Molenzorg

Sint-Niklaas, Oost-Vlaanderen


Prentkaart. Verzameling GEKADA.
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Grote Molen
Nieuwe Molen
Molen Heyndrickx

Ligging
Magnolialaan 9
9100 Sint-Niklaas

zuidoostzijde
Brugsken (ten N0)
Priesteragiewijk
1,4 km ten O van de hoofdkerk
kadasterperceel D1352


toon op kaart
Type
Stenen stellingmolen
Functie
Oliemolen, later ook korenmolen
Gebouwd
na 1775
Verdwenen
1921 of 1922, sloop
Beschrijving / geschiedenis

De Grote Molen (tijdelijk Nieuwe Molen) of Molen Heyndrickx was een achtkante stenen stellingmolen aan de nooroostzijde van de huidige Magnolialaan (nr. 9, vroeger een aardedreef), op ongeveer 40 meter ten noordoosten van Brugsken, in de Priesteragiewijk, op 1,4 kilometer ten oosten van het centrum van Sint-Niklaas.

De molen werd na 1775 gebouwd als een oliemolen.  Na 1830 werd hij eveneens ingericht als een korenmolen. Op het einde werkte hij nog enkel als korenmolen.

We zien hem nog niet aangeduid op de Ferrariskaart (ca. 1775), mar wel op:
- Atlas der Buurtwegen (ca. 1842) met een achtzijig grondvlak
- de topografische kaart van Ph. Vandermaelen (ca. 1850)
- de kadastrale kaart van P.C. Popp (ca. 1855) met een tekenintje van een achtkante molen

De molen had een zeer brede houten gaanderij op wel 17 meter hoog. De wieken van de molen waren om en bij de 12,50 meter lang en zeer breed. De gietijzeren askop, die 1800 kg woog, draaide bijgevolg 30 meter boven de grond zodat de draaiende wieken van waar ook in Sint-Niklaas gezien konden worden.

De grote, statige molen was achtkantig gebouwd en had een zodanige omvang dat een grote voermanswagen die bespannen was met vier paarden met alle gemak de molen kon inrijden, draaien en keren, en terug uitrijden.

De muren waren beneden 1,25 meter dik en behielden een buitengewone dikte tot aan de kap. Volgens de overlevering was de molen gebouwd met kalk, vermengd met roggemeel. Het was niet mogelijk een nagel in het metselwerk te slaan.

De molen bezat maar liefst acht verdiepingen, gebouwd met grove eiken balken. Er waren minstens twee, mogelijks drie paar maalstenen. Zeker een paar Engelse van 1m30 en een paar van 1m50.

Eigenaars na 1830:
- voor 1834, eigenaar: Boëyé Pieter Antoon, eigenaar te Sint-Niklaas
- 22.04.1860, erfenis: a) Boëyé Antoon Eugène, eigenaar te Sint-Niklaas, b) Boeÿé Hyacinthe Ghislain, advocaat te Sint-Niklaas en c) Boëyé Angelina, echtgenote Rémy Felix, eigenaar te Leuven (overlijden van Pieter Antoon Boëyé)
- 1862, verkoop: Heyndrickx-Bolssens Frederik, molenaar te Sint-Niklaas
- 27.05.1885, gift: a) Heyndrickx Frederik (voor vruchtgebruik), zonder beroep te Sint-Niklaas en b) Heyndrickx-Van Dries Désiré Aloys (Sint-Niklaas, 1851-1914), brouwer te Sint-Niklaas (notaris Bellemans)
- 09.08.1893, einde vruchtgebruik: Heyndrickx-Van Dries Désiré, brouwer te Sint-Niklaas (overlijden van Frederik Heyndrickx)
- later, erfenis: de weduwe Maria Leonia Van Dries (Sint-Niklaas, 1859-1928) en de kinderen (overlijden van Désiré Heyndrickx)
- 18.07.1920, deling: de weduwe (notaris Boel)
- 30.08.1928, erfenis: de erfgenamen (overlijden van de weduwe Maria Leonia Van Dries)
- 20.12.1929, vonnis: Bartholomé-Heyndrickx René Robert, brouwer te Sint-Niklaas.

Désiré Heyndrickx richtte in 1886 een bierbrouwerij op en vanaf dan werd de molen werd enkel nog gebruikt om mengelingen voor de brouwerij te maken. Reeds in 1887 verzocht hij toelating tot het bouwen van een mouterij op het terrein.

Op bovenstaand briefhoofd uit begin 20ste eeuw. Op 12 juni 1910 verscheen er een artikel in het nummer 24 van het Land van Waas: 'Onderscheiding. - Onze stadgenoot, deHeer Heyndrickx-Van Dries, brouwer, heeft in den grooten internationalen prijskamp voor bieren te Londen, de grootste onderscheiding bekomen voor zijne oude bieren, namelijk de groote eerschaal met gouden medalie.'

In 1896 werd de windmolen voorgoed stilgelegd en diende hij enkel nog als bergplaats voor vaten en bieren op fles. In 1921 of 1922 werd de ‘Grote Molen' afgebroken.

Lieven DENEWET & Herman HOLEMANS

Bijlagen

R. Van Lierde, "Sint-Niklaas en zijn windmolens", in: Annalen van de Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, LXXIII, 1970, afl. 2, p. 255-282 (uitgave van zijn handschrift van 1934, gebeuren vanaf 1885)

De Grote Molen
Langs den steenweg St. Nikolaas - Temsche, een honderdtal meter voorbij de "Moeland", bestond en bestaat nog de zogenaamde "Molendreef", het is een ongekasseide weg, doch zeer goed onderhouden, en die enkel tot uitgang diende voor de twee daarin bestaande molens, de groote en de witte molen, en ook eenige landeryen.
Op ongeveer 40 meters in die dreef, te rekenen van den steenweg rechts, stond de groote molen. Het was een schoon, prachtig gevaarte, en alles was er in evenredigheid: gaanderij was zeker omtrent 17 m. hoog, de wieken hadden 12 à 12,50 meter, zodat de assenkop omtrent 30 m. boven den grond draaide. Alles volgde in afmetingen, de assenkop woog meer dan 1.800 kilos, de wieken waren breed volgens hun afmetingen, alsook de voorzoomen, zoodat voor het zeildoek eene speciale breedde geweven wierd. Kortom het was waarlijk de "groote molen", en ik die veel gereisd heb, altijd een bewonderaar van windmolens, heb nooit zijn wêerga gezien van schoonheid en statigheid.
De molen was achtkantig gebouwd, niet rond, en de afmetingen zoo groot dat men beneden, en met alle gemak, met eenen grooten voermanswagen, bespannen met 4 paarden, er kon inrijden, draaien en keeren, en eruit rijden zonder moeite.
Beneden waren de muren, of liever de muur, 1 m. 25 dik, en behield een buitengewoone dikte tot aan de kap. Het was niet mogelijk eenen gewonen nagel er in te slagen, en ik heb dikwijls gehoord dat de molen gebouwd was met kalk gemengd met roggemeel.
De groote molen stond ook buitengewoon schoon te winde, door zijn hoogte en zijne gunstige plaats verre weg de beste van al de bestaande windmolens der stad. Ten zuiderkant, van de gaanderij, zag men boven de kap, van den daarnaast staanden staakmolen, die nochtans een nette hoogte had. Op welke plaats van St. Nikolaas men zich ook bevond, overal zag men de wieken van den reus prachtig door den lucht klieven.
De groote molen hoorde toe aan de heeren Désiré en Petrus Heyndrickx, een naam die in dees verhaal nog dikwijls zal voorkomen, daar het zeker is dat over een paar honderd jaren, bijna al de molens van de stad St. Nikolaas, aan een lid dezer achtbare familie toebehoorden, in elk geval, de familie Heyndrickx was de oudste en verreweg de voornaamste maaldersfamilie der stad en der omstreken. Ik meen wel dat er nog een motormaalderij bestaat in de Nieuwstraat, uitgebaat door een afstammeling der familie Heyndrickx.
De heeren D. en P. Heyndrickx waren toen ook eigenaars van de zoogenaamden "houten molen" ook op het brugsken, zooals wij verder in dees verhaal zullen zien.
Zien wij nu hoe het er van binnen, op technisch oogpunt, mede gesteld was: de molen bezat acht verdiepen, allen van buitengewoone sterkte, met grove, eiken balken. De molen was enkel ingericht voor bloem te maken, volgens de noodwendigheid van den tijd, doch in 't geheel niet voor klantenmaalderij. Er waren maar twee paar steenen, engelsche, een paar van 1 m. 30, en één van 1 m. 50, veel te weinig voor zoo eene kracht. Verders kruischmolens en builderij zooals het behoorde, alles in besten staat. Er waren echter nog geen elevators, en alles gebeurde er nog zak voor zak. Voor een ingewijde is het begrijpelijk dat de mannen het er niet goed hadden bij goeden wind: de steenen waren echter voorzien van regulateurs. Men maalde er niets als tarwe, meest uitheemsche. Al dee afval, die moest hermalen worden, wierd naar den "houten molen" gevoerd (ook eigendom van de heeren Heyndrickx), en na gemalen, terug naar den grooten molen. Ook bij goeden wind kon men gedurig een paard en kar van den eenen molen naar den anderen zien varen; ge ziet van hier wat k ostelijken tijd en werk er daar verloren ging. Intusschen wierd de concurrentie al felder, en voor de bloemfabricatie met den wind was er niets meer te doen. Op zekeren dag wierd de "houten molen" verkocht aan de heeren Fr. en Jan Vermeulen vader en zoon, en men deed voort met den grooten molen alleen. De heeren Heyndrickx bouwden zich een wooning en een bierbrouwerij neven den grooten molen. Een jaar nadien, de zaken gingen hoe langer hoe slapper, en de molen wierd stilgezet. Hij draaide nog een weinig gedurende een paar jaren om wat mout te malen voor de brouwerij en water te pompen, maar daarna wierd hij afgetakeld en tot in den grond afgebroken: dit moet rond 1892 plaats gehad hebben.

-------------

Uit de studie van Jan Rumes over verdwenen brouwerijen te Sint-Niklaas.

In 1933 of 1935 kochten "Jef" en Adelaida een leegstaande brouwerij gekend als 'De Paters' in een dreef die aansloot op het Brugsken. Die dreef lag toen nog grotendeels tussen de velden... Net voor de Eerste Wereldoorlog telde Sint-Niklaas-Waas zeker 29 brouwerijen. Velen werden door de Duitse bezetter verplicht samen te werken in centrale brouwerijen. De stilgelegde brouwerijen werden nog tijdens de oorlog ontmanteld. Het metaal werd verwerkt in de oorlogsproductie of opnieuw gebruikt in Duitsland. Aan het Brugsken, toen ook de Rue Petit-Pont genaamd, lagen aan het begin van de 20ste eeuw minstens drie brouwerijen:
- 'Brasserie Louis Seghers’, Petit-Pont 35 te Sint-Niklaas-Waas sluit de deuren in 1903 en wordt onder de naam ‘Brasserie Louis Seghers-Decorte’ verdergezet tot 1914 en onder de naam ‘Brasserie Joseph Hebbinckhuys’ tot 1921.
-‘Brasserie D. Hendrickx’, Petit-Pont 96 te Sint-Niklaas-Waas legt de boeken neer in 1922.
-‘Brasserie J. D’Haenens’, ‘t Brugsken 76 te Sint-Niklaas-Waas heeft bestaan tot 1899, wordt onder de naam ‘Brasserie De Dauw’ verder gezet tot 1922, onder Brasserie ‘Bartholomé’ tot 1924 en onder Brasserie ‘Bartholomé-Heyndrickx’ tot 1935. De laatste brouwerij komt niet in aanmerking gezien ze tot 1935 actief bleef. Volgens ‘Frans’ jongste zoon Emiel Alfons Yvonne Weyn is de leegstaande brouwerij die zijn grootvader kocht de ‘Brasserie D. Heyndrickx’.

‘Jef’ Weyn kocht de brouwerij van de nazaten van bierbrouwer Désiré Heyndrickx (Sint-Niklaas, 20 maart 1851 – Sint-Niklaas, 4 februari 1914) en zijn echtgenote Maria Leonia Van Dries (Sint-Niklaas, 13 maart 1859 – Sint-Niklaas, 30 maart 1928). De familie Heyndrickx was de oudste en verreweg de voornaamste maaldersfamilie van de stad en omstreken. Ze bezat de meeste molens in de streek rond Sint-Niklaas. De familie was ondermeer eigenaar dan de ‘houten molen’ die ook op het Brugsken stond. Het Brugsken was toen de verbindingsweg tussen Sint-Niklaas en Temse en de brouwerij werd bereikt via een goed onderhouden ongekasseide weg, de ‘Molendreef’, later ook de ‘Patersdreef’ genoemd. Deze dreef, die eveneens tot de eigendom toebehoorde, diende enkel als toegangsweg tot de landerijen en de twee daarin bestaande molens: de grote of nieuwe molen die rechts afgebeeld staat en de witte molen.

De ‘groote molen’ werd opgericht in 1883. Hij werd omschreven als de mooiste en veruit de grootste steenmolen van het Waasland.

De lange aardedreef werd gedomineerd door de reusachtige molen die zich na ongeveer 40 meter aan de rechterzijde van de dreef bevond. De molen had een zeer brede houten gaanderij op wel 17 meter hoog. De wieken van de molen waren om en bij de 12,50 meter lang en zeer breed. De assenkop, die 1800 kilo woog, draaide bijgevolg 30 meter boven de grond zodat de draaiende wieken van waar ook in Sint-Niklaas gezien konden worden.

De grote, statige molen was achtkantig gebouwd en had een zodanige omvang dat een grote voermanswagen die bespannen was met vier paarden met alle gemak de molen kon inrijden, draaien en keren, en terug uitrijden.

De muren waren beneden 1,25 meter dik en behielden een buitengewone dikte tot aan de kap. Volgens de overlevering was de molen gebouwd met kalk, vermengd met roggemeel. Het was niet mogelijk een nagel in het metselwerk te slaan.

De molen bezat maar liefst acht verdiepingen, gebouwd met grove eiken balken. Er waren minstens twee, mogelijks drie paar maalstenen. Zeker een paar Engelse van 1m30 en een paar van 1m50.

Hij werd bij oprichting in 1883 ingericht om bloem te malen met buidels. De concurrentie van nieuwe bloemmolens verplichtte de familie echter het malen van bloem te staken in 1886.

Désiré Heyndrickx richtte vervolgens in 1886 een bierbrouwerij op en vanaf dan werd de molen werd enkel nog gebruikt om mengelingen voor de brouwerij te maken.

Reeds in 1887 verzocht hij toelating tot het bouwen van een mouterij op het terrein.

Op bovenstaand briefhoofd uit begin 20ste eeuw. Op 12 juni 1910 verscheen er een artikel in het nummer 24 van het Land van Waas: 'Onderscheiding. - Onze stadgenoot, deHeer Heyndrickx-Van Dries, brouwer, heeft in den grooten internationalen prijskamp voor bieren te Londen, de grootste onderscheiding bekomen voor zijne o ude bieren, namelijk de groote eerschaal met gouden medalie.'

In 1896 werd de molen voorgoed stilgelegd en diende hij enkel nog als bergplaats voor vaten en bieren op fles. In 1921 of 1922 tenslotte werd de ‘groote molen’ afgebroken.

Vanaf dan werd de kleinere houten molen in de etiketten en de advertenties opgenomen.

Halverwege de jaren 1930 hield de brouwerij Batholomé-Heyndrickx op te bestaan en werd de eigendom verkocht. Waarschijnlijk gaf onmin tussen de toenmalige eigenaars, het echtpaar Remi Henri Robert Bartholomé en Maria Theresia Aimé Ghislena, aan de oorsprong van de verkoop. De heer Bartholomé verhuisde nadien naar Sint-Gillis bij Brussel en mevrouw Heyndrickx naar Antwerpen.

Op de afbeelding boven, door ‘Jef’ Weyn eigenhandig getekend, zien we de aangekochte gebouwen met uiterst rechts de statige ‘brouwerswoning’.

Achter de voordeur van de woning betrad men een lange gang die tot achteraan de woning liep en uitgaf op de tuin. Rechts ervan bevond zich het grote salon, met twee marmeren schouwen, een houten lambrisering en beschilderde plafonds. Het salon was aangekleed met een eetkamer in Mechelse stijl die uit de late 19de eeuw stamde en bronzen beelden van Jef Lambeaux, de ontwerper van het Brabo beeld op de Grote Markt van Antwerpen.

Links van de gang was er een kamer vooraan en een kamer achteraan. Ertussen bevond zich de trap naar de eerste verdieping. De kamer achteraan was iets ruimer en voorzien van een ‘Leuvense stoof’. Via een deur achteraan rechts gaf deze kamer ook uit op de tuin.

De kamer links vooraan is meteen ook de kamer waar ‘Jef’ dikwijls tot diep in de nacht schilderde. Via de kamer vooraan links had men toegang tot het smalle bijhuis of ‘pomphuis’ dat via een deur rechts uitgaf op de voortuin. Hier werd gekookt en gewassen.

Op de bovenverdieping lagen vier kamers. ‘Jef’ Weyn sliep achteraan rechts, zijn echtgenote sliep in de kamer ervoor. Hun zoon ‘Frans’ Weyn sliep waarschijnlijk achteraan links.

Via de tuin achter de woning kon men links naar het atelier dat uit verschillende gebouwen bestond. Naast het huis was er een gebouw met een kelder. Hier maakte ‘Jef’ nougat die machinaal gesneden werd met een snijmachine die het lawaai maakte van een zaagtafel voor hout.

Met een ijzeren trapje buiten kwam men op een tussenverdiep dat boven de kelder lag. De kamers boven het tussenverdiep waren enkel via de eerste verdieping van de woning te bereiken.

Dichtbij het ijzeren trapje was er een dubbele deur. Wie langs hier binnen kwam bevond zich in het grote atelier waar ‘Jef’ pralines maakte. In de ruimte links, als het ware op dezelfde lijn met de woning werd suikergoed gekookt op een open kolenvuur. Een ‘pan’ van 5 tot 7 kilo koken duurde toen een eeuwigheid.

‘Jef’ had hier een aantal machines staan, bijvoorbeeld om een vorm in suikergoed te slaan. Deze machines waren met behulp van riemen op polieren aangesloten op een centrale aandrijving. Door de polier in vrijloop te laten werd de machine afgekoppeld.

Om de juiste snelheid te verkrijgen diende uiteraard eerst gerekend te worden. Een aantal van die notities zijn bewaard gebleven.

Literatuur

Landkaarten

Ferrariskaart (ca. 1775) (nog niet aangeduid)
Atlas der Buurtwegen (ca. 1842)
Topografische kaart van Ph. Vandermalen (ca. 1850)
Kadastrale kaart van P.C. Popp (ca. 1855)

Werken

W. Smet, "De windmolens in het Waasland", Nieuwkerken-Waas, 1974.
W. Smet, "Kijk op het Waasland", Nieuwkerken-Waas, 1977, p. 17-66.
R. Van Lierde, "Sint-Niklaas en zijn windmolens", in: Annalen van de Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, LXXIII, 1970, afl. 2, p. 255-282.
Inventaris van de wind- en watermolens in de provincie Oost-Vlaanderen naar gegevens van het Archief van het Kadaster. Derde aflevering. De arrondissementen Oudenaarde en Sint-Niklaas", in: Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, XVI, 1962, 2 (Gent, 1963)
G.K. Kockelberg, "De molens van Sint-Niklaas", in: Ons Molenheem, jg.30, 2005, nr. 3, juli-september, p.56-57, ill.
H. Holemans, "Oostvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 7. Gemeenten S-T", Opwijk, 2007.
Jan Rumes, Studie over verdwenen brouwerijen te Sint-Niklaas.
Mailbericht Mark Weyn,Waasmunster, 21.03.2015.

Overige foto's

<p>Grote Molen<br>Nieuwe Molen<br>Molen Heyndrickx</p>

Prentkaart. Verzameling Ons Molenheem

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: vrijdag 13 september 2019

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens