de stad en de parochie Lo en niet van de Pollinkhovenaren. Van oudsher konden de Lonaars, die in goed getal zijn, gebruik maken van de meulen vanden Prelaet en vant gasthuus. Ze gingen niet naar de molens van Pollinkhove. Pas sinds het afbranden van de kloostermolen lieten inwoners van de West- en Noordhoek hun graan wel eens malen in Pollinkhove. De oude molenwal is ook niet erg geschikt voor een windmolen. Vóór de troebelen stonden er bomen, stallingen en schuren binnen het kloosterbeluik. Zij hinderden de windvang van de molen.
Deze bomen waren tijdens de troebelen geweerd en verbrand door de soldaten die in het klooster verbleven.
De eigenaars van beide molens te Pollinkhove lieten bij raadsheer Eghels geen verdere bezwaren meer horen. Die gaf op 9 augustus 1616 een gunstig advies en op 30 augustus 1616 verleenden de aartshertogen het octrooi.
De jaarlijkse recognitie werd bepaald op 45 groten en moest betaald worden zolang de molenstaak (l'estacque dudict molin) rechtop bleef. Als borg werden de molen en het terrein in hypotheek genomen. De molen mocht enkel gebruikt worden om graan te malen.

Eigenaars en molenaars
Tot aan de opheffing van de Sint-Pietersabdij in 1797, stond de molen op cijnsgrond van deze proosdij (later abdij).
In 1700 werd de molen begaan door de weduwe en kinderen van Martin Verslae (Oostvleteren 1641 - Lo 1699). Hij was driemaal gehuwd: opeenvolgend met Jacoba Lyssensoone, Petronelle van Steene en Martine Borry. Laatstgenoemde hertrouwde te Lo in 1699 met Pieter Provoost, die de nieuwe molenaar werd. Na het overlijden van zijn eerste vrouw Martine Borry in 1702, hertrouwde hij met Anne Therese Moyaert (Lo, 1680-1721). Op haar beurt hertrouwde zij in 1707, na het overlijden van Pieter Provoost in 1706, met Ambrosius Grimmel-prez, die de Westmolen aan het draaien bracht.
Zoon Jean François Grimmelprez (°Lo ca. 1710) was de enige erfgenaam. Hij was gehuwd met Anna Cornelia Boudyn (1711-Lo 1745) en verkocht de molen op 10 maart 1784 aan Pieter Joseph Duytschaver-Vanhee. Tot dan was hij pachter van de Zuidmolen te Lo. De Westmolen zou nog tot 1 mei 1784 gebruikt worden door Zacharias François Grimmelprez, zoon van de verkoper.
Pieter Joseph Duytschaver verwierf in 1799 ook het molenperceel, eigendom van de opgeheven abdij van Lo en aangeslagen als "nationaal goed".
In 1815 was de molen in het bezit van de toen 40-jarige molenaar Engel Speybrouck. Hij was afkomstig uit Ieper en huwde de weduwe (Vanhee) van Pieter Duytschaver. Als knecht had hij Karel Vienne (21 jaar in 1815) in dienst, afkomstig uit Gijverinkhove.
Charles Louis Duytschaver (ca. 1800-1849) volgde zijn stiefvader op. Daarna kwam zijn zoon Petrus Josephus Duytschaver. Op de laatste dag van 1861 werden de molen en de stoommachine (bij akte verleden voor notaris Syoen) verkocht aan landbouwer Pieter Leopold Van Parijs uit Esen. Hij moest de molen in 1870 overbrengen naar een belendend perceel dat hij sinds 1862 voor 36 jaar in erfpacht hield van Petrus Josephus Duytschaver-Bailleul. Laatstgenoemde overleed in 1874, zijn weduwe in 1889. De erfgenamen verkochten de grond in 1890 aan de hoger genoemde Van Parijs, die evenwel een jaar later stierf. Zijn erfgenamen verkochten de molen en de vuurmachien in 1893 aan molenaar Amand Berten. Hij maalde echter liever met stoom en liet de windmolen spoedig afbreken.

Feiten en gebeurtenissen
In 1700 betaalde de eigenaar jaarlijks 48 ponden parisis aan de Sint-Pietersabdij van Lo, als cijns-geld voor de ligging van de molen op abdijgrond. Bovendien betaalde hij 6 ponden windgeld.
In akten van 1784, 1849 en 1861 werd naast de windmolen een rosmolen vermeld. De akte van 1784 meldt het bestaan van een stenen looppad (steenen overganck) omheen de rosmolen (assecot). Rond 1780 werd een nieuwe wiekenas (asse) geplaatst.
De verkoop van 1784 werd verleden voor de magistraat van Lo. Ze omvatte de windmolen, de rosmolen (assecot), het molenhuis, stallingen en andere gebouwen, gelegen op 200 roeden eeuwige cijnsgrond van de abdij van Lo.
Voor die cijns moest jaarlijks op 1 augustus 48 ponden groten parisis aan de abdij betaald worden. De molen was vrij van het recht van wyndgelt: de voorzaten van de verkoper hadden het afgekocht De eigenlijke koopprijs bedroeg 1300 ponden groten Vlaams-Brabants courant geld. Hiervan werd 300 ponden contant betaald; de overige 1000 ponden zou jaarlijks met 45 ponden afgelost worden, tegen een intrest van 4,5 % (of 4 % bij de betaling binnen de 6 maanden). Een aardigheid is dat één guinée zou betaald worden voor de dochter van de verkoper en één Franse kroon voor zijn maerte (dienstmeid)!
De kadasterdiensten rangschikten de molen in 1834 als windkorenmolen 2de klas en begrootten hem op 248 frank.
Vóór 1861 werd een stoommachine in een bijgebouwtje geplaatst.
In 1870 werd de molen verplaatst naar een nabijgelegen perceel, waar nieuwe teerlingen gemetseld werden. De molen moest immers plaats ruimen voor de aanleg van de afleiding van de Sint-Machuitsbeek. Hierbij werd een deel van de gracht gedempt die vanaf de Lovaart naar de omwalling ter hoogte van de Westpoort liep.

Verdwijning
Gesloopt in 1895. Daarna werd nog verder gemalen met de stoommaalderij. Op 20 december 1900 brak er brand uit. De molenaar werd door het parket van Veurne aangehouden. Begin 1901 bekende hij de dader te zijn geweest van de brandstichting...

Lieven DENEWET

Literatuur

Lieven Denewet, "Van drijvers of ketsers - Molen te Lo-Reninge, Molenecho's - Vlaams tijdschrift voor Molinologie XXXIV, 2006, 2, p. 61-164.
Archieven
Algemeen Rijksarchief Brussel, Rekenkamer van  Vlaanderen en Brabant. Dozen, nr. 775/2.
Rijksarchief Brugge, Aanwinsten, nr. 1882 (verkopingen van 1784 en 1799).
Rijksarchief Brugge, Bevolkingsregisters 1814 - 1816 - Lo (uitgave: VVF-Brugge, dl. XXV, 1987, p. 30).
Stadsarchief Veurne, Oud Archief, nr. 1163. Aangifte van het Molenbestand in de Kasselrij Veurne op last van luitenant Portes op 22.03.1700.
Gedrukte bronnen en kaarten
Gazette van Brugge en der Provincie West-Vlaanderen, 108de jg., nr. 5, zaterdag 12 januari 1901, p. 2, kol. 2 (exemplaar  in Stedelijke Bibliotheek Brugge) (bekentenis brandstichting).
Gemeente Loo. Oorspronkelijke Kadastrale Legger of Alphabetische-Lyst der Grond-Eigenaren, met omschryving van derzelver ongebouwde en gebouwde vaste eigendommen,... Brugge, P.C. Popp, 1840.
Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden (Ferraris), ca. 1775.
Kadastrale kaart van Lo door P.C. Popp, 1840.
Onuitgegeven studies
Stamboom van de familie Verfaillie, opgemaakt door André Verfaillie uit Niedernai (F) en Christian Syryn uit Elverdinge. Ze werd ons bezorgd door Luc Verfaillie uit Kessel-Lo en Luc Verfaillie uit Izegem.
Literatuur
J. CAILLIAU, Het molenbestand in de Westhoek in 1700, Molenecho's, XIII, 1985, p. 172-178.
K. DE FLOU, a.w., XVII, 1936, kol. 415.
H. HOLEMANS, Rosmolens in de provincie West-Vlaanderen in de periode 1834-1900. Deel 5, Studiekring Ons Molenheem, 1994, 1, p. 3-8.
H. HOLEMANS, West-Vlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1980, IV, Kinrooi, 1997, p. 100-101.
P. VANNESTE & H. MISSIAEN, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie West-Vlaanderen. Gemeente Lo-Reninge bestaande uit deelgemeenten Lo, Noordschote, Pollinkhove en Reninge, Brussel, 2005, p. 33.