Molenzorg

Temse, Oost-Vlaanderen


Algemeen
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Landmolen

Ligging
Korte Landmolenstraat 3
9140 Temse

noordzijde
schuin tegenover Landmolenstraat
gehucht Landmolen
kadasterperceel A818


toon op kaart
Type
Staakmolen
Functie
Korenmolen
Gebouwd
voor 1465
Verdwenen
1829, sloop
Beschrijving / geschiedenis

De Landmolen was een houten korenwindmolen op een kunstmatige wal, op de noordzijde van de Korte Landmolenstraat 3, schuin tegenover het uiteinde van de Landmolenstraat, op het gehucht De Landmolen. De grondoppervlakte van het molenperceel bedroeg 27 roeden. Een afgeleide benaming was de "Langen Molen" (zoals aangeduid op de Ferrariskaart van ca. 1775).

De molen stond op het grondgebied van de heerlijkheid van de H. Geest van Bornem, leenroerig onder de burggravij van Gent, die vanouds aan de Vilains van Gent behoorde. Het was Collard Vilain, die de molenwal had laten opwerpen. Zijn voogden verkochten deze molenwal toen de Landmolen in opbouw was.
De nieuwe eigenaar, de Sint-Pietersabdij van Gent, deed de molen verder opbouwen en zou hem later verpachten. Zo melden de rekeningen van deze abdij dat in 1467-1468 Janne Maes samen met Thomas De Wolf de pacht van de molen hield voor 3 jaar.
In 1477 kennen we Symoen Beke als molenaar.
De Sint-Pietersrekeningen van 1479 melden: "Pieter Boykyn die in pachte houdt de Lantmeullen eenen termijn van iii jaren t jaers omme ix lib. parisis te malene ten 16e ste vate. Es ont(vangen) tjaers lxxix dat hende te half meye anno lxxx.   ix lib. par.

De heerlijkheid van de Heilige Geest van Bornem werd door de abdij verkocht aan Roland Lefevre, die in 1491 ook eigenaar werd van de molens van Temse. In 1493 werd de Landmolen vermeld in het denombrement met een jaarlijkse waarde van 60 pond parisis.
Telkens wanneer de heerlijkheid verkocht werd of er een nieuwe heer op Temse kwam, werd ook de Landmolen vermeld. Dit gebeurde in de jaren 1517, 1528, 1539 en 1555.
In 1549 werd de molen nog eens specifiek aangehaald. Jan Van Geertsom, wijlen molenaar op de Landmolen, bekende zich ten volle voldaan door Pieter Uyt den Eeckhoute, ontvanger van de heer van Temse.

Op 5 en 26 maart 1566 werd melding gemaakt van de borgen van de molenaar: Geeraard Wyclandt en Hendrik van Scelden, beiden uit Hamme en Jan Van Esbrouck en Jacob de Wreede, beiden uit Rupelmonde.

In 1571 was de molen in pacht van Ingelbert Louman voor 18 pond parisis per jaar. Dezelfde mulder werkte eveneens op de Oevermolen en de Veldmolen te Temse. Hij werd nogmaals vermeld in 1572 en overleed voor 1584.

In 1585 pachtte Adriaan Damels of Daniëls de Landmolen voor 22 pond per jaar en een weinig later Jan Everaert voor 16 pond 3 schellingen en 4 groten per jaar. Beide mulders huurden van de commis van de geconfisqueerde goederen van de heer van Temse. De molens behoorden tijdelijk aan koning Philip II van Spange. De toenmalige heer van Temse, Arend van Dorpe, had gemeen schip gemaakt met de staatse opstandelingen en zijn goederen waren hem ontnomen.

Van 3 augustus 1588 tot 1591 was Ingelbert Louman, zoon van voorgaande Ingelbert, molenaar. In 1691 huurde Pierre Vereecken voor 6 jaar tegen 31 pond per jaar en betaalde hiervoor in 1604 400 pond en 20 schellingen. Hij stelde in zijn naam mulder Jehan de Munter aan.
Pauwel Braem was molenaar van 1608 tot 1615. Hij liet in 1612 door de molenmeester Merten Fobe uit het Dendermondse een flinke herstelling uitvoeren aan de molen, die als een houten molen beschreven werd op 3 schuine balken op een berg.

Hans de Nys was molenaar in 1633. Op 9 oktober 1636 huurde Joos Geens de molen en hernieuwde zijn pacht op 9 oktober 1639 voor 68 pond 3 schellingen en 4 groten per jaar. Op 11 september 1637 richtte hij een verzoekschrift aan baljuw Fraes om tot de herstelling van de molen te mogen overgaan. Hij meldde hierin dat het steenkruis onder de platen verrot was en op houten blokken stond, dat de molen op het omvallen stond. Ook de steenbalk was helemaal verrot. De herstelling was onmogelijk op te brengen uit de jaarlijkse pacht. De schade werd vastgesteld door molenmaker Laureys de Somere en de plaatselijke timmerman Lieven Matthys. In een afzonderlijke verklaring bevestigden de twee schatters dat de blokken inderdaad verrot waren en de molen verzakt was. De roeden van de molen stonden in de aarde en het was totaal onmogelijk om de molen nog te kruien en in de wind te zetten. Het was nodig de molen op stenen teerlingen te stellen. De steenbalk was helemaal hol en verrot en de liggende molensteen helemaal versleten en niet meer geschikt om te malen. Zelfde steen was in twee stukken en geen 2 duim dik meer. Molenaar Geens was dus niet meer in staat met de molen nog te werken.

Baljuw Fraes richtte dan onmiddellijk een schrijven naar de hoofdtresorier van de koninklijke financiën, waaarbij hij eveneens de slechte staat van de molen bevestigde en vroeg om de nodige herstellingen te mogen uitvoeren. Op 2 oktober 1637 liet deze zijn goedkeuring geworden om de molen in behoorlijke staat te stellen. Waarom het nog anderhalf jaar geduurd heet alvorens men met de herstelling begon, is een raadsel. Waarschijnlijk moest de Rekenkamer hierover geraadpleegd worden, want op 15 mei 1643 gaven de president en de raadslieden van deze instelling de toestemming om de molen te laten herstellen op kosten van 's konings schatkist.

Op verzoek van molenaar Geens inspecteerde molenmaker Jan van den Daele de molen en bevestigde dat het noodzakelijk was om 4 stenen teerlingen de bouwen omdat de molen op invallen stond. Deze schatte de kost op 300 guldens. Een halve te vervangen plaat kostte met arbeid 27 gulden. Er moest eveneens een nieuwe windweeg aangebracht worden met houten schaliën gedekt en waarvan de kost 84 gulden zou bedragen. Ook moest er een nieuwe kap met houten schaliën gedekt, gestoken worden, dit alles geschat op 126 guldens. De kap werd hersteld door Jan Van den Daele, molenmaker, die ook het houtwerk leverde. De steen werd geleverd door Guilliam Heyndrickx en het metselwerk werd verricht door Willem Gordijns. Hij moest de teerlingen optrekken tot 10 voet hoog, fondering inbegrepen en 8 1/2 voet lang. Het werk moest binnen de drie weken voltooid zijn.

In 1642 was Frans Duerinck op de Landmolen gekomen die op zijn beurt rond 1643 vervangen werd door de nieuwe pachter Hubert De Muntere, die in 1645 opgevolgd werd doo Karel de Vos en in 1651 door Pieter Vereecken, zoon van GIllis.
Op 20 mei 1653 werd de molen voor 4 j aar en 4 maand verhuurd aan Adriaan Heyndrickx Jooszoon uit Sint-Niklaas voor 330 gulden per jaar. Hij werd op 9 september 1657 vervangen door Jan Meert tegen 300 gulden per jaar en voor een termijn van drie jaar.
De verpachting van de molen op 14 juli 1660 die op het kasteel van Temse plaatsgreep, kreeg als moelnaar Andries de Loore, zoon van Livinus, die drie jaar later op 9 oktober 1663 opgevolgd werd door Philip Sturm. Deze betaalde 258 guldens per jaar. Van 1666 tot 1669 werd hij opnieuw vervangen door De Loore.

Op 3 juli 1666 werd de steiger van de moeln vernieuwd en werd de molenberg versterkt met planken die door Jan Maes werden geleverd. Uit een rekening van 1676 blijkt dat een staak van deze windmolen 38 pond woog.

Van 9 oktober 1670 tot 1681 kennen we Philip Vleminck als mulder met als borg Karel Van Dupen. Op 29 oktober 1681 werd hij opgevolgd door Joris van Boven, die ook op 9 oktober 1687 pachter werd voor 14 pond per jaar. Deze werd op 25 juni 1698, ingaande vanaf 9 oktober 1699, vervangen door Pieter van Doorselaer tegen 294 guldens per jaar.

In 1702 werd de molen, zonder het huis, geprezen in de prochiepointingen voor de som van 200 pond 20 groten.

Op 9 oktober 1705 huurde Paschier Meersman Gilliszoon de molen voor 6 jaar tegen 25 pond per jaar. Of hij werkelijk mulder is geweest, valt te betwijfelen, want in hetzelfde jaar kregen we als moelnaar Jan de Winter, dezelfde die de Water-, de Oever- en de Veldmolen van Temse zou uitbaten.

Vanaf 1706 en ongeveer een eeuw lang kwam het muldersgeslacht Rooman op de Landmolen. Zij zouden van vader op zoon aldaar de molen pachten.
Een eerste aanwijzing krijgen we in 1706, wanneer Anthony Rooman voor het gebruik van de Landmolen als gemeentelijke contributie 4 pond 6 schellingen en 8 groten betaalde.

Op 16 december 1711 ging hij een contract aan met de heer van Temse voor het pachten van de molen gedurende 6 jaar. Zijn borgen waren Jan Meersman filius Gillis uit Bazel en Balten Brys filius Andries. Vanaf 1712 huurde hij de hofstede, gekend op de figuratieve kaart nr. 2471, bezitting van Pieter van Royen en gelegen rechtover de Landmolen, op de hoek van de Korte en de Lange Landmolenstraat.

In 1716 was de molen scheefgezakt en hij werd op 7 april rechtgesteld door meester-molenmaker Pieter de Backer voor een bedrag van 15 gulden en 10 stuivers.

Antony Rooman werd nogmaals vermeld in 1717 en 1723. Op 14 juli 1736 onderschreef hij een nieuw molenaarscontract, dat geldig werd vanaf 9 oktober 1736 met als borgen Joannes van Royen en Pieter de Malsche Gilliszoon. In 1749 en tot 1754 vinden we hem nog vermeld als molenaar in de betalng van de gemeentelijke contributie op de molens.

Hij werd opgevolgd door zijn zoon Pieter Judocus Rooman, die op 8 oktober 1754 met de heer een contract sloot met als borgen Joos Vercruysen filius Joos en Gillis Rooman filius Antony. HIj vernieuwde zijn contract op 20 juni 1763 tegen de pachtsom van 122 gulden courant en zijn broer Joseph Rooman stelde zich borg.

OP 7 oktober 1767 vroeg hij toestemming aan de heer van Temse om aan het molenhuis een kamer te mogen bouwen, bestemd als ezelstal, 26 voet lang, 14 voet breed en 14 voet hoog. Men moet weten dat de mulders een ezel gebruikten om de zakken van de begande grond over de berg naar de molen te dragen.

De gemeentebelasting op de molens werd gedragen door de erven van Antony Rooman die de molens in gezamenlijke naam uitbaatten. De broers van de mulder waren dan: Antonius, Gillis en Joseph Rooman.

In 1784 stond de pacht op naam van Joseph Rooman, zoon van Antony. Telkens wanneer de heerlijkheid, en dus ook de molens, verkocht werden, en dit was in 1785 en 1792, stond hij als molenaar van de Landmolen vermeld.

Na hem werd de molen gepacht door Pieter Rooman die in de patentregisters van 1802 vermeld wordt als mulder.

Op 1 december 1829 verkocht de eigenaar van het kasteel, Idesbald Franciscus Gislenus baron Snoy d'Oppuurs voor het ambt van notaris Salomon Poodts te Temse deze windmolen. In de notariële akte wordt de molen als volgt beschreven: "een kooren windmolen genaemd den Landmeulen met draeyende en loopende werken den grond, de daer opstaende gebouwen en verdere afhankelijkheden staende en gelegen te Temsche in den Landmolenwijk onder nummer 1960 der kaart, groot vier roeden eene el vier palmen..."

Kopers waren de gebroeders Egidius en Jan Baptist Van de Vijver, huidenvetters te Temse. Zij lieten de Landmolen in 1829 afbreken en vervangen door een stenen windmolen op de Leie.

Zie verder: Temse, Schorsmolen Van de Vyver

Jerome SMET

Literatuur

Archieven
Gemeentearchief Temse, Figuratieve kaart Temse uit 1750.
Gemeentearchief Temse, nr. 47, jaar 1584,  f° 240
Gemeentearchief Temse, nr. 299 (akte van 1702)
Gemeentearchief Temse, nr. 539/2, f°. 127 (1784-1792)
Gemeentearchief Temse, nr. 397, 398 en de geboorteakten van zijn kinderen (1794-1800)
Gemeentearchier Temse, nr. 484, 2. Modern Arcief - Patenten (1802)
Gemeentearchief Temse, nrs. 304-308 (akten van 1706)
Rijksarchief Gent, St. Pietersfonds, II, nr. 1476 ("Coop van Meeulenwalle te Temseke", ca. 1465)
Rijksarchief Gent, St. Pietersfonds, I, nr. 1992 (rekeningen 1467-1468)
Rijksarchief Gent, St. Pietersfonds, I, nr. 1996 (rekeningen 1477)
Rijksarchief Gent, St. Pietersfonds, I, nr. 1996/2 (rekeningen 1479)
Rijksarchief Gent, St. Pietersfinds, I, nr. 619 (denombrement 1493)
Rijksarchief Gent, Fonds Families, nr. 6654 (verkoop 1829)
Rijksarchief Beveren, Temse, nr. 509, f° 157 v° (akte van 1549)
Rijksarchief Beveren, Temse, nr. 510c (akten van 5 en 26 maart 1566)
Rijksarchief Beveren, Temse, nr. 47, f° 224 (akte van 1585)
Rijksarchief Beveren, Temse, nr. 252, f° 13 (1784-1792)
Rijksarchief Beveren, dossiers de Bournonville, nr. 59 (akte van 1604)
Rijksarchief Beveren, dossiers de Bournonville, nr. 24 (akten van 1606-1615)
Rijksarchief Beveren, dossiers de Bournonville, nr. 32 (akte van 1612)
Rijksarchief Beveren, dossiers de Bournonville, nrs. 21, 22 (akten van 1642-176
Stadsarchief Gent, nr. 70/298, f° 66 (penningkohier van Temse, 1571).

Werken
F. De Potter & J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, reeks III, dl. 4, Gent, 1881.
Inventaris van de wind- en watermolens in de provincie Oost-Vlaanderen naar gegevens van het Archief van het Kadaster. Derde aflevering. De arrondissementen Oudenaarde en Sint-Niklaas, in: Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, XVI, 1962, 2 (Gent, 1963);
Jerome Smet, De molens van Temse. De geschiedenis van de wind-, water- en paardenmolens in de fusie Temse en hun opvolgers de mechanische graanmolens, in: Jaarboek 1986 Gemeentemuseum Temse", p. 1-206 (45-51).
R. Colaes, Landelijk Temse 1670-1815.
J. Servotte, Toponymie van Temsche, 1926;
J. Geerts & A. Raemdonck, De Burcht en Heerlijkheid van Temsche.
H. Holemans, Oostvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 7. Gemeenten S-T, Opwijk, 2007.

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: donderdag 19 september 2019

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens