Mechelen, Vlaanderen - Antwerpen
- Naam
- Rode Molen, Rooie Molen, Kruiskensmolen, Molen van 't Kruisken
- Ligging
- Liersesteenweg 258
2800 Mechelen
oostzijde
tegenover Oude Liersebaan
nabij Capucienentoren
kadasterperceel B131
Vlaanderen - Antwerpen
- Gebouwd
- ca. 1494 / 1611
- Verdwenen
- 1591, brand / 1912, sloop
- Type
- Staakmolen met open voet
- Functie
- Korenmolen
- Bescherming
- niet,
- Database nummer
- 4772
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
De Rode Molen was een houten korenwindmolen op de oostzijde van de Liersesteenweg, nr. 258, tegenover de Oude Liersebaan, ter plaatse Kruiskens, wijk Rodemolen.
Aan de Liersesteenweg in Mechelen ter hoogte van de Eikestraat komt een nieuwbouwproject van 48 woningen, een energiezuinige woonwijk verdeeld in 3 zones, die ieder één architecturaal geheel zullen vormen. Er komt in de wijk ook een nieuwe straat. De voltooiing van het project is gepland in de zomer van 2016. Deze nieuwe woonwijk kreeg al de naam Rode Molen mee en de nieuwe straat de naam Rode Molenstraat. De keuze hiervoor lag voor de hand: kortbij stond de voormalige Rode Molen, een standaardmolen met open voet (1).
In de molenliteratuur werd al enige aandacht besteed aan deze graanmolen. Hij werd ook de Kruiskensmolen genoemd of de Molen van ’t Kruisken. Zijn vroegste vermelding ging evenwel niet verder 1740 en de vroegste kaartaanduiding was de Ferrrariskaart van ca. 1775. De eigenaars van de Rode Molen waren enkel gekend vanaf omstreeks 1830. In 1912 werd hij gesloopt (2).
De Rode Molen zou later in de volksmond de naam geven aan de omgeving naast het kruispunt van de Lier-sesteenweg met de Oude Liersebaan, waar in de jaren 1930 de voormalige Mechelse Goedkope Woning een sociale woonwijk bouwde. In 1929 noemde met dat gebied trouwens nog De Roode Molen. Het advies van de Cultuurraad van Mechelen en van de stadsarchivaris in 2013 voor de benaming van de straat in de geplande nieuwe verkaveling, was op deze vrij beperkte informatie gebaseerd (3).
Bij mijn genealogische opzoekingen over mijn voorouders in Mechelen, bleek dat drie opeenvolgende generaties naamdragers Van der Jeught (en varianten in de schrijfwijze), en allen maalders in Mechelen, de Rode Molen in bezit hadden in de periode 1628-1714 (d.i. gedurende 86 jaar). Daarnaast kwamen nieuwe gegevens aan het licht over de Rode Molen tijdens mijn opzoekingen over de Oude Molen van Putte (4).
Het was een uitdaging om naar aanleiding van de realisatie van het nieuwe bouwproject met de naam die verwijst naar de verdwenen Rode Molen, de gekende historiek van deze houten standaardmolen aan te vullen met heel wat nieuwe informatie.
Deze bijdrage brengt nu voor het eerst de Rode Molen “ten voeten uit” onder de aandacht vanaf zijn wederopbouw in 1611 - op dezelfde plaats waar voordien een windmolen stond, ook met dezelfde naam - tot in 1912 toen hij werd gesloopt. Omdat de geschiedenis van de Rode Molen - zoals overigens voor iedere molen - als het ware verstrengeld is met de opeenvolging van eigenaars en maalders, door kopen, erfenissen en verpachtingen, is het evident dat ook zij voor het voetlicht worden gebracht. Het verhaal van een molen is trouwens een belangrijk stuk van hun leven geweest.
De eerste Rode Molen (ca. 1494 - 1591)
Op 7 oktober 1493 bestond de Rode Molen nog niet, maar lag op de latere molenberg een wijngaard, die toen als borg werd gesteld voor de afbetaling van een rente. Uit de schepenakte van 23 juni 1507 vernemen we dat de rente een "stuck wijngairts belastte daer nu eenen wintmolen op staet...". Deze feiten werden opgerakeld tijdens de verkoop van de molenwal op 16 juni 1611 (5). We kunnen besluiten dat de Rode Molen tussen 1493 en 1507 werd opgericht - wellicht in 1494 vanwege de ingestelde rente.
We zien de molen afgebeeld op de plattegrond van de stad Mechelen en de onmiddellijke omgeving door Jacob Van De-venter (1550-1565) en op de kaart van Jan Van Hanswijck van de stad Mechelen en omgeving uit het laatste kwart van de 16de eeuw (6).
In 1590 was "Den Roij Muelen" met de molenberg eigendom van Peeter Van Criechem en van Jan De Grauw, een maalder. Op 20 mei en op 3 november dat jaar werd beslag gelegd op de helft van de molen en de molenberg. Enkele renten die er op rustten waren niet afgelost. Wellicht droeg de Rode Molen kort voordien een andere naam want in de akte van 20 mei 1590 staat duidelijk dat beslag werd gelegd op "eenen wintmolen (in de rand toegevoegd: metten berghe ende gerechtichen gronde ende toebehoorten) gestaen buyten de Catlijne poorte nu genaempt de Roij muelen...". Het woord nu is in hetzelfde handschrift geschreven en toegevoegd boven de spatie tussen "poorte" en "genaempt". Wat de vroegere benaming dan wel zou geweest zijn, vernemen we niet (7).
Kort na 13 januari 1591 werd de molen door brand verwoest. Over de oorzaak - een blikseminslag, een accidentele brand, een brandstichting? - vermelden de archiefdocumenten niets (8). Men recupereerde het ijzerwerk. Op 5 mei 1592 verklaarden de grofsmeden Peeter Joossens en Gillis Van Dievoort voor de Mechelse notaris Peeter De Munter dat zij "gevisiteert hebben de halsen, rijnen, gaffelijsers, halsspennen (i.e. halspannen), gestelbanden, steenbanden ende andere menigerhande ijserwerck gecomen van de affgebranden wintmeulen genaemt den Roijen meulen bij Bruijne Cruijce" (dit was de kapel van Bruine Kruis dichtbij de Vrouwvliet). Een deel van het ijzerwerk lag bij de maalder Jan De Grauw. Gillis Van Dievoort voegde aan zijn verklaring toe dat hij enkele dagen vóór de brand nog aan de molen had gewerkt. Hij had "alsdoen gehoort ende verstaen datter gheenen meulen zoe vele van ijserwerck verzien en was als den zelven Roijen meulen" (9). Twaalf jaar later, in 1604, zou nog een verklaring worden afgelegd in verband met de verkoop van ijzerwaren afkomstig van de Rode Molen (10). In al die tijd restte enkel de molenberg, dan vermeld als "den muelenberch daer den Roode molen op gestaen heeft" (1593) of genoemd als de "Rooden Muelenberch" (1597)(11).
De heropbouw in 1611
Op 16 juni 1611 verkochten de provisoren van de Sint-Romboutskapel aan ridder Johan Baptist Keermans (ca. 1545-1625) "de meulenberg mette materialen daer op liggende, oock metter erve dair aene ende voorts metten gronde ende toebehoorten, eertijts den Roijmeulen genaempt". Aartsbisschop Mathias Hovius had voor deze verkoop zijn toestemming verleend. De koopsom bedroeg 300 Karolusguldens. Het perceel met de molenberg besloeg een oppervlakte van 55 roeden en was belast met een erfelijke rente van een gouden peter per jaar aan de Brood- en Klokmis in de Sint-Romboutskerk. Uit de schepenakte van 16 juni 1611 blijkt dat deze rente, die ter gelegenheid van de verkoop van de molenberg werd afbetaald, nog dateerde van respectievelijk 7 oktober 1493 en 23 juni 1507! In 1493 lag op de latere molenberg een wijn-gaard, die toen als borg werd gesteld voor de afbetaling van een rente. Uit de schepenakte van 23 juni 1507 vernemen we dat de rente een stuck wijngairts belastte daer nu eenen wintmolen op staet... Dit is de “oude” Rode Molen. In de schepenakte van 16 juni 1611 staat trouwens dat de molenberg "een stuck wijngaerts [was] daer eertijts eenen wintmeulen op gestaen heeft,... groot ontrent vijventvijftich roeden". In de 14de en 15de eeuw waren er verschillende wijngaarden rond Mechelen (12).
Na de aankoop van de Roijen Meulenberch liet Johan Baptist Keermans op die plaats een nieuwe Rode Molen bouwen. Henrick Van Sint-Truijen, een Mechelse timmerman, kreeg de opdracht. Hans Caluwaerts leverde al het ijzerwerk. Hij was grofsmid en in dienst van de stad Mechelen als horlogemaker, o.a. voor het onderhoud van het uurwerk van de Sint-Rombouts-toren en van het stadhuis.
Er was overeengekomen dat de nieuwe molen tegen 3 januari 1611 "opgemaeckt ende maelbaer moest gelevert" worden. De opdracht liep uit. Op 11 april 1612 werd de Rode Molen verpacht in de herberg De Roose op de Veemarkt in Mechelen onder toezicht van notaris Jan Harlinghen. Niemand van de opgedaagde maalders deed een bod: de pas gebouwde molen bleek nog niet gebruiksklaar te zijn.
Tussen Johan Baptist Keereman en de molenbouwer ontstond er een discussie, wat uitliep op een rechtszaak. Hendrick Van Sint-Truijen werd veroordeeld bij vonnis van 11 augustus 1612 uitgesproken door de communemeester Nicolas Van der Laen, ridder, heer van Hagelsteijn. De molenbouwer kreeg de opdracht op te maken "ende maelbaer te leveren voor Kersmisse nu naestcommende des voornoemde heer comparants wintmeulen gestaen op de Pennepoel buijten dees stede Mechelen, zonder datter ijet zal mogen aen gebreken op straffe van te betalen een jaer pachts..." Deze straf werd opgelegd "mits dijen den voornomeden Henrick tot noch toe seer tragelijcken aen den voorschreven meulen gevrocht heeft" en de eigenaar inmiddels de molen had verpacht. De Rode Molen moest nu tegen Kerstmis 1612 "maelbaer ende gebruijckbaer sijn", een jaar later dan was overeengekomen (13).
Toch duurde het nog een jaar vooraleer de nieuwe Rode Molen in gebruik was. Dat blijkt uit het register van cijnzen aan de heer van Mechelen. De eigenaars van windmolens op het grondgebied van het Land van Mechelen waren jaarlijks een windcijns verschuldigd. Genoteerd werd: Voor het recht "vanden wint van zekeren molen gestaen buijten de Koepoorte tegen over Bruijne Cruijce genaempt den Rooden molen tsjaers thien schellingen Arthois, voor welcken chijns ende jaerlijcxsche betaelinge den voorscreven molen geaffecteert is volgend d’acte daervan zijnde in date den iijen juni 1611 waervan het ierste jaer van betaelinge gevallen is te Kersmisse xvjc derthien, alswanneer den voorschreven molen hadde begonst te draeijen, soe hier... x s(chellingen) Arth(ois)". De nieuwe Rode Molen was dus blijkbaar pas operationeel vanaf Kerstmis 1613 (14).
Inmiddels had Johan Baptist Keeremans ook de verwoeste Oude Molen in Putte laten heroprichten. De wederopbouw van deze (en vele andere) molens is illustratief voor de langzame heropbloei van het sociaal-economische leven in de Zuidelijke Nederlanden tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) en het bestuur van de aartshertogen Albrecht en Isabella. Vrijwel iedere molen in Vlaanderen, Brabant en de Heerlijkheid Mechelen - één van de Zeventien Provinciën - was door de opeenvolgende godsdienstoorlogen in 16de eeuw wel iets overkomen waardoor ze beschadigd of vernield werden.
De eigenaars en molenaars van de Rode Molen: een reconstructie
In 1618 was de Rode Molen eigendom van Philips De Horosco, ridder, heer van Quienville, Doorent, etc., hoogbaljuw van de stad en kasselrei van Sint-Winoksbergen en van vrouwe Barbera Keeremans sijne gheselmede (en met wie hij zou huwen). De Horosco had de molen verkregen na een minnelijcken accoorde ende transactie met Guilliamme Van Grijsperre, ridder, raadsheer van de Raad van State en van de Geheime Raad. Van Grijsperre was de grootvader van Maria Anna Keeremans, de overleden echtgenote Philips De Horosco. Met als tussenpersoon Arnoult Le Roy, boogschutter van de vorst, verkocht De Horosco op 25 september 1618 de Rode Molen. De kopers waren Loijs De Visschere en Jan Pieters (ook: Peeters), ieder voor de helft. Zij waren bakkers in Mechelen. In de schepenakte staat als volgt de plaatsbeschrijving van de Rode Molen: "...eenen wintmeulen metten berghe ende eene erve daer aene, gronde ende allen anderen sijnen toebehoorten, op welcken berch eertijts eenen anderen meulen gestaen heeft diemen noempde den Roijmeulen, gestaen ende gelegen buijten de Catherine poorte, ontrent de Cappelle van Bruijne Cruijce, tusschen des Goidshuijs van Sint Catherine oft. H. Drijvuldicheijt erve ter eendre ende tsheeren straete (d.i. de huidige Liersesteenweg) ter andere sijde..." De kostprijs van de Rode Molen bedroeg 3.075 Karolusguldens. De kopers betaalden 1.000 Karolusguldens contant. Het saldo zou in twee termijnen worden vereffend: de helft met Kerstmis 1618 en de andere helft met half oogst 1619 (15).
Loys De Visschere zou de volledige Rode Molen verwerven. Hij huwde in Mechelen in 1592 met Johanna Smeyers en werd begraven op 17 januari 1627. Hij liet zijn weduwe 10 kinderen na. Johanna Smeyers zou de Rode Molen van de hand doen. Zij verkocht begin 1628 de ene helft van de molen aan een maalder uit de Mechelse familie Van der Jeught. De andere helft van de Rode Molen had Jacop Van Espen geërfd. Hij zou al in 1629 zijn deel verkopen.
De Rode Molen in de periode 1628-1740
In 1628 verkochten Johanna Smeyers en haar kinderen aan Jan Van der Jeught (°1605), maalder en poorter van Meche-len, de helft van de Rode Molen met de molenberg samen met "het stucxken lants daer aene, gronde en de anderen toebehoorten, oock met de zeijlen, belen, steenreep, den nieuwen ende ouden, mitsgaders het peert van de karre, soo den selven meulen metten toebehoorten gebruijckt wordt..." De totale koopprijs bedroeg 2.433 Karolusguldens (16).
Jan was een kleinzoon van meester Matheus Van der Jeught (†Mechelen, 1612), koninklijk buskruitfabrikant in Mechelen, van wie hij o.a. een huis met hof en kriekerij had geërfd. Omdat hij in 1628 nog minderjarig was (geen 25 jaar), verzochten zijn voogden de weeskamer om dit eigendom te mogen verkopen en de opbrengst te besteden voor de aankoop. Daarnaast sloot Jan een overeenkomst met zijn halfbroer Matheus (°1603) om een erfelijke rente te verkopen, die onverdeeld was gebleven en die hen ook door hun grootvader Matheus Van der Jeught was nagelaten. De opbrengst hiervan samen met een bijkomende lening van 500 gulden zou eveneens besteed worden voor de aankoop (17).
Jan huwde in Mechelen in 1630 met Magdalena IJsermans. Hun huwelijk bleef kinderloos. Zij zouden in 1637 en in 1640 nog leningen aangaan, in totaal voor 600 gulden, waarbij zij opnieuw de helft van de Rode Molen als borg stelden (18). De andere helft had Jan IJsermans in 1629 gekocht voor 1.800 gulden van de maalder Jacob Van Espen. Jan IJsermans was een maalder in Mechelen. Ongetwijfeld was hij nauw verwant met de echtgenote van Jan Van der Jeught (19).
Jan en Magdalena IJsermans lieten in hun testament van 13 april 1638 hun deel van de molen na aan zijn halfbroer Matheus Van der Jeught, poorter en kuiper in Mechelen. Magdalena zou wel voor de rest van haar leven de inkomsten van de molen genieten. Geen jaar later, in januari 1639, overleed Jan. In uitvoering van het testament werden Matheus Van der Jeught en diens echtgenote Johanna Van Turnhout de mede-eigenaars van de molen. In 1648 en in 1649 zouden ook zij de helft van de molen met een erfelijke rente belasten. Magdalena IJsermans die de inkomsten had van de molen, betaalde de jaarlijkse windcijns tot in 1651 (20).
Na het overlijden van de kuiper Matheus Van der Jeught in 1652, erfden zijn zonen Jan (°1628) en Michiel (°1638) de helft van de Rode Molen. Beiden waren maalders. Michiel Van der Jeught werd deken van het maaldersambacht. Na het over-lijden van de echtgenote van Jan Van der Jeught, werd in 1683 zijn vierde deel van de molen geschat boven de last van een rente van 250 guldens op 721 guldens 12,5 stuivers. Omdat hij geen kinderen had, liet Jan zijn deel van de molen bij testament van 30 mei 1692 na aan zijn broer Michiel Van der Jeught, gehuwd met Barbara Cambien, en aan hun kinderen (21).
De andere helft van de Rode Molen die Jan IJsermans in 1629 had gekocht, was in bezit gekomen van Jan Van Loven. Hij huwde tweemaal. Hij overleed op 2 maart 1687 in Mechelen. Er werd een inventaris opgesteld van zijn nalatenschap, waar het vierde deel van de molen toe behoorde. Op 5 november 1687 beoordeelden Adriaen De Wilde en Augustijn Verpoorten het gaende werck van de molen. De dekens van het maaldersambacht schatten het gereedschap, de kar en het molen-paard op 100 gulden. De verdeling van zijn nalatenschap onder Margriete Versints, zijn tweede echtgenote, en zijn kin-deren uit zijn twee huwelijken, zou de aanleiding zijn voor een lang juridisch geschil (22).
Jan Van Loven (°1659), de zoon van Jan Van Loven de oude uit diens eerste huwelijk met Joanna Pau-wels, zou uiteinde-lijk in 1691 het vierde deel van de molen toegewezen krijgen. Jan Van Loven junior was gehuwd in Mechelen op 26 sep-tember 1687 met Maria Anna Vergaelen. Zij overleed op 13 januari 1689.
Hun zoontje Joannes (°1688) was dan 1 jaar oud. De helft van de "molenkarre, pert (i.e. het molenpaard), getuigh en seylen" van de Rode Molen werd geschat op 162 gulden 11 stuiver om op te nemen in de inventaris die aan de Weeskamer zou worden voorgelegd. Blijkbaar was Jan Van Loven junior niet zo onbemiddeld want zijn goud- en zilverwerk schatte de zilversmid Augustijn Suetens op 186 guldens.
Jan Van Loven junior zou regelmatig aan de Weeskamer zijn rekeningen voorleggen over het beheer van de nalatenschap van zijn vader. Hierin noteerde hij ook een aantal herstellingskosten aan de Rode Molen, waarvan hij de bedragen had voorgeschoten. In zijn rekening bijvoorbeeld van 6 april 1691 vermeldde hij de bedragen voor de aankoop van nagels aan de timmerman Jaecques Siré en aan de weduwe van Augustijn Egret, betalingen voor kalk en steen aan de metselaar Rombout Van Buscom en bedragen aan de timmerman Adriaen De Wilde en aan de smid Martinus Rondas. Op 13 oktober 1691 kreeg Jan Van Loven junior bij een eerste verdeling van de nalatenschap van zijn vader het vierde deel van de Rode Molen toegewezen. De dekens van de timmerlieden hadden dat deel geschat op 423 gulden 15 stuivers.
Niettemin was een groot deel van de erfenis gemeenschappelijk gebleven onder de erfgenamen. In 1694 wenste Jan Van Loven junior uit onverdeeldheid te treden. De nalatenschap van zijn vader werd toen geschat op 13.737 gulden. Jan junior had recht op 3.434 gulden waarin begrepen het vierde deel van de molen. Dat deel werd toen geschat op 887 gulden, hetzij méér dan het dubbele dan 3 jaar voordien! (23)
Inmiddels had Guillain Van Loven (°1662), een jongere broer van Jan Van Loven junior, het andere vierde deel van de Rode Molen verworven. Hij verkocht het op 7 januari 1696 aan Rombout Van Isschot voor 1.412 guldens! De Rode Mo-len had dus in 1696 een totale waarde van ongeveer 5.600 guldens (24).
Michiel Van der Jeught besloot om op 18 oktober 1696 de helft van de Rode Molen te verpachten aan de maalder Floris Van Nieuwenhuijsen. De pacht zou ingaan met op 25 oktober 1696 voor een termijn van 3 of 6 jaar aan 150 guldens per jaar. Het contract mocht beëindigd worden mits een vooropzeg van een half jaar. Op hun verzoek werd De Rode Molen geschat door de dekens en oudermannen van het maaldersambacht en door de timmerlieden Adriaen De Wilde en Augus-tinus Verpoorten voor wat betreft het houtwerk. De waarde werd geraamd van de zeilen, de molenkar en het -paard, het klein gereedschap, de molenzakken, de binnen- en buitensteenreep, de molenstenen, de as en de raderen, e.d.m.. Het waren de timmerlieden die de slijtage van de molenstenen opmaten.
Uit hun schattingsverslagen vernemen we dat de Rode Molen twee paar molenstenen bezat. Adriaen De Wilde en Augustinus Verpoorten attesteerden op 28 oktober 1696 dat de achter molen looper een dikte had van 16 ¼ duim, de achter molen ligger 8 ½ duim, de voor molen looper 8 ½ duim en dat ze voor molen ligger waardeerden op 8 guldens. Drie jaar later, op 27 oktober 1699 bevestigden zij dat de achtermolen loper 13 ½ duim dik was, de achtermolen ligger 5 ¼ duim, de voormolen looper 8 duim en de voormolen ligger nog een waarde had van 6 gulden.
Kort na het afsluiten van het pachtcontract met Floris Van Nieuwenhuijsen overleed Michiel Van der Jeught op 14 no-vember 1696. Zijn weduwe Barbara Cambien zette het beheer van de helft van de molen verder. Na 3 jaar beëindigde Floris Van Nieuwenhuijsen zijn pacht. Blijkbaar had Barbara Cambien eind 1699 de intentie om de helft van de molen te verkopen, samen met het huis De Steur aan de Hoogstraat in Mechelen, want op 17 november dat jaar richtte zij daarvoor een rekwest in bij de Weeskamer. Haar argument was dat de inkomsten zouden besteed worden voor haar oudste zoon die in Brussel de chirurgie leerde. De verkoop ging niet door en Barbara Cambien sloot op 25 januari 1700 een nieuw pacht-contract af, nu met de meester-maalders Rombout Van Isschot en Jan Van Loven, die samen de andere helft van de molen in bezit hadden. Zij maakte een afrekening met haar vorige pachter waarbij opnieuw de molen en het materiaal werden herschat. Het nieuwe pachtcontract werd afgesloten voor 3 jaar (25).
Petronella Van Kiel, de weduwe van Jan Eggericx, brouwer in Mechelen, verkreeg van Jan Van Loven zijn vierde deel van de molen. Begin 1700 waren er drie moleneigenaars: Barbara Cambien en haar zes kinderen voor de helft, Rombout Van Isschot voor een vierde deel en Petronella Van Kiel voor het resterende vierde deel (26).
Onder de zes kinderen van Michiel Van der Jeught en Barbara Cambien zouden Jan (°1682) en Cornelis (°1696) ook meester maalder worden en de Rode Molen bemalen. Cornelis werd deken en ouderdeken van het maaldersambacht en was vele jaren in Mechelen pachter van de tarwe- en korenaccijns (27).
In 1710 verzochten de 6 kinderen Van der Jeught om de huizen De Grote Steur en De Kleine Steur op de Hoogstraat en de helft van de Rode Molen openbaar te verkopen. Ook op dit verzoek ging de Weeskamer niet in. Bijgestaan door hun voogden herhaalden de erfgenamen hun verzoek aan de Weeskamer op 23 januari 1714. Op dat ogenblik beëindigde de meester maalder François Hollemans zijn pacht van een deel van de molen. Hij had verbeteringen aangebracht aan gaende werck zoals bleek uit de schattingen. Jan Van der Jeught diende hierdoor bij de afrekening van de pacht aan François Mollemans nog 9 gulden te betalen. De meerwaarde was ontstaan door de meermaete van vier duymen een quart steen ten advenant van twelf guldens den duym... Blijkbaar had de pachter een versleten molensteen of molenstenen vervangen.
De Weeskamer stond uiteindelijk in 1714 de verkoop toe en op 5 oktober dat jaar kocht Anna Van Berckelaer, dan weduwe van Rombout Van Olm, voor 2800 gulden de helft van de Rode Molen (28). Anna Van Berckelaer was een vrij gegoede (ambachts)vrouw, die in Mechelen en omgeving verschillende eigendommen bezat en ook de eigenares was van de Vrijselmolen in Kontich (29).
Na het overlijden van Anna Van Berckelaer in Mechelen op 3 augustus 1723 - vier maanden nadat op 2 april dat jaar bij ongeluck de Vrijselmolen was afgebrand - kwam de helft van de Rode Molen in bezit van haar drie zonen uit haar eerste huwelijk met Cornelis Peeters (†1692). Op 14 oktober 1727 verkochten haar zonen Paulus en Niclaes, beiden maalders en Joannes, die priester was, de helft van de Rode Molen aan Joannes Baptist Van Lier. De koopprijs bedroeg 1750 gulden boven een rente van 500 gulden (30). Dit deel zou Joannes Baptist Van Lier nalaten aan zijn dochter Margrita Van Lier, die huwde met Paschier Van Dijck (ook vermeld als Van den Dijcke).
Eigendom van de echtgenoten Cornelis De Maeijer en Petronella Eggericx vanaf 1740
Inmiddels was het vierde deel van de Rode Molen, dat eigendom was van Petronella Van Kiel (†1720), dan weduwe van Jan Eggericx, vererfd aan hun enig kind Petronella Eggericx (1697-1746). Zij was in 1717 gehuwd met Cornelius Jacobus De Maeijer (†1749), stadthouder van sijn majesteits leenhove ’s landts van Mechelen. Op 11 september 1733 kochten zij van de kinderen van wijlen Rombout Van Isschot het andere "vierde paert van eenen wintmolen genaempt den Rooden Molen met sijne appendentien ende dependentien gestaen op den Pennepoel bij Bruijne Cruijs over de herberghe Breda..." De koopprijs van dit vierde deel bedroeg 625 gulden (31).
Uit het kaartboek van 1739 van de landmeter Carolus Everaert blijkt dat de Rode Molen toen eigendom was en ieder voor de helft van de heer De Maeyer - dit is Cornelius Jacobus De Maeijer en de weduwe Van den Dijcke, namelijk Margrita Van Lier, dan weduwe van Paschier Van Dijck (32).
Op 8 juli 1740 verkochten Margrita Van Lier en haar 3 kinderen hun helft van de molen aan de echtgenoten De Maeijer-Eggericx. De koopprijs bedroeg 1030 gulden wisselgeld. De kopers waren de helft van de windcijns verschuldigd, die toen ongewijzigd voor de hele molen 10 stuivers bedroeg (33).
Het echtpaar De Maeijer-Eggericx had 12 kinderen die na het overlijden van hun ouders hun nalatenschap erfden. De verdeling hiervan gebeurde op 11 september 1766. Eén van de kinderen was meester Gregorius Franciscus Josephus De Maeij-er, advocaat in de Grote Raad. Omdat er blijkbaar een jarenlang geschil was tussen de molenaar en zijn buren over het gebruik van de molenweg naar de Rode Molen verzocht de advocaat, die ook handelde in naam van zijn broers en zussen, om enkele getuigenissen van buren.
Op 4 oktober 1766 legden Bastianus De Graef, 80 jaar, Philippus Queckeleers, 78, Peeter Bastiaens, 62, Jacobus Van Camp, 60 en Peeter Thijs, 58 jaar, allen inwoners van Pennepoel, samen met Peeter Uijtterhoeven, 70 jaar en Peeter Van Camp, 63 jaar, beiden wonend bij Cauwendael (net over de Vrouw-vliet in Sint-Katelijne-Waver), een gezamenlijke getuigenverklaring af voor de Mechelse notaris Walravens.
Zij bevestigden "waerachtigh te wesen dat sij van hunnen jonge jaeren af altijdt hebben geweten den molenwegh ofte dijck van den Rooden Molen gelegen onder den voorschreven Pennepoel ontrent Bruijne Cruijs, beginnende van over de herberge genaemt Breda voorbeij ende langhs de seijde van de herberge genaemt De Pioene tot ontrent de huijsinge van den hoff, die momenteel eigendom is van jouffrouwe Cauthals, dat den voorscreven molenwegh tegens de straete verheven ende hoogh was liggende ten minsten drij a vier voeten". Zij bevestigden dat de weg "langhshenen den voorschreven molenwegh ofte dijck altijdt geinundeert was en dat de molenweg zelf een breedte had zodat er facilijck [gemakkelijk] eenen craeijwaeghen rencontrerende eene karre sonder uijt het spoor te setten conde passeren." De getuigen vermeldden dat nu de "molenwegh, om te beletten datter geene andere voituren [zouden komen] als de gene rijdende naer den voor-schreven molen, afgesloten was soo int beginsel als op het eijnde van den selven molenwegh met eene ketinghe gehecht langs wedersijden aen twee swaere staecken. Wanneer nu de maalder van de Roode Molen comende met sijne molenkarre de attestanten met hun karre tegemoet rijdt, dan zijn zij genoodzaakt om uit te wijken, nijttegenstaende sij gelaeden sijn ’t sij met hoij, graen ofte mest." De attestanten illustreerden de ongelukkige situatie met enkele incidenten waar zij bij betrokken waren. Welk gevolg de kinderen De Maeijer eventueel hebben gegeven aan de klachten van de buren, vernemen we niet (34).
De Rode Molen kwam uiteindelijk in bezit van Anna Maria Josepha en Maria Francisca De Maeijer, de zusters van de advocaat Gregorius Franciscus Josephus De Maeijer. Zij zouden 21 jaar na de verdeling van de erfenis van hun ouders de molen verkopen.
In het bezit van de echtgenoten Joannes Michael Baetens en Anna Carolina Toetenel vanaf 1787
De gezusters De Maeijer verkochten de Rode Molen op 7 februari 1787 aan Joannes Michael Baetens (°1748), notaris in Brussel in de periode 1779-1796, en zijn echtgenote Anna Carolina Toetenel.
Voor het eerst vernemen wij, zij het heel summier, uit een (koop)akte de herkomst van de Rode Molen. De gezusters De Maeijer hadden de windmolen verkregen bij de verdeling van de erfenis van hun ouders op 11 september 1766. Hun ouders hadden hem verkregen bij successie uijt den hoofte van Jan IJsermans voor (een vierde paert, bij koope voor het tweede vierde paert", waarbij werd verwezen naar de goedenisbrief van 11 september 1733 "ende voor de resterende helft oock bij koope ende goedenisbrief" van 21 juli 1740. De koopprijs van de molen, die "vrij, suijver ende onbelast [was] van eenige renten", bedroeg 3800 guldens wisselgeld, waarvan 2400 guldens contant werden betaald. Voor de afbetaling van het saldo stelde notaris Baetens de molen als borg (35).
Het lijkt merkwaardig dat een notaris in Brussel een windmolen in Mechelen kocht, maar de verklaring hiervoor is echter heel eenvoudig: Joannes Michael Baetens was een zoon van Franciscus Baetens en Johanna Verlinden, de maalder van de molen van Releghem in Zemst. Zijn moeder Johanna was de dochter van Jan Verlinden en Elisabeth De Keyser, de maal-der van Hombeek (Mechelen). En Joannes Carolus Baetens, de broer van de notaris, was eigenaar van een windmolen op Pennepoel, die hij in 1791 zou verkopen... (36).
Begin januari 1791 stelde notaris Baetens de helft van de Rode Molen te huur. De aankondiging verscheen op 30 januari in het "Mechels Berigt". Kandidaten konden zich wenden tot de notaris en landmeter J.J. Van Haecht in Mechelen (37).
Via een gevolmachtigde verpachtte notaris Baetens op 12 maart 1791 de helft van de molen aan de maalder Josephus Peeters en zijn echtgenote Anna Catharina Boudewijns, die buiten de stad Mechelen op Nekkerspoel woonden. Op dat ogenblik huurde de weduwe Goris de andere helft, samen met de geheele huijsinge, stallinge ende annexe erven daer aen gelegen aenden huerder aengewesen ende genoeg bekend soo hij verclaerde... De huur werd afgesloten voor 9 jaar, na 3 of 6 jaar te beëindigen mits een vooropzeg van een half jaar en zou ingaan op Sint-Jan (d.i. 24 juni) 1791. De huur bedroeg 160 gulden courant per jaar: 115 gulden voor de helft van de molen en 45 gulden voor de huur van de huijsinge. Het huurgeld moest uiterlijk 6 weken na de vervaldag in Brussel vereffend worden.
In de pachtvoorwaarden werd opgenomen dat Josephus Peeters naast de huurster van de andere helft van de molen, mee moest onderhouden "alle het gaende ende roerende werk zoo van eijser als ondergestellen, soo agter als voor den molen vleugel, windels met de reepen, binnen en buijten steen reep met alle de coorden tot den molen dienende ende anderssints sonder iet van het gaende werck te excepteren gelijk ook de prangen als dat er iet aen soude manqueren...". De huurder zou ook toezigt moeten nemen voor "brant ende andere ongelukken daer ons god van behoede ’t sij door onweder ofte andersints". In dat geval zou hij "in teijde de seijlen moeten corten ende den molen inden wind draeijen die soo bij daegen als bij nagten ende om alle ongelukken te verhoeden..." Mocht er schade optreden als gevolg van zijn nalatigheid, dan zou de huurder de helft van de herstellings-kosten moeten dragen. De huurder was ook verplicht om op zijn kosten, zij het voor de helft, de "meule kiste" te onderhouden gelijk ook den voorschreven molenberg te houden in de hoogde ende groote gelijk den zelven tegenwoordig bevonden wordt. Het gras op de molenberg was voor de huurder. Henricus De Bries, een molenbouwer in Mechelen, stond borg voor Josephus Peeters (38).
De eigenaars in de eerste helft van de 19de eeuw
Op 20 november 1807 verkocht Joannes Michael Baetens, ancien notaire in Brussel de Rode Molen. Hij was universeel erfgenaam van zijn echtgenote die dat jaar op 24 maart in Brussel was overleden. Wellicht was dat de reden waarom hij de windmolen verkocht aan Isabelle Marie Vermeulen, meunière en weduwe van Pierre Pauwels, maalder in Mechelen.
De molen was belast met een rente van 1400 gulden. De koopprijs bedroeg 6560 frank of 3100 gulden. Arnoult Bogaerts en Joseph Goris huurden de molen ieder voor de helft (39).
Isabelle Marie Vermeulen, ook marchande de farine, woonde aan de Zakbrug in Mechelen. Zij verkocht de molen op 7 juni 1812 aan de maalder Guillaume Verhulst (1763-1838) en Anne Catherine Van Saet, zijn tweede echtgenote. Notaris De Cock omschreef het eigendom als volgt: "Un moulin à vent avec tous les ouvrages muets et muants dits en ideôme staende en draeijende werk nommé le Moulin Rouge avec la motte, la maison et le terrain en dépendant rien excepté ni réservé situé au hameau de Pennepoel vis-à-vis le cabaret enseigné Breda, jurisdiction de Malines à la route conduisant de Malines à Lierre aboutisant à la dite route d’une part, à un chemin de campagne de 2° et à la terre occupée par N. De Rooster de 3°...". De koopprijs bedroeg 3319 frank boven een rente waarmee de molen was belast. Die rente dateerde nog van de verkoop in 1787 aan notaris Baetens. Blijkbaar slaagde Guillaume Verhulst er moeilijk in om die rente af te lossen want in juli 1821 ging hij hiervoor een lening aan en stelde hij de molen als borg. Guillaume Verhulst en zijn tweede echtgenote bewoonden het molenhuis (40). De lening bleek weinig uitkomst te bieden want het jaar nadien besloot Verhulst om de molen uit de hand te verkopen. In de lokale pers verscheen hiervoor de aankondiging vanaf 4 augustus 1822 tot en met 13 oktober 1822 (41).
Blijkbaar was geen enkele gegadigde opgedaagd want vanaf zondag 3 november 1822 verschenen in dezelfde pers de aankondigingen dat de Rode Molen openbaar zou verkocht worden (42). Hieruit vernemen we dat de molen een wel gekalandeerden graen-wind-molen was en dat hij verkocht werd met alle "de staende en draeijende werken, mede het groot en kleyn taxaet daer van dependerende, met den berg, steene huysinge, schuere, stallinge, schoonen hof en voordere erve daer annexe, zeer voordeelig door de naebuerigheyd der stad en omliggende plaetsen, gestaen ende gelegen regt over de herberge Breda, ondere het gehugte Pennepoel, jurisdictie van Mechelen, tegens de baene leydende op Sinte Catharina) Waever, Duffel, Lier en elders". Guilielmus Verhulst zou de Rode Molen blijven bemalen tot half maart 1824 aan een huur van 260 gulden Brabants courant. De molen was belast met een kapitaal van 1400 Nederlandse gulden, die in mindering zou gebracht worden aan de koopsom. De definitieve toewijzing zou gebeuren op zaterdag 14 december 1822 in de herberg De Reynsche Duyve op het gehucht Nekkerspoel buiten Mechelen.
Op 14 december 1822 verkochten Guillaume Verhulst en zijn echtgenote Anna Catharina Van Saet de molen aan Francis-cus Van Houdt, een meester maalder in Duffel, en zijn echtgenote Elisabeth Van Camp. De koopprijs bedroeg 2.795 Ne-derlandse gulden, drie vierde van de verdieren inbegrepen (43).
De windmolen werd eigendom van de maalder Jan Baptist Van Luyten (°1795), afkomstig van Hever en
zijn echtgenote Cornelia Henrica Van Gorp (°1790), afkomstig van Boortmeerbeek. Wanneer precies zij hem verwierven, blijft voorlopig onbekend. Zij woonden in Mechelen op Pennepoel. Cornelia Henrica Van Gorp was winkelierster. Zij overleed in Mechelen op 9 januari 1848. Wellicht was dat de reden waarom haar echtgenoot besloot om de molen openbaar te verkopen (44).
In het Algemeen Aenkondigingsblad van Mechelen, Antwerpen, Lier, Turnhout, Brussel en Vilvoorde, verschenen in oktober en november 1849 de aankondigingen voor de openbare verkoop. Hieruit vernemen we het volgende. De Rode Molen was een "welgekalandeerden graen-wind-molen,... bevattende in den besten staet alle de staende ende draeyende werken,..., alsmede berg, remisie, hout-halle, schoonen hof besloten in hagen en verdere toebehoorigheden, zynde eenen van de voornaemste en best gelegen molens der omstreek Mechelen. Daarbij behoorde eene schoone en gerieflyke huyzing, wezende eene gecalandeerde herberg, broodbakkery en specerywinkel. Het huis had beneden-waerts: vloer, ruyme esta-minet-plaets, 5 schoone kamers, keuken, provisie-plaets, twee drooge en getiraste kelder, eenen anderen dito, wel geconditionneerde en gemakkelyke broodbakkert met kopere founeys, citerne, pompe, peerden en koey-stallen, remisien, logien, karren-huys, groote schuer, fraeyen en afgesloten bassecour met inrypoort, en eenen alderschoonsten hof, omrind van levende hagen en beplant met goede fruyt-boomen in vollen dragt en boven vier schoone plaetsen, 2 kelder-kamers, alle met ingemaekte kassen en alcoven, kamers voor dienstboden, verscheyde zolders en verdere toebehoorigheden. Door zijn gunstige ligging was het eigendom zeer voordeelig geschikt tot het uytoeffenen van verscheyde bedryven". Het eigendom besloeg een oppervlakte van 39 a 10 ca of 130 roeden en was gekend onder de kadasternummers 130, 131, 132 en 133 van wijk B (Pennepoel). De definitieve toewijzing van de koop gebeurde op woensdag 21 november 1849 (45).
De gecalandeerde herberg is ongetwijfeld te identificeren met de herberg de Rode Molen waar sinds het einde van de 18de eeuw notarissen al eens een openbare verkoop hielden van eigendommen op Pennepoel en omgeving (46).
Eigendom van de familie Spruyt vanaf 1849
Op 21 november 1849 kochten François Lambert Spruyt (°Lint, 1812), molenaar in Lint, en zijn echtgenote Anna Maria De Beuckeleer (°Zandhoven, 1822) de Rode Molen van Jan Baptist Van Luyten, maelder en herbergier. Van Luyten han-delde daarbij voor zijn kinderen onder wie Maria Theresia, die herbergierster was en Philippus Josephus, eveneens maalder. De koopsom van de Rode Molen bedroeg 11.780 frank, verdieren inbegrepen (47).
Na het overlijden van François Lambert Spruyt in Mechelen op 18 augustus 1882 - 10 jaar na het overlijden van zijn echt-genote in 1872 - werd zijn nalatenschap verdeeld onder zijn zonen Victor Petrus (Pieter) en Gregorius (Gregoor). Zij waren beiden ook molenaars. De molen met het huis bleef hun gemeenschappelijke eigendom. Pas op 8 december 1906 besloten zij uit onverdeeldheid te treden. Voor notaris François J.J. Buelens in Mechelen werd een inventaris opgesteld van hun ei-gendommen met een waardebepaling. Het huis met schuur, remise, koe- en paardenstal, de windmolen, hof, erf en verdere aanhorigheden aan de Liersesteenweg, gekend onder kadaster Wijk B, nrs. 130, 131, 132 en 133, samen 39 a 10ca, werd in totaal op 18.820 frank geschat. De broers Spruyt bezaten daarnaast nog hofland (perceel nr. 129), een vloeibeemd aan de Vrouwvliet van 1 ha 10 ca (perceel nr. 117) en land eveneens tegen de Vrouwvliet van 1 ha 17 a 25 ca (perceel nr. 376).
Ook de inboedel van het huis werd geschat, het paard (1000 frank), twee koeien, drie jonge varkens, de grote molenkar en de kleine molenkar. De totale waarde van hun patrimonium bedroeg 37.800 frank. Victor Petrus (°1858) stond zijn deel af aan zijn broer Gregoor Spruyt (°1861), die gehuwd was met Maria Elisabeth Van Hemeldonck (°Sint-Job-in-‘t-Goor, 1873) (48).
De Rode Molen tot zijn afbraak in 1912
"In onze prilste jeugd", schreef Vaast Steurs (1890-1959), "wanneer op het Mechelsch grondgebied nog enkele molens overbleven, kenden we ze omzeggens gewoonweg onder den naam van hun toenmalige eigenaars. Alzoo, de Roode Molen was de molen van Spruyt…." (49).
Hyacinthe Coninckx (1865-1940), voormalig conservator van het Stedelijk Museum van Mechelen, kende de molen ook onder de naam de molen van Kruisken. Hij heeft hem nog gekend. In zijn bijdrage Dans le banlieue de Malines au temps jadis - Moulins à vent uit 1922 beschreef hij hoe de Rode Molen in het begin van de 20ste eeuw was verwaarloosd en afgetakeld. Coninckx schreef: "Il y a une dizaine d’années on se rappelle les avoir vu en nombre de quatre: deux en bois et deux en pierre. Celui du “Kruisken” avait l’aspect lamentable. A ces flancs bèaient des plaies incurables; ses voiles pen-daient en lambeaux. Les éléments et la gent qui ne respecte rien, les gamins, avaient juré sa perte. Un beau jour sont ve-nus les démolisseurs. La butte fut bientôt veuve de son moulin où ne demeurèrent plus que quelques débris pour en indi-quer l’emplacement. Il était du type à partie inférieure en bois, constituée de quatre pieds s’appuyant sur des cubes maçonnés et se rejoignant pour former pivot de la partie supérieure ou corps en charpente menuisée..." (50).
In de loop van 1912 werd de Rode Molen afgebroken.
Thans is in de omgeving van de Liersesteenweg nog een spoor te zien van de vroegere plaats waar de windmo-len stond. De weg naar en langs de verdwenen Rode Molen is nu de grintweg die begint tussen de huizen nrs. 268a en 266 van de Liersesteenweg, loopt langs het wijkhuis Katanga - de plaats waar de Rode Molen stond - en verder achter de tuinen van de woningen van de sociale woonwijk om dood te lopen aan een weide, dat een voetbalveld werd. De grintweg vandaag is dezelfde weg die bijvoorbeeld aangeduid staat in het kaartboek van Carolus Everaert uit 1739 en die zelfs staat weergegeven op het plan van Jan Van Hanswijck dat dateert uit het laatste kwart van de 16de eeuw!
Nawoord
In deze bijdrage wordt voor het eerst de opeenvolging van de eigenaars en maalders van de Rode Molen op Pennepoel in Mechelen gereconstrueerd van bij zijn opbouw in 1611 tot zijn afbraak in 1912. Ongetwijfeld kunnen nog toevalsvondsten in de archieven dit verhaal verder aanvullen en verfijnen.
Voor het eerst ook wordt aangetoond dat de Rode Molen een voorganger kende van rond 1494 op dezelfde plaats, met dezelfde naam en waar voordien in de 15de eeuw ook een wijngaard was.
Deze bijdrage bewijst opnieuw dat het Mechels Stadsarchief zeker nog heel wat onontgonnen informatie bewaart over de andere windmolens die eertijds mee de omgeving van de stad tekenden.
ILLUSTRATIES
Fragment uit de plattegrond van de stad Mechelen en de onmiddellijke omgeving door Jacob Van Deventer, 1550-1565 (Regionale Beeldbank Mechelen, SME001002172).
Het noorden van de plattegrond is bovenaan. Van noord naar zuid loopt de weg van Lier naar Mechelen over de Vrouwvliet en langs de kapel van Bruine Kruis. Aan de oostelijke zijde van deze weg stond de Rode Molen.
Fragment uit de kaart van Jan Van Hanswijck met de situatie van de stad Mechelen en omgeving uit het laatste kwart van de 16de eeuw (Regionale Beeldbank Mechelen, SME001001846).
De richting van het noorden van het plan is aan de linkerkant. Van links naar rechts op het plan (dus van noord naar zuid) loopt langs de kapel van Bruine Kruis de weg van Lier naar Mechelen over de Vrouwvliet. Aan de oostelijke kant van deze weg en onmiddellijk zuid van de zijweg die doodloopt in de velden, stond de Rode Molen.
Fragment uit de kaart en plattegrond van de Stad Mechelen en van het Mechels district (1730) door landmeter P. Van Antwerpen (Regionale Beeldbank Mechelen, SME001002159).
Fragment uit de kadasterkaart van het gehucht Pennepoel-Zuid (1739) van Carolus Everaert met aanduiding van de Rode Molen op perceel nr. 135 (Regionale Beeldbank Mechelen, SME001009746).
Uit het kaartboek van Carolus Everaert van 1739 met de aanduiding van de Rode Molen op perceel nr.135 (S.A.M., C9003).
Fragment uit de Ferrariskaart - Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik (1771-1778).
Aankondiging in het Wekelijks Bericht van Mechelen van 30 januari 1791 dat de helft van de Roode Molen te huur was (S.A.M., G 6).
Fragment uit de kadasterkaart van Sectie B, Pennepoel zuid), (1808-1810) van landmeter Le Brun (Regionale Beeldbank Mechelen, SME001002136).
Uit de “Aenkondingen, plakkaerten en berigten der stad Mechelen en omliggende plaetsen”, nr. 40 van zondag 6 oktober 1822, p. 1. (S.A.M., G 6)
Uit de “Aenkondingen, plakkaerten en berigten der stad Mechelen en omliggende plaetsen”, nr. 49 van zondag 8 december 1822. (S.A.M., G 6)
Uit het “Algemeen Aenkondigingsblad van Mechelen, Antwerpen, Lier, Turnhout, Brussel en Vilvoorde”, jg. 77, nr. 42, 21 oktober 1849, p. 3. (S.A.M., G 6)
Mechelen, Rode Molen. Verzameling Ons Molenheem. Wellicht rood geschilderde molenkast, op de baard na.
Zadeldak zonder uitstulping (“koffer”) voor het vangwiel. Nog houten pestelroeden en dito askop. Niet-evenwijdige dubbele schoren, relatief ver verwijderd van de uiteinden van de kruisplaten, in de open molenvoet. Buitentrap met dubbele trapleuning en (blijkens andere afbeelding) dubbel balkon (LD).
Mechelen, Rode Molen. Verzameling Ons Molenheem
VOETNOTEN
(1) "Compact, maar betaalbaar wonen in Rode Molen", in Gazet van Antwerpen, 24 april 2015; Rode Molen biedt plaats aan 48 gezinnen, in Het Laatste Nieuws, 24 april 2015.
(2) P.J. LEMMENS, Molenoverzicht uit het Arrondissement Mechelen van 1830 tot heden, 1963, p. 16.
H. HOLEMANS & P. LEMMENS, Molens van Kein-Brabant, Mechelen en de Rupelstreek, Nieuwkerken, 1987, p. 52 en p. 53 (foto van de Rode Molen).
Website Molenecho’s (rubriek verdwenen Belgische Molens, met literatuurlijst): www.molenechos.org/verdwenen/molen.php?
AdvSearch=4772.
(3) Advies over een nieuwe straatnaam in de verkaveling Rode Molen, verslag van de Cultuurraad Mechelen aan het College van Burgemees-ter en Schepenen van Mechelen, 8 december 2013 en het gunstig advies van de stadsarchivaris van 10 december 2013.
(4) F. VAN DER JEUGHT, De heroprichting van de verwoeste Oude Molen te Putte (1612), Molenecho’s, jg. 38/3, 2010, p. 142-148.
(5) Lees er meer over in ons hoofdstuk “De heropbouw van de Rode Molen”.
(6) Zie de weergegeven kaartfragmenten hierna.
(7) Stadsarchief Mechelen, Registers van den Amman, rubriek G, reeks S1, Beleyden en Uytwinngen, reg. 11, f°82v, 20 mei 1590; id., f°85v, 3 november 1590. Tenzij anders vermeld, berusten alle bronnen in het Stadsarchief van Mechelen.
Varia 511, Windmolens te Mechelen. Uit Mechelse plaatsnamen vroeger en nu in het teken van ambacht en nering door Vaast Steurs, (s.d., zonder bronvermeldingen). Vaast Steurs (1890- 1959), advocaat in Mechelen en aangesteld stadsarchivaris in de periode 1940-1944, stelde in zijn sprokkelingen op p. 2 dat de Rode Molen in oorsprong den naam droeg van “Ordensmolen”, omdat hij eerst toebehoorde aan de orde der Duitsche ridders van Pitsenborch. De auteur verwarde blijkbaar de Rode Molen met de Pitsenborchmolen die buiten de Koepoort en achter de Sint-Niklaaskapel stond: in 1590 waren Van Criechem en De Grauw de eigenaars van de Rode Molen, die dan zo werd ge-noemd. Nog in 1594 werd de Pitsemborchmolen vermeld, gelegen achter de Sint-Niklaaskapel. Zie hiervoor: H. HOLEMANS & P. LEMMENS, a.w., p. 59.
(8) Amman, reg. 12, f°43r, 13 januari 1592. Vermelding van gronden achter de Roode Muelen.
(9) Notaris P. De Munter, 1307, f°179r-179v, 5 mei 1592. Peeter Joossens voegde aan zijn verklaring toe dat hij enkele jaren voordien het ijzerwerk had gekocht van den Pasmeulen als dijn affgebrant was... Dit gegeven over de Pasmolen in Mechelen is nieuw. Over de Pasmo-len zie: H. HOLEMANS & P. LEMMENS, a.w., p. 56; www.molenechos.org/verdwenen/molen.php?AdvSearch=4669.
(10) Notaris A. Van de Venne, 1725, f°7r, 10 januari 1604. Verklaring van Katelijne Verspellen - die ook handelde voor Anna Verspellen, dochter van haar broer Jan - dat de smid Hendrik De Man 34 Karolusguldens 10 stuivers had voldaan, het saldo van de koopsom van de ijzerwaren afkomstig van de Rode Molen.
(11) Amman, a.w., reg. 12, f°36r, 18 maart 1593 en id., reg. 14, f°50r, 2 september 1597.
(12) Schepenregister (SR), 110 (1492-1494), f°140r (in potlood f°143r), 7 oktober 1493; id., 126 (1507-1508), f°11r, 23 juni 1507; id., 233 (1611), f°96v-97v, 16 juni 1611 (2 akten).
Voor biografische notities over ridder Johan Baptist Keeremans, zie: F. VAN DER JEUGHT, De heroprichting van de verwoeste Oude Molen te Putte (1612), a.w., p. 142-148.
Verzameling F. Berlemont, Farde 201 - Varia nr. 6, p. 9-15, met de tekst van J. UYTTERHOEVEN, Wijnvoortbrengt en -verbruik in oud-Mechelen, in Gazet van Mechelen, 1 oktober 1964.
(13) Notaris Jan Harlinghen, 897, f°153r, 12 juni 1612 (attestatie van Henrick Van Sint-Truijen); id., f°153v, 12 juni 1612 (attestatie van Hans Caluwaerts); id., f°154r, 12 juni 1612 (attestatie van jonkheer Adriaen Van der Kammen), id., f°154v, 13 juni 1612 (attestatie van notaris Jan Harlinghen over de verpachting) en id., f°362r, 29 oktober 1612, (akte m.b.t. het vonnis).
(14) V, Provincie Geldwezen, Serie V, nr. 1 (aanvang in 1594), f°111r.
(15) Amman, reg. 18, f°81r, 11 augustus 1618 (met afkondigingen van de openbare verkoop op 2, 9 en 16 september 1618).
SR, 239, f°229r-231r, 25 september 1618.
(16) SR, 249, f°88r-89v, s.d., 1628.
(17) Notaris L. Gheys, 765, f°198 -202v, 2 juni 1627 (verdeling van de nalatenschap tussen Jan en Matheus Van der Jeught).
Weeskamer (WK), 36, f°28v-29v, 17 februari 1628; id., f°55r-56v, 20 maart 1628 en id., f°69r-70r, 12 april 1628.
F. VAN DER JEUGHT, De koninklijke buskruitfabrikanten en hun buskruitproductie te Mechelen in de 16de eeuw, in Handelingen van de Ko-ninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, dl. 95, Mechelen, 1992, p. 97-129.
F. VAN DER JEUGHT, Genealogie van de familie Van der Jeught, in Eigen Schoon en de Brabander van het Koninklijk Geschied- en Oud-heidkundig Genootschap van Vlaams-Brabant, nrs. 1-3, Brussel, 1996, p. 21-64 en nrs. 10-12, Brussel, 1998, p. 417-438.
De auteur van deze bijdrage over de Rode Molen is een rechtstreekse afstammeling van Matheus Van der Jeught, koninklijk buskruitfabrikant in Mechelen.
(18) Notaris L. Gheys, 773, s.f°, 30 juli 1637 en id., s.f°, 17 oktober 1637. Vermeld in: SR, 261, f°172v-173v, 22 september 1640; id., 301, f° 27v, 8 maart 1680 (volledige afbetaling van de rente door Magdalena IJsermans van de rente van 30 guldens per jaar op de helft van de Rode Molen en haar huis Den Horen in de Sint-Katelijnestraat in Mechelen).
(19) SR, 250, f°181v -182r, 14 september 1629.
(20) Testamenten, S, I, 20, f° 61v, 13 april 1638.
Notaris O. Hartius, 922, s.f°, 29 mei 1648; id., 923, s.f°, 13 april 1649.
SR, 269, f° 186v-187r, 9 oktober 1648; id., 270, f° 91v-92 r, 4 mei 1649.
V, Provincie Geldwezen, Serie V, nr. 1 (1651), f°175v.
(21) Notaris R. Croon, 546, s.f°, 29 maart 1683.
Notaris J.B. Claessens, 409, s.f°, 27 september 1683; id., s.f°, 18 januari 1684.
Notaris F.J. Croon, 485, s.f°, 30 mei 1692.
WK, 105, f°68r-79r, 23 april 1698, (inventaris van het sterfhuis van Jan Van der Jeught, †1 november 1693).
SR, 320, f°100v-101v, 22 juni 1699 (m.b.t. de lening op 5 december 1693 van 500 guldens van het maaldersambacht).
(22) WK, 91, f°34r-40r, 12 februari 1683; id., 96, f°25v, 26 januari 1688; id., 96, f°93r, 11 juni 1688; id., 96, f°120r-128r, 28 juni 1688 (in-ventaris van het sterfhuis van Jan Van Loven); id., 96, f°198r, 22 november 1688 (verzoek om te procederen over de verdeling van de erfe-nis).
(23) WK, 98, f°174v-185r, 18 december 1690 (inventaris van het sterfhuis van Maria Anna Vergaelen); id., 99, f°117v-123r, 6 april 1691 en id., 99, f°164r-266r, 13 oktober 1691.
(24) SR, 317, f°1r, 7 januari 1696.
(25) WK, 106, f° 124r-125r, 17 november 1699
Notaris J. Broers, 277, s.f°, 15 juli 1699 (inventaris nalatenschap van Michiel Van der Jeught); id., s.f°, 25 januari 1700 (pachtcontract met Rombout Van Isschot en Jan Van Loven), met als bijlage de akte van notaris L. De Rees van 18 oktober 1696 (pachtcontract met Floris Van Nieuwenhuijsen) en de schattingsverslagen respectievelijk van 19 en 28 oktober 1696, 26 en 27 oktober 1699 en van 25 januari 1700.
WK, 106, f° 117r-119 v, 8 oktober 1699 (inventaris).
(26) V, Provincie Geldwezen, Serie V, 3, (1696), s.f°, Sint-Jansparochie.
(27) Cornelis Van der Jeught kocht een deel van de Fortuinmolen aan de Hombeeksesteenweg in Mechelen. Zijn zoon Joannes Franciscus en zijn kleinzoon Joannes Cornelius volgden hem op als meester maalders op de Fortuinmolen. Joannes Cornelius verkocht in 1778 de helft van deze molen en vestigde zich daarop met zijn zoon in Grimbergen om de Liermolen te bemalen. Zie: F. VAN DER JEUGHT, De Fortuinmo-len. Een genealogische benadering, in Bijdragen tot de Hombeekse geschiedenis, dl. 6 in de reeks Hoembekania, Mechelen (Hombeek), 1995, p. 151-192.
(28) WK, 117, f°21r-22v°, 13 maart 1710; id., 121, f°12r-12v, 23 januari 1714.
Notaris F.J. Croon, 504, s.f°, 27 juni 1714 (afrekening met François Mollemans).
Notaris P. Broers, 297, s.f°, 21 augustus 1714 (verkoopsvoorwaarden van de Rode Molen) en id., s.f°, 5 oktober 1714 (koopovereen-komst).
SR, 335, f°114v-117r, 4, 5 en 7 november 1714; id., 361, f°79r-79v, 8 juli 1740.
(29) V, Provincie Geldwezen, Serie V, nr. 4, (1720), f°106v.
WK, 111, f°45v-48v, 12 juni 1704 (inventaris van het sterfhuis van Cornelis Peeters).
(30) Notaris P.J. Claessens, 437, s.f°, 14 oktober 1727 (verkoopscontract) en id., s.f°, 16 oktober 1727 (rekening van het sterfhuis van Anna Van Berckelaer).
SR 261, f° 79v-80 r, 8 juli 1740.
(31) WK, 140, f° 70r, 9 juli 1733.
SR, 354, f° 122r-112v, 11 september 1733.
(32) C 9003, Generaele metinghe ende Cart-Boek van den Pennepoel, gehucht onder het District der Stadt ende Provincie van Mechelen (1739). Kaartboek van landmeter Carolus Everaert. C 9007 is de legger.
(33) Notaris J.A. Buydens, 353, s.f°, 8 juli 1740.
SR, 361, f°88r, 21 juli 1740.
(34) Notaris N.F. Walravens, 2.030, s.f°, akte nr. 190, 4 oktober 1766 (de getuigenverklaringen) en id., akte nr. 192, 4 oktober 1766.
(35) Notaris J.J. De Munck, 1.293, s.f°, akte nr. 14, 7 februari 1787 (koopakte) en id., akte nr. 15, 7 februari 1787.
SR, 410 (1789-1792), f°10r, 10 februari 1789 en id., f° 10v-11r, 10 februari 1789.
Rijksarchief Anderlecht, Raad van Brabant, Kanselarij, reg. 108-7, waarin de aanstelling van Joannes Michael Baetens in 1778 als notaris in Brussel en met notities over zijn afstamming en loopbaan. Met dank aan Paul Behets voor deze informatie in zijn e-mail van 7 september 2015.
(36) P. BEHETS, De molenaars Baten en de molen van Releghem (Zemst), in Vlaamse Stam, 1997, nr. 1, p. 1-20.
(37) G 6, Wekelijks Bericht voor de Stadt ende Provincie van Mechelen, 1791, nr. 5, p. 63, 30 januari 1791.
V 508, L. VAN ZEIR, Wind- en Watermolens door de eeuwen heen (1773-1797). Uittreksels uit het Wekelijks bericht voor de Stadt ende Provincie van Mechelen over de wind- en watermolens. Opgetekend in 1943 door L. Van Zeir in een klein register in 8° (handschrift). Van Zeir noteerde de aankondiging van 30 januari 1791 voor de verhuur van de helft van de Rode Molen.
(38) Notaris J.J. Van Haecht, 841, nr. 20, 12 maart 1791.
(39) Notaris M.J. Vinck, 1.891, s.f°, 20.11.1807, akte nr. 290.
(40) Notaris F.J. De Cock, 2.312, s.f°, 7 juni 1812, akte nr. 196.
Notaris M.J. Vinck, 1.900, s.f°, 7 juni 1812, akte nr. 180 (obligatie met als borg de Rode Molen).
Notaris F.J. De Cock, 2.331, s.f°, 26 juli 1821, akte nr. 205.
(41) G6, Aenkondingen, plakkaerten en berigten der stad Mechelen en omliggende plaetsen, nr. 31, 4 augustus 1822, p. 2; id., nr. 32, 11 au-gustus 1822, p. 2; id., nr. 33, 18 augustus 1822, p. 2; id., nr. 34, 25 augustus 1822, p. 2; id., nr. 35, 1 september 1822, p. 2; id., nr. 36, 8 september 1822, p. 1; id., nr. 37, 15 september 1822, p. 2; id., nr. 38, 22 september 1822, p. 2; id. nr. 39, 29 september 1822, p. 1; id., nr. 40, 6 oktober 1822, p. 1 en id., nr. 41, 13 oktober 1822, p. 2.
(42) G6, Aenkondingen, plakkaerten en berigten der stad Mechelen en omliggende plaetsen, nr. 44, 3 november 1822, p. 4 en 5; id., nr. 45, 10 november 1822, p. 3; id., nr. 46, 17 november 1822, p. 3; id. nr. 47, 24 november 1822, p. 3 en 3; id. nr. 48, 1 december 1822, p. 1; id., nr. 49, 8 december 1822, p. 2.
(43) Notaris F.J. De Cocq, 2.333, s.f°, 14.12.1822, akte nr. 254.
(44) Notaris E.N. Slavon, 2.248, nr. 195, 05.11.1849: Jan Baptist Van Luyten machtigt een notarisklerk om in zijn naam op te treden voor de openbare verkoop van de Rode Molen.
(45) G6, Algemeen Aenkondigingsblad van Mechelen, Antwerpen, Lier, Turnhout, Brussel en Vilvoorde, jg. 77, nr. 42, 21 oktober 1849, p. 3; id., nr. 43, 28 oktober, p. 2; id., nr. 44, 4 november 1849 en id., nr. 45, 11 november 1849.
(46) G 6, Wekelijks Bericht voor het canton van Mechelen, nr. 24, 11 juni 1797, p. 339; id. nr. 25, p. 351 en nr. 26, p. 363.
G6, Aenkondingen, plakkaerten en verscheyde berigten van Mechelen, nr. 1, p. 2, 21 januari 1820; id., nr.2, p. 2 en id., nr. 3, p. 2.
(47) Notaris E.N. Slavon, 2.249, nr. 205, 21 november 1849.
(48) Rijksarchief Antwerpen (Beveren), notaris F.J.J. Beulens, 14.411, akte nr. 456, 8 december 1906. Met dank aan Filip Huygens, notaris in Mechelen, die op 1 augustus 2015 via e-mail de toestemming verleende om deze akte, die behoort tot zijn notariaat, in te kijken.
(49) Varia 511, Windmolens te Mechelen, o.c., p. 4.
(50) H. CONINCKX, Dans le banlieue de Malines au temps jadis - Moulins à vent, in Mechlinia, jg. 2, mei 1922, nr. 1, p. 3 en 5 (foto’s van de windmolens). De vier molens waren de Stenenmolen aan de Brusselsesteenweg en de Molen van Meeusen aan de Oude Antwerpse Baan, de Bruinekruismolen en de Rode Molen.
François VAN DER JEUGHT, Mechelen
--------------------
De molen staat aangeduid op de Ferrariskaart van ca. 1775 met het bruin symbool van een standaardmolen.
Benamingen op landkaarten:
- Atlas der Buurtwegen, ca. 1842: Rooden Molen
- Kaart Vandermaelen, ca. 1850: Roode M(ole)n
- Kadastrale kaart van P.C. Popp, ca. 1850: Rooden molen.
Rond 1830 werd de molen in het kadaster als volgt omschreven: "is in hout vervaardigd, heeft twee paar molensteenen welke niet gelijktijdig kunnen gebezigd worden. In goede staat en windgunstig gelegen".
Eigenaars na 1830:
- voor 1834, eigenaar: Van Luyten Jan-Baptist (gehuwd met Van Gorp Cornelie), molenaar te Mechelen
- 05.01.1848, erfenis: en de kinderen (kinderen: a) Van Luyten Philippe Joseph, minderjarige te Mechelen, b) Van Luyten Marie Caroline, minderjarige te Mechelen, c) Van Luyten Victor, minderjarige te Mechelen, d) Van Luyten Marie Thérèse, zonder beroep te Mechelen en e) De Keersmaecker Hortense, minderjarig kind van wijlen Van Luyten Rosalie, echtgenote van De Keersmaecker Louis (overlijden van Jan-Baptist Van Luyten)
- 21.11.1849, verkoop: Spruyt-De Beuckeleer François Lambert, molenaar te Lint (notaris Slavon)
- 18.08.1882, erfenis: a) Spruyt Petrus Victor, molenaar te Mechelen en b) Spruyt Gregrorius, molenaar te Mechelen (overlijden van hun vader François Spruyt)
- 08.12.1906, afstand: Spruyt-Van Hemeldonck Gregorius, molenaar te Mechelen (notaris Beullens)
De standaardmolen werd afgebroken in 1912.
Herman HOLEMANS
Literatuur
Archieven
Stadsarchief Mechelen. Notaris J. Harlinghen, nr. 897, f°158r°-159v°, 14 juni 1612.
Stadarchief Mechelen, Notaris J. Harlingen, nr. 897, f° 153r, 12 juni 1612.
Stadarchief Mechelen, Notaris J. Harlinghen. f°153v, 12 juni 1612.
Stadsarchief Mechelen, Notaris J. Harlinghen, f° 154r, 12 juni 1612 en f°154v, s.d. 1612.
S.A.M., notaris A. Van de Venne, nr. 1736, f°281, 2 oktober 1615.
S.A.M, notaris A. Van de Venne, nr. 1736, f°319 e.v., 1 december 1615.
S.A.M., notaris P. De Munter, nr. 1301, f°161r, 28 april 1586. Adriaen van der Kammen was dan 33 jaar; id., nr. 1302, f°396v, 21 november 1587.
Stadsarchief Mechelen, notaris J. Harlinghen, nr. 897, f°254r, 18 augustus 1612. Vermelding van de afstamming.
S.A.M. notaris J. Harlinghen, reg. nr. 900, f°602r, 25 november 1615 en f°608r, 27 november 1615: twee testamenten van Marie van der Kammen.
S.A.M., notaris J. Harlinghen, reg. nr. 901, f°282v, 13 januari 1612 en f°283v, 14 januari 1612. Testament en codicille van jonkheer Adolff van der Kammen.
S.A.M., notaris P. De Munter, nr. 1300, f°211v, 18 juli 1585.
S.A.M., notaris J. Harlinghen, nr. 897, f°7v, 9 februari 1612.
S.A.M., notaris J. Harlinghen, nr. 897, f°313r, 31 augustus 1612.
S.A.M., notaris, J. Harlinghen, nr. 909, f°136r, 27 maart 1623.
S.A.M., Stadsrekening, nr. 278 (1604), f°153r, f°154v; id., nr. 279 (1605), f°148v; id. nr. 280 (1606), f°146v.
S.A.M., notaris J. Harlinghen, nr. 897, f°228, 26 juli 1612, id., nr. 901, f°305v, 26 juli 1612 (testament van Philips Caluwaert), id., nr. 898, f°510r, 4 oktober 1613, id., nr. 909, f°33r, 18 januari 1623, id. nr. 909, f°87r, 20 februari 1623.
S.A.M., notaris J. Harlinghen, nr. 909, f°113r, 10 maart 1623, id., nr. 909; f°115r, 10 maart 1623.
S.A.M., notaris J. Harlinghen, nr. 912, f°10r, 8 januari 1626.
S.A.M., notaris J. Harlinghen, nr. 897, f°153v, 12 juni 1612.
Werken
François Van der Jeught, "De heropbouw in 1611 van de Rode Molen in Mechelen en zijn eigenaars en maalders tot zijn afbraak in 1912", Molenecho's, 43 (2015), 3, p. 143-156.
François Van der Jeught, "De heroprichting van de verwoeste Oude Molen te Putte (1612)", Molenecho's, 38 (2010), 3, p. 142-148.
H. Installé, "Mechelen in 1576. Beschrijving aan de hand van het plan van Jan van Hanswijck", in Historische stedenatlas van België - Mechelen", Brussel, 1997.
P. Génard, "Verzameling der graf- en gedenkschriften van de provincie Antwerpen. Arrondissement Mechelen. Mechelen. Parochiekerken", dl. 5, Antwerpen, 1903, p. 437.
R. Van den Eynde & Cuypers d'Alsingen, "Provincie, stad, ende district van Mechelen opgeheldert in haere kercken, kloosters, kapellen,..., Brussel, 1770, dl. 1, p. 323.
K. Lemmens, De geschiedenis van Beerzel. Van laethoven, leengoederen, cijnsgoederen, de hoge heerlijkheid, oorlog, pest, wolven en de dorpsbewoners, dl. 1, uitgave in eigen beheer, 2007, p. 27.
H. Holemans & P.J. Lemmens, Molens der Zuiderkempen, Nieuwkerken, 1978, p. 52-53, 91-94.
H. Holemans & P.J. Lemmens, "Molens van Klein-Brabant, Mechelen en de Rupelstreek", uitgave van de Studiekring “Ons Molenheem”, Nieuwkerken, 1987, p. 52 en 53 (foto).
H. Holemans, "Provincie Antwerpen - volledigoverzicht van bestaande & verdwenen wind-, water- & rosmolens", uitgave van de studiekring "Ons Molenheem", s.l., 1986, p. 47, 61.
G.K. Kockelberg, "De molens van Putte", in: Ons Molenheem, Opwijk, jg. 31, 2006, nr. 3, juli-september, p. 65-68, ill.
M. Mast, "Politiek, prestige en vermogen: de Mechelse magistraat, 1520-1577", in: Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen (KKOLKM), dl. 97, Mechelen, 1994, p. 243, nr. 76; 244, nr. 78.
G. Marnef, Het Calvinistisch Bewind te Mechelen, 1580 -1585, Heule, 1987, p. 244, nr. 80; 364, nr. 50; p. 363, 364, nr. 49.
"Zo was Putte", p. 48.
F. Van der Jeught & P. Vanhoute, "Monumentum Illustrissimi Principes Philippi Guilielmi. De Mechelse steenhouwer Lijbert van Eeghem en de grafzerk van prins Philips Willem van Nassau (1619)", in HKKOLKM, dl. 113, Mechelen, 2009, p. 224.
Frans Torfs, "De Oude Molen te Putte en de molenaarsfamilie Van den Eynde", in: 't Zwaantje (Jaarboek voor het Land van Heist en omliggende), V, 1965, p. 51-57.
Frans Torfs, "Van Putse mensen en dengen", dl. 1, uitgave van de Heemkring "Het Molenijzer", Putte, 1970, p. 142-144; id. dl. 3, 1979, p. 172.
Florent van Vlasselaer, "De graanmolens van Putte - De Oude Molen, Jaarboek van Heemkring Het Molenijzer-Putte, IX, 2000-2001, p. 92-104.
Fl. Van VLasselaer, "De graanmolen van Beerzel", jaarboek 1998 van de Heemkring “Het Molenijzer”, Putte, 1998, p. 96 en 97.
F. Torfs, Het vroegere Putte met Grasheide en Peulis, Nieuwkerken, 1984.
Databank van de Ware Vrienden van het Mechels Archief.
G.K. Kockelberg, "De Molens van Mechelen", in: Ons Molenheem, s.l., s.d. [2005], p. 18-20, ill.
H. Thys, "Molens in het arrondissement Mechelen, circa 1865-1870", in Heemkundig Handboekje voor de Antwerpse Kempen, Borgerhout, jg. 14, 1966, p. 3-14.
P. Lemmens, "Molenoverzicht uit het arrondissement Mechelen van 1830 tot heden", Borgerhout, 1963. Overdruk uit het Heemkundig handboekje voor de Antwerpse randgemeenten, 1963, X, nummer 4.
Karel Lemmens, "De oude molen van Nekkerspoel", Ons Molenheem (Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem), 1996, nr. 1, p. 3-6.