Molenzorg

Mechelen, Antwerpen


Aquarel van het Ziekeliedenklooster en de Ziekeliedenmolen door Jan-Baptist De Noter, met als onderschrift: “Klooster der Ziekelieden volgens eene oude schilderei nog heden bestaende te Mechelen 1858.” Repr. Verzameling Ons Molenheem
Algemeen
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Ziekeliedenmolen

Ligging
Brusselsesteenweg 264
2800 Mechelen

westzijde
hoek met de Mechelsveldstraat
tegenover het vroegere Ziekenliedenklooster
kadasterperceel E176


toon op kaart
Type
Staakmolen met open voet
Functie
Korenmolen
Gebouwd
voor 1326 / 1607
Verdwenen
ca. 1580, oorlog / 1861, verplaatst naar Niel
Beschrijving / geschiedenis

De Ziekeliedenmolen was een houten korenwindmolen aan de westzijde van de Brusselsesteenweg, ter hoogte van het huidige huisnummer 264, op de hoek met de Mechelsveldstraat, buiten de Brusselsepoort.

Archiefvermeldingen:
- 1326: prope molendinum dicte domus Leproserie
- 1381: petiam terre sitam prope molendinum domus Leprosorum
- 1403: retro molendinum domum Leprosorum
- 1407: prope molendinum Leprosorum
- 1441: retro molendinum domus Leprosorum
- 1486: opt Barblegemervelt achten den wyntmoelen aldaer
- 1574: de Siecheliedenmolen buyten doverste poorte
- 1583: moolenberch daer yertyden eenen wyntmolen opgestaen heeft buyten de Overste Poorte die men plochte te hieten den Siekelymoolen.

De molen werd rond 1580 vernield en in 1607 heropgericht. Zie hierna twee bijdragen van François Van der Jeught in het tjidschrift Molenecho's (2012, 1, p. 37-43 en 2015, 2, p. 95-102).

Deel 1. De heroprichting van de Ziekeliedenmolen te Mechelen (1607)

Vooraf

In hun uitgave Molens van Klein-Brabant, Mechelen en de Rupelstraat uit 1987, vermelden H. Holemans en P. Lemmens, dat buiten de Brusselsepoort van Mechelen en langs de Brusselsesteenweg zich de eerste Ziekeliedenmolen bevond tot op het einde van de 16de eeuw.

Sinds begin 1600 was er een tweede Ziekeliedenmolen, waarbij de auteurs de vraag openlieten of deze molen wel op dezelfde plaats had gestaan als de vorige. Deze tweede molen werd gedemonteerd in 1861 en heropgebouwd in Niel aan de Potaardestraat, nabij de grens met Boom. Van toen af was deze molen gekend als Het Meuleken of de Koekoekmolen. Hij werd afgebroken in 1930.[1]

Dankzij het (nog niet eerder gepubliceerd) contract van 23 juli 1607 tussen twee molenaars en dat bewaard wordt op het Mechelse stadsarchief, vernemen we nieuwe informatie over de heroprichting van een windmolen op dezelfde plaats van zijn vernielde voorganger. Hiermee wordt de vraag beantwoord en een belangrijk puzzelstuk toegevoegd.[2]

In deze bijdrage bespreek ik dat contract uit 1607, geef nieuwe informatie over de vroegste jaren van de nieuwe Ziekenliedemolen en enkele biografische gegevens over de toenmalige eigenaars.

De heroprichting van een windmolen in 1607, die opnieuw de Ziekeliedenmolen werd genoemd, is illustratief voor de heropbloei van het sociaal-economisch leven tijdens het Twaalfjarig Bestand.

Zeer vele molens, zowel in Vlaanderen, Brabant, als in de Heerlijkheid Mechelen, werden vooral tijdens de godsdiensttroebelen van de 16de eeuw vernield. Haast alle bestaande molens overkwam iets in die tijd: brand, vernieling, verlating geduren-de vele jaren, met aanzienlijke schade tot gevolg.

De zogenaamde Engelse Furie (1580) van Mechelen, die een maand zou duren, gevolgd door het Calvinistisch Bewind (1580-1585) was een zeer rampzalige periode voor de stad en haar omgeving.

Zeer waarschijnlijk werd de Ziekeliedenmolen vernield in 1580 bij de krijgsverrichtingen tussen de Staatse troepen en de huurlingenlegers van landvoogd Alexander Farnese (1545-1592).[3] Dit kan besloten worden uit enkele archiefgegevens. Op 7 en 14 januari 1579 werd beslag gelegd op het vierde deel van de molen. Op 3 april 1583 kon enkel beslag nog gelegd worden op de molenberg. De molen en de molenberg waren toen eigendom van de erfgenamen van Jan Coremans († vóór 1577), maalder van Mechelen.[4]

De situering van de Ziekeliedenmolen

De molen was gelegen buiten de Overste Poort, dit is de huidige Brusselsepoort, langs de weg naar Zemst, nu de Brusselsesteenweg, tegenover het klooster Ter Siecken of het Ziekeliedenklooster, dat een leprozerij was. De Staatsgezinde magistraat van de stad Mechelen had dit nonnenklooster in 1577 met de grond laten gelijk maken, toen de troepen van Don Juan de stad naderden.[5]

De molen situeerde zich rechts van de huidige Brusselsesteenweg, kijkend in de richting van Zemst, en onmiddellijk voorbij de spoorwegbrug (2012). Het voormalige Ziekeliedenklooster lag tegenover de Ziekeliedenmolen aan de linkerzijde van de huidige Brusselsesteenweg.

Het contract

Op 23 juli 1607 akteerde de Mechelse notaris Jan Harlinghen in de herberg Sint-Anna in de Keizerstraat kortbij de Nekkerspoelpoort een overeenkomst tussen Peeter Coremans, de waard van de herberg en maalder, en Jan Broeckaert woonende innen den lande van Waes, prochie van Waesmunster. Jan Broeckaert was ook een maalder en gehuwd met Catherine Ledemans.[6]

Enkele dagen voordien waren zij tot een overeenkomst gekomen annopende d’ affbreecken van zeker sijns leste comparants wintmeulen nu tertijt staende binnen Waesmunster voorschreven, dus eigendom van Jan Broeckaert en over de bestemming van zekeren meulenberch gestaen ende geleghen buijten d’overste poorte alhier genaempt den Zieckelijen berch. Peeter Coremans was eigenaar van drie vierde van de molen-berg.

Jan Broeckaert beloofde dat hij den zelven sijnen wintmoelen zal beginnen aff te breecken oft doen affbreecken binnen den tijdt van acht daghen  nu naestcommende. Hiervoor zou men afspraken maken met den timmerlieden om tzelve opt spoedichste te effectueren ende den zelven alzoo affgebroocken zijnde, zal met advijs ende weethe van de voornoemde comparanten gevoert ende gebracht worden binnen dees stede ten gemeijnen cost ende last, zoo mede sijn zal het affbreecken van de selven meulen eensamentlijck het erigeren, stellen ende oprechten van dijen op de voorschreven ierste comparants meulenberch.

Peeter Coremans zou alleene verschieten ende debourseren alle de gereede penninghen zoo wel tot affbreecken ende erigeren van den zelven meulen als van het bringhen ter plaetsen aen den meulenberch buijten d’overste poorte. Deze uitgaven zullen affcorten op den valeur van de voorschreven leste comparants wintmeulen, die hij weerdich maeckt, met allen den alem (het alaam), soo van seijlen, steenen ende andere gereetschap totten zelven meulen eenichsints dienende egeen vuijtgenomen, de somme van thien hondert gulden eens. De totale waarde van de molen uit Waasmunster was dus geschat op 1.000 gulden.

De waarde van de molenberg zou ook in mindering worden gebracht, te weetene naer advenant drije vierendeel hem ierste comparant toecommende. Het vierde vierdedeel van de molenberg was eigendom van Jan van Thielen de oude (°ca.1554 - †1629), poorter en brouwer Inden Ancker aan de Haverwerf in Mechelen.[7] Indien hij financieel wou bijdragen aan de heropbouw van de molen, dan zou Jan Broeckaert zich moeten te vreeden houden met de helft van de drije vierendeelen van den zelven meulenberch. Indien Jan van Thielen niet zou bijdragen, dan zal Peeter Coremans zijn vennoot doen hebben ende laten volghen de gerechte helft van de molenberg naer advenant den prijs van drije hondert gulden.

De molen zelf kwam beide partijen ieder voor de helft toe. Peeter Coremans zou ertoe gehouden zijn  om aan de echtgenote van Jan Broeckaert eenen nieuwen doeck te schenken ter waarde van 1 dukaat van 7 gulden 10 stuiver. De gelagen die zouden gehouden worden ter gelegenheid van de afbraak en de wederopbouw van de molen, zouden Peeter Coremans en Jan Broeckaert ieder voor  de helft betalen. Alle afgesproken voorwaarden beloven zij bij deesen te houden van weerden ende on-verbreckelijcke nu ende ten eewigen dage.

De getuigen bij het verlijden van deze akte waren Janne Spillebeens uit Lokeren, Anthonis van Olm, Jaques Popeliers, Peeter Verlinden en Francois de Voldere, die woonde in het Land van Dendermonde en die de schoonvader was van Jan Broeckaert. De getuigen Anthonis van Olm en Peeter Verlinden, zijn voorlopig niet te identificeren; Jaques Popeliers is te vereenzelvigen als de maalder op de Nieuwendijkmolen, gelegen aan de Nieuwendijk buiten Mechelen in 1615.[8]

Dankzij dit contract vernemen we dus dat de molen van Jan Broeckaert in Waasmunster, indien de timing werd gehaald, op 1 augustus 1607 volledig was gedemonteerd om naar Mechelen te vervoeren. De heropbouw van de Ziekeliedenmolen past ongetwijfeld in het langzame herstel van het sociaal- economisch leven in de Zuidelijke Nederlanden tijdens het Twaalfjarig Bestand.[9]

Zeven maanden later, op 26 februari 1608, maakten Peeter Coremans en Jan Broeckaert een overneenkomst m.b.t. de molenberg. Peeter ruilde het bezit van de helft van de molenberg wair op hij transportant ende de voorschreven Broeckmans [sic] eene wintmeulen gestelt hebben, gelegen buiten d’ overste poorte in de rechte straete, leijdende nair Seempse, tegen de helft van de materialen als hout, ijser, meulesteenen ende anderssints van de meulen dair op als vore gestelt, die eigendom was van Jan Broeckaert.

Jan van Thielen de oude droeg niet bij tot de wederopbouw van de molen. Op 12 juni 1608 verkocht hij aan Peeter Coremans het vierendeel van eenen berghe daer eertijts eenen wintmeulen op te staene plach, metten gronde ende toeboorten, diemen den Zieckelieden moelen noempde. De koopsom bedroeg 40 gulden boven de rente van 2 stuiver per jaar aan het Ziekeliedenklooster. Jan van Thielen de oude had het vierde deel van de molenberg geërfd van wijlen zijn ouders Jan van Thielen en Christijne Verberct.[10]

Het resultaat was dat in 1608 Peeter Coremans en Jan Broeckaert ieder eigenaar waren van de helft van de Ziekeliedenmolen en de molenberg.

De oprichting van de nieuwe molen gebeurde blijkbaar onder leiding van Hendrick van Sint Truijen, timmerman van Mechelen, want Jan Broeckaert was hem in 1610 nog 168 gulden ver-schuldigd ter causen van de timmeragie van de helft van sekeren wintmeulen metten berghe.[11]  

Op 29 maart 1610 belastte Peeter Coremans zijn deel van de Ziekeliedenmolen én zijn huis Sint-Anna  met  een  rente  aan  Gillis  van  Dievoort.[12]

 Het volgende jaar, op 25 juni 1611, verkocht Jan Broeckaert, die dan woonde in Dackenam (Daknam) in het Land van Waas, zijn helft van de molen aan Hendrick Vranckx, poorter en maalder van Mechelen, gehuwd met Elisabeth Lathouwers. De koopsom bedroeg 461 Karolus-gulden boven een erfelijke rente van 16 gulden per jaar. De andere helft van de molen bleef eigendom van Peeter Coremans.[13]

 De Mechelse maaldersfamilie Coremans

Zeker drie generaties van de Mechelse familie Coremans waren in de 16de - begin 17de eeuw (mede)-eigenaar van de Ziekeliedenmolen.

Jan Coremans (†vóór 1577), die gehuwd was met Barbara van Laer, kocht op 26 december 1574 van Jacques Geijlens het vierde deel van de Ziekeliedenmolen en de molenberg voor 275 gulden.[14] Jan was ook eigenaar van een vierde deel van de Molen van Lier, die op het gehucht Pennepoel stond buiten de Sint-Katelijnepoort van de stad Mechelen.[15]

Een zoon van Jan was Peeter Coremans (°ca.1548), herbergier en maalder van Mechelen. Peeter huwde Maijken Aelbrechts, van wie hij zeker drie kinderen had: Anna, (°1586), Laurentius (°1587) en Peeter (°1591). Hij huwde een tweede maal met Anna Vermijlen.[16]

Peeter Coremans moet vrij gegoed geweest zijn. Hij was eigenaar van een deel van de Ziekeliedenmolen en van de herberg Sint-Anna in de Keizerstraat bij de Nekkerspoelpoort. Hij was eigenaar van het huis De Drije Coningen met een hof aan en een huis met een

borreput, beide gelegen buiten de Overste Poort van de stad. Tenslotte bezat hij buiten de stad op Nekkerspoel twee huizen naast elkaar gelegen op de hoek van de Kalverstraat.[17]

Zijn zoon Lauwereijs (i.e. Laurentius) Coremans huwde met Anna Reijers en werd mede-eigenaar van de Ziekeliedenmolen.[18]

Zijn andere zoon, Peeter junior, huwde in 1610 met Marie van Dessel. Zij hadden zeker twee zonen: Balthasar (°1610) en Petrus (°1613). Peeter junior en zijn echtgenote overleden waarschijnlijk reeds begin 1614, want Peeter de oude en Anna Vermijlen verkochten op 26 juli 1614 de helft van de Zieke-liedenmolen ten behoeve van zijn twee kleinkinderen aan hun voogden Balthasar van Nieuwenhuijse en Jan van Dessel. De koopsom bedroeg 623 Karolusgulden boven enkele renten, o.a. aan Gielis van Dievoort en de Mechelse brouwer Jacques Corttens.[19]

Twee dagen later reeds, op 28 juli 1614, richtten de voogden een verzoek aan de weeskamer van Mechelen om de helft van de Ziekeliedenmolen opnieuw te verkopen, omdat de verkoop van andere eigendommen onvoldoende had opgebracht om alle schulden te delgen.20 Merkwaardig wellicht, maar een jaar later, op 5 december 1615, kocht Peeter Coremans de oude de helft van de molen terug van de beide voogden.21 Zodoende kwam de molen, ieder voor de helft, in het bezit van Peeter Coremans de oude en Hendrick Vranckx.

Nawoord

Doorheen de jaren werd heel wat gepubliceerd over onze (verdwenen) molens. Na mijn bijdrage over de Oude Molen van Putte in 1612, blijkt hier opnieuw dat het Mechelse stadsarchief nog lang niet al zijn bronnen heeft prijsgegeven voor de geschiedenis van de wind-, water- en rosmolens, waaraan Mechelen en haar ruime omgeving ooit rijk is geweest.

Het contract van 23 juli 1607, dat in de literatuur onbekend was, verduidelijkt de vroegste geschiedenis van de nieuwe Ziekeliedenmolen.

We vernemen dankzij dat contract van waar deze houten windmolen toen vandaan kwam en onder welke voorwaarden hij op dezelfde plaats werd opgebouwd, waar tot ca. 17 jaar voordien de oude molen had gestaan.

De vroegste jaren van de herbouwde molen konden getekend worden aan de hand van nieuw ontsloten archiefdocumenten.

Meteen werd ook de Mechelse maaldersfamilie Coremans geschetst, die in de 16de - begin 17de eeuw zeker gedurende drie generaties (mede)-eigenaar was van de Ziekeliedenmolen.

 De heroprichting van deze molen in 1607 is illustratief voor de heropbloei van het sociaal-economisch leven tijdens het Twaalfjarig Bestand.

Toch is het tekenend dat het 17 jaar duurde vooraleer de vernielde molen herbouwd werd. Ook elders duurde dit enkele decennia.

Het geeft aan hoe verwoestend de godsdiensttroebelen wel zijn geweest: haast geen enkele molen in Vlaanderen en Brabant ontsnapte er aan.

Deel 2. De Ziekeliedenmolen van Mechelen: eigenaars & molenaars van 1607 tot 1861

Vooraf

In mijn bijdrage over De heroprichting van de Ziekeliedenmolen te Mechelen (1607), werd de vroegste geschiedenis getekend van deze standaardmolen, die in 1861 werd gedemonteerd en heropgebouwd aan de Potaardestraat in Niel nabij de grens met Boom. Ik schetste daarin de Mechelse maaldersfamilie Coremans, die in de 16de - begin 17de eeuw gedurende drie generaties (mede-)eigenaar was van deze houten windmolen.[1]

Tot nu toe was - voor zover in de literatuur kon worden nagegaan - weinig meer over de Ziekeliedenmolen bekend. We vernemen slechts dat hij werd vermeld in archiefdocumenten uit 1626, 1641 en 1793, zonder verdere informatie. In 1696 was hij eigendom van Peter Van den Eynde die de molen verpachtte aan Jan Verhaeghen.

In 1834 was Jan Baptist Segers de eigenaar, die de windmolen verkocht op 2 januari 1851 aan Jan Van Luyten, maalder op Geerdegem, een gehucht van Mechelen.

Tenslotte was in de literatuur enkel nog bekend dat Jean Demarré, een kandidaat-notaris van Mechelen, op 2 oktober 1860 de Ziekeliedenmolen kocht en dat de molen het jaar nadien werd gedemonteerd.[2]

Over de molen was m.a.w. niets méér bekend in de periode van zo’n 250 jaar! Het was een uitdaging om, aansluitend op de bijdrage over de heropbouw van deze houten standaardmolen in 1607, te trachten zijn verdere historiek uit te tekenen tot in 1861.

Deze bijdrage is het resultaat van deze zoektocht in het Mechels stadsarchief. Er is heel wat nieuwe informatie aan het licht gebracht waardoor het lange verhaal van de molen vrij goed kon uitgetekend worden. Ongetwijfeld zullen nog toevalsvondsten de molengeschiedenis verder kunnen aanvullen en verfijnen.

De historiek van de Ziekeliedenmolen - zoals trouwens voor iedere molen - is als het ware verstrengeld met de opeenvolging van zijn eigenaars en pachters. Om de levensloop van de molen te kunnen volgen, is het dan ook evident dat die eigenaars en pachters ook voor het voetlicht worden gebracht. Het verhaal van een molen is hoe dan ook een belangrijk stuk van hun familiegeschiedenis.

De helft van de molen in bezit van de Mechelse maaldersfamilie Popeleurs, 17de-begin 18de eeuw

In 1615 was de molen, ieder voor de helft, bezit van Peeter Cooremans de oude en van Hendrick Vrancx, poorter en maalder van Mechelen. Vrancx was in 1587 gehuwd met Elisabeth Lathauwers (ook: Latouwers). Zij hadden twee dochters. In zijn testament van 6 oktober 1614 bepaalde Vrancx dat zijn jongste dochter Catelijne, zijn helft van de molen zou erven.[3]

Cathelijne Vrancx huwde in de Sint-Janskerk in Mechelen op 16 september 1612 met de Mechelse maalder Jacques Popeleurs (ook: Popeliers, Populiers, Papeleurs, Popelues,...). Zij werden na het overlijden van haar vader in 1626 de eigenaar van de helft van de Ziekeliedenmolen. Hun gezin zou zeven kinderen tellen. Vier van hen zouden opgroeien. Catlijne Vrancx overleed in 1627 en liet haar echtgenoot nog zeer jonge kinderen na. Jacques Popeleurs hertrouwde het jaar nadien met Peeternel Bouwens, bij wie hij nog vier kinderen zou hebben. Door het overlijden van Catlijne Vrancx erfden haar vier kinderen Elisabeth (°1614), Ingelken (°1615), Geeraert (°1617) en Jan (°1619) ieder een vierde deel van de helft van de Ziekeliedenmolen.[4]

Met instemming van de weeskamer én met akkoord van zijn vader, verkocht Jan Popeleurs in 1640 zijn deel van de molen aan zijn broer Geeraert voor 500 karolusgulden. Jan verkocht zijn vierde deel van de helft om hem te versien van alle nootsaeckelyckheyt totten houwelycken staet gerequireert dyen hy van sinne is corts aen te gaen, ende voorts om daer mede te betaelen, ende te blussen eenige schulden.

Op dat ogenblik bezat Geeraert al drie vierdedelen in de helft van de Ziekeliedenmolen. Om zijn broer te kunnen betalen, leende Geeraert 300 gulden van hun neef Jacques, die ook een maalder was.[5] De helft van de molen was m.a.w. rond 1640 ca. 2.000 karolusgulden waard, de volledige molen dus ca. 4.000 gulden, een aanzienlijk bedrag.

Geeraert Popeleurs huwde in 1640 met Joanna (Jenneken) Van Malder. Hun gezin zou 11 kinderen tellen. In 1654 zagen zij, na de afbetaling van een eerdere lening, zich genoodzaakt om 700 gulden te lenen van Anna De Lateur, de weduwe van Guille Van Kieldoncq, in leven advocaat in de Grote Raad van Mechelen. Opnieuw werd hun helft van de molen als borg gesteld, samen met hun stenen huis in de Onze-Lieve-Vrouwestraat in Mechelen. Joanna Van Malder stelde zelfs haar toekomstige erfenis van haar vader als pand voor de terugbetaling van de lening. De gehele molen was toen ook nog belast met een cijns van 2 stuiver aan het klooster van de Ziekelieden.[6] 

Geeraert Popeleurs overleed in 1672. Jan Beelaerts de oude en Peeter Van Malder werden aangesteld als voogden over zijn kinderen. Zijn weduwe Joanna Van Malder richtte samen met de voogden in 1675 een verzoek tot de weeskamer. Zij wensten een lening aan te gaan van 300 gulden om herstellingen aan de molen te laten uitvoeren.

Zij verklaarden hoe dat de voornoemde supplianten is competerende de helft van sekeren wintmolen gestaen ontrent de Sempschen steenwech, ende hoe den selven molen seer is vervallen, naementlyck den staendaert waer inne eenen nieuwen moet gesteken worden, tot dien den steenbalck ende het cruyswerck, ende andere reparatien welck werck sal comen te costen over de 500 gulden, waer van de helft bij de supplianten sal moeten gedraegen worden. Joanna Van Malder had onvoldoende contant geld tot het maken van het selve werck ende dat tegens het peryckel van het vallen van den selven molen moet worden versien... Hieruit blijkt zeer duidelijk dat er aan de Ziekeliedenmolen dringend grote renovatiewerken moesten uitgevoerd worden. De weeskamer stemde in met het verzoek dat de helft van de molen, eigendom van Joanna Van Malder en haar kinderen, zou belast worden met een erfelijke rente.[7]

Joanna Van Malder leende in 1675 van de pastoor, de kerkmeesters en de huisarmenmeesters van de Sint-Janskerk uiteindelijk twee bedragen - 300 gulden en 250 gulden - om bij te dragen aan de herstellingen van de Ziekeliedenmolen.[8]

In 1672, het jaar dat haar vader overleed, was Joanna Popeleurs (°1645) gehuwd met Anthonius De Kock (ook: De Cocq). Hun enig kind Joanna overleed na 12 dagen op 26 september 1673. Twee maanden nadien overleed Joanna Popeleurs op 18 november 1673. Anthonius De Kock hertrouwde in 1675 met Maria Verpoorten. Hij was mede-eigenaar van de Ziekeliedenmolen door de nalatenschap van zijn eerste echtgenote. Om in 1675 te kunnen bijdragen aan de herstellingen van de molen, richtte hij een verzoek aan de weeskamer om de verkoop van een obligatie mogelijk te maken. Inmiddels was Anthonius De Kock in 1675 de eigenaar van de andere helft van de molen. In zijn verzoek aan de weeskamer staat trouwens dat hij heeft nu gecocht de helft van sekere molen genaemt de Sieckelieden molen, staende buyten de Brusselsche Poorte alhier, waer aen staen te doen eenige merckelycke ende noodtsaeckelycke reparatien die hij beneffens andere syne mededeelhebbers (dit waren zijn schoonmoeder Joanna Van Malder en schoonbroers en -zussen Popeleurs) alreede heeft aanbesteedt om te laeten maecken, onder de voorwaerde dat de penningen in promptis moeten gegeven worden voor het meestendeel aen den aennemer van de voorschreven wercken ende reparatien. Daarenboven had hij nog enkele schulden af te rekenen sinds het overlijden van zijn eerste echtgenote.

Anthonius De Kock kreeg van de weeskamer de toestemming om een obligatie van 567 gulden 9 stuiver 1 oort van wijlen zijn voogd Jan De Kock te verkopen en om de opbrengst te besteden aan de herstellingen. Anthonius De Kock was dan 25 jaar.[9]

In 1677 zag Joanna Van Malder zich genoodzaakt, samen met de voogden over haar kinderen en na instemming van de weeskamer, om een achtste deel te verkopen van de Ziekeliedenmolen met den bergh ende landt daer toe behoorende aan haar zoon Jan Popeleurs (°1647). Hij was gehuwd met Josina Perpet. Joanna Van Malder had de helft van de molen belast door een lening aan te gaan van 250 gulden. Zij werd voor de terugbetaling ervan geport vanwegens d’erffgenaemen van den heere canonick Kerremans. Afgezien daarvan had zij suppliante seer groote oncosten moeten vuijtstaen int repareren van de helft van den selven molen welck haer ten minsten heeft gecost over de vier hondert guldens. Ook voor de betaling van die kosten werd Anna Van Malder aangemaand.[10] Zij overleed in 1684 en liet haar deel van de helft van de molen na aan haar kinderen onder wie Anna Popeleurs (°1657), die in 1697 gehuwd  was  met Cornelis De Wilde, en Barbara Popeleurs (°1653), die in 1684 Egidius Meersmans was gehuwd.

Het huwelijk van Anna Popeleurs bleef kinderloos. Barbara Popeleurs had een gezin van zeven kinderen onder wie Adrianus Meersmans (°1689). Hij zou later de molenaar worden van de Ziekeliedenmolen tot bij zijn overlijden in 1730. Hij zou persoonlijk de 3/16de delen van de molen nalaten aan zijn dochters. Zijn moeder Barbara Popeleurs verhuurde (de andere?) helft van de molen. In 1694 had zij het vierde deel van de helft van de molen gekocht van haar broer Jan Popeleurs en diens echtgenote Josine Perpet voor 500 gulden.

Blijkbaar werden Anna Popeleurs en Cornelis De Wilde uiteindelijk de eigenaar van een helft van de molen. Cornelis overleed in 1740, zonder kinderen na te laten. Anna Popeleurs liet in haar testament van 1741 haar helft van de molen na aan Joanna Maria (°1722) en Anna Catharina Meersmans (°1721). Zij waren de kleindochters van Barbara Popeleurs en de dochters uit het huwelijk van haar zoon Adrianus Meersmans met Marie Bogaerts.

Joanna Maria en Anna Catharina Meersmans, beiden begijn op het Groot Begijnhof van Mechelen, erfden na het overlijden op 9 januari 1743 van hun groottante Anna Popeliers de hellicht van eenen wintmolen genaempt den Sieckelieden molen. De maalder Rombout Calot (ook: Calottens) huurde de molen aan 110 gulden per jaar.

Hij was vroeger de molenknecht van Adrianus Meersmans. Rombout Calot huurde de Ziekeliedenmolen sinds 1732, aanvankelijk aan 120 gulden per jaar. In de loop van de jaren waren uiteraard opnieuw aan de molen herstellings- en onderhoudswerken noodzakelijk. Dat blijkt o.a. uit de inventaris van de nalatenschap van Adrianus Meersmans. Er werd bijvoorbeeld 126 gulden 2 stuiver betaelt aen den timmerman Direts voor reparatien ende leveringh van materialen aen den molen geduerende de selve jaeren gedaen voor de hellicht van de voornoemde kinderen (de dochters-begijnen). Ook werd Cornelis De Wint betaald over arbeytsloon aen den voornoemde molen en Rombout Calot zelf werd terugbetaald voor eenige reparatien ende leveringe voor den voornoemde molen.[11]

Joanna Maria en Anna Catharina Meersmans verzochten in 1744 de weeskamer om hun helft van de molen, den welcken subject is aen vele reparatien ende geensints en convenieert voor de remonstranten, openbaar te mogen verkopen, om achterstallige schulden te delgen. De weeskamer verleende hen de toelating.[12]

De vernieling van de Ziekeliedenmolen tijdens het onweer van 4 september 1661

Op 4 september 1661 raasde een onweer over Mechelen. Het liet een spoor van vernieling na. Rudolphus Lucas was hiervan een getuige. Hij was een geestelijke - een kanunnik van Zellaer (of Zellariaan) in de Metropolitane Sint-Romboutskerk - die sinds 1651 in Mechelen resideerde tot bij zijn overlijden begin september 1666. Dat onweer en de schade die het had veroorzaakt, hadden bij Lucas zo’n sterke indruk nagelaten, dat hij er een relaas over schreef in de vorm van een lang gedicht.

Datzelfde jaar 1661 publiceerde de bekende Mechelse drukker Jan Jaye deze tekst. Het droeg als titel: Verhael van het schroomelijcke onweder, geschiedt op den vierden September 1661 wesende den eersten Sondagh van de selve Maendt, als wanneer men naer de jaerlijcksche gewoonte ende gebruyck der H. Kerke in de Getyden des Priesters hoort singhen den eersten Boek Job, behelsende zyne tentatie.

Het gedicht werd een lange beschrijving van het onweer met de opsomming van heel wat schade: ontwortelde en geknakte eiken, abelen, olmen, fruitbomen, gedood vee, zwaar vernielde huizen, stormschade o.a. aan het Ziekeliedenhuis (het voormalige Ziekeliedenklooster), aan het landhuis van Bautersem en aan dat van Vorschenborch (in  de 16de eeuw waren in het omgrachte landhuis Vorschenborch de koninklijke buskruitmolens ingericht, thans is op die site een school gevestigd.)
Tijdens het onweer van 4 september 1661 werd ook de Ziekeliedenmolen aan de Zemstsesteenweg vernield. Adolphus Lucas dichtte daarover het volgende:

... ’t is om treuren
Hoe het Sieckelieden Huys
Is gemorselt met gedruys
En veel Byen die daer waren
Zijn met corfven ende caren
Al-te-samen op-geruckt
En ter aerden neer-gedruckt
Daer by quamp het onweer speulen
Synne pert oock aen den Meulen
Die te voren placht te staen
Alsmen wilt naer Semps toe gaen
Die oock is het dient geweten
Tegen wint te neer gesmeten
Datmen seggen sou dat spel
Compt van Satan uytter hel
...

De Mechelaar Petrus Croon gaf in zijn Historie van Onse Lieve Vrauwe van Hanswyck, gedrukt in Mechelen in 1670, eveneens een korte beschrijving van het onweer van 4 september 1661. Hij vermeldde dat binnen de stad niet de minste schade was veroorzaakt, wat hij toeschreef aan de voorspraak van Onze-Lieve-Vrouw...

Méér dan 100 jaar later, in 1776, werd in het Wekelyks Bericht voor de Stadt ende Provincie van Mechelen het gedicht van kanunik Rudolphus Lucas in afleveringen opgenomen in de rubriek Beschrijf der Stad Mechelen. De verzen werden aangevuld met informatie uit de 17de eeuwse kronieken van Hendrik Van den Coelput (1605–1669), schoolmeester in Mechelen. Uit de editie van 24 maart 1776 vernemen we het volgende:

"... Op Bautersem wert het groot Huys ontdeckt, met menighte van groote eycke en olmen boomen uytter aerde geworpen, die onmogelyk schenen door den windt zoo ter aerde te worpen.
Op Vorsschen-borgh was ’t huys en voorpoort met allen de abbeelen en fruyt-boomen ter aerden ontstucke geslaegen, dat schroomlyk om sien was: de Menschen stonden verslaegen die dese destructie aensaeghen, twee Mannen die onder de poort schuylden werden over de straet gevoert, maer niet gequetst die hun selven tegen den cant vonden.
Het Sieckelien huys ter neder geworpen dat den Man moeste door de schauw kruypen, soo datter niemant gequetst was, dan dry beesten waeren lam geslagen en seer naer doodt, de kriekerye staende achter het selve huys al te neder, alle het graen verstroyt.
Den Sieckelien molen staende aen den Sempschen steenwech wert wel twintich voeten van syn plaetse geworpen al geheel ontstucken, ende een Carosse comende van Vilvoorden, toebehoorende Mynheer van Walhem wert omverre geslagen niet wyt van den gevallen molen...."

Sinds 1640 was de helft van de Ziekeliedenmolen eigendom van Geeraert Popeleurs (†1672) en zijn echtgenote Anna Van Malder. In 1675 richtte zij samen met de voogden over haar kinderen een verzoek tot de Weeskamer van Mechelen om een lening aan te gaan. Er waren aan de Ziekeliedenmolen dringende herstellingen nodig. Zij verklaarde dat den selven molen seer is vervallen, naementlyck den staendaert waer inne eenen nieuwen moet gesteken worden, tot dien den steenbalck ende het cruyswerck, ende andere reparatien...

Dankzij het relaas van de gebeurtenissen van 4 september 1661 kan nu begrepen worden hoe het kwam dat de Ziekenliedenmolen in 1675 in een bijzonder slechte staat was, zoals Anna Van Malder verklaarde in haar verzoek aan de Weeskamer. Blijkbaar werd de windmolen na 4 september 1661 zo goed als mogelijk heropgebouwd met de bestaande materialen, maar het dragend houtwerk moet sterk geleden hebben door het omwaaien van de molen. Vrij spoedig drongen zich dan ook grondiger herstellingswerken op, zoals de vervanging van de standaard, de steenbalk en het kruiswerk... Ongetwijfeld werden deze werken uitgevoerd, want de Ziekeliedenmolen zou tot in 1861 aan de Zemstsesteenweg in Mechelen blijven functioneren. Dan werd hij verkocht, gedemonteerd en in Niel wederopgebouwd...

De helft van de molen eind 17e - begin 18de eeuw in bezit van de familie Van den Eynde

Peeter Van den Eynde verwierf op 26 augustus 1694 de helft van de molen. Hij was gehuwd met Joanna Van den Driesch. Zij zou op 18 november 1705 overlijden en twee heel jonge kinderen nalaten. Uit de inventaris van haar sterfhuis vernemen we dat Peeter Van den Eynde zeer waarschijnlijk afkomstig was van Booischot: hij bezat er 1/7de deel van een hoeve en land, nagelaten door zijn vader en die onverdeeld was met zijn broers en zusters. Het erfgoed was ongegoeijt met Jan Van Bredam. Tot de nalatenschap van Joanna Van den Driesch behoorde ook de windmolen met het huis en een half bunder land in het dorp van Eppegem aen de herbane, waarop een windcijns was verschuldigd aan de prins van Oranje als grondheer.

Uit de inventaris vernemen we ook dat verschillende personen achterstallige maalkosten verschuldigd waren: 125 gulden door Cornelis Persoons, 50 gulden door Cornelis Gootens, 15 gulden door François Hendricx van keirne te malen, 20 gulden door jonkheer Van den Zijpe. Peeter Van den Eynde had nog 70 gulden tegoed voor de levering van meel aan Anthoen De Laddersous en 5 gulden 12 stuiver voor de levering van meel aan Jan Van Malder. Peeter Van den Eynde betaalde 12 gulden aen meester Augustijn Verpoorten, molenmaecker, over gedaene wercken en 11 gulden aen Leonaert Leemans hoefsmid van het beslaen van het peert (d.i. het molenpaard) ende andere wercken.[13]

Zoals blijkt uit het kaartboek van Geerdegem van de landmeter Adrianus De Bruyn dat dateert uit 1739-1740, was de Ziekeliedenmolen toen eigendom, ieder voor helft, van de erfgenamen van Adriaen Meersmans en van de erfgenamen van Adriaen Van der Auweraer. De molen met de molenberg stond op een perceel groot 50,5 roeden.[14]

Guilliam Van den Eynde, meier van Veltem bij Leuven - ongetwijfeld een naaste verwant van Peeter Van den Eynde en wellicht diens zoon - en zijn echtgenote Adriane Swiggers kochten op 13 april 1743 de helft van Zieke-liedenmolen. Op 16 mei 1743 werden zij in het eigendom gegoed.

Anna Van den Eynde, de dochter van Guilliam, en haar echtgenoot Anthonius Bergé zouden de helft verkrijgen van de Ziekeliedenmolen bij successie van haar ouders en bij de verdeling van hun nalatenschap tussen Anna en haar broers en zusters. De Leuvense notaris  J.J. Gautier stelde op 31 december 1752 de akte van de verdeling op.

Op 10 december 1764 leenden Anna Van den Eynde en haar echtgenoot 500 gulden van Catharina Vermeulen. Voor de terugbetaling stelden zij als borg de hellicht van hunnen wintmolen metten bergh ende hoff daer aen geleghen buijten deze stadts overste poorte tegens den steenwegh op Vilvoorden.

Uit de akte van 13 april 1743 van de Mechelse notaris Joannes Franciscus Luytens blijkt dat de Ziekeliedenmo-len op dat ogenblik eigendom was en ieder voor een vierde deel van Joes Van der Auwera, Jan Baptist Bernaers en zijn echtgenote Anna Catharina Luytens, Jan Mennekens en zijn echtgenote Elisabeth Luytens en tenslotte van de notaris Joannes Franciscus Luytens zelf. Antoon Bersiers huurde toen de Ziekeliedenmolen.

Guilliam Van den Eynde, meier van Veltem bij Leuven - ongetwijfeld een naaste verwant van Peeter Van den Eynde en wellicht diens zoon - en zijn echtgenote Adriane Swiggers kochten op 13 april 1743 de helft van Zieke-liedenmolen. Op 16 mei 1743 werden zij in het eigendom gegoed.

Anna Van den Eynde, de dochter van Guilliam, en haar echtgenoot Anthonius Bergé zouden de helft verkrijgen van de Ziekeliedenmolen bij successie van haar ouders en bij de verdeling van hun nalatenschap tussen Anna en haar broers en zusters. De Leuvense notaris  J.J. Gautier stelde op 31 december 1752 de akte van de verdeling op.

Op 10 december 1764 leenden Anna Van den Eynde en haar echtgenoot 500 gulden van Catharina Vermeulen. Voor de terugbetaling stelden zij als borg de hellicht van hunnen wintmolen metten bergh ende hoff daer aen geleghen buijten deze stadts overste poorte tegens den steenwegh op Vilvoorden.[16]

De helft van de molen vanaf het midden van de 18de eeuw in bezit van de familie Gyselinckx

De andere helft van de molen was eigendom van Joannes Gyselinckx en Anna Thees, die de hellicht van over dertig ende meerdere jaeren paisibelyck hebben beseten, zoals de Mechelse notaris J. Verlysen akteerde op 23 november 1779.

Joannes Gyselinckx (°ca. 1710) was meester-maalder die eerst gehuwd was met Anna Thees. Hun gezin telde 8 kinderen. Anna Thees overleed op 10 maart 1750 en liet op dat ogenblik 5 kinderen na tussen de 12 jaar en de 10 maanden. Datzelfde jaar op 22 december hertrouwde Joannes Gyselinckx met Maria Francisca Ballincx, bij wie hij nog twee kinderen zou hebben. Tijdens zijn eerste huwelijk had Joannes Gyselinckx de helft van de molen verworven. Hij heeft de cijns van 2 stuiver per jaar aan het klooster van de Ziekelieden afbetaald en een bedrag van 200 gulden aan de Sint-Janskerk in Mechelen waarmee de helft van de molen was belast.

Nadat Joannes Gyselinckx was overleden in december 1764, werd ten behoeve van zijn minderjarige kinderen een inventaris van zijn nalatenschap opgesteld. Er waren nog achterstallige inkomsten aan maalloon, o.a. vanwege de Mechelse brouwer Colaes en volgens liste over gelijcken maelloon ende vercochten molster... Er waren verschillende gemalen granen aanwezig, o.a. ses en veertich stucken rogge meel, 15 stucken terwe, 4 veertelen masteluyn ende een stuck boekweijde. De waarde van het meel dat aan het sterfhuis toekwam, bedroeg 185 gulden 11 stuiver 3 denier. Joannes Gyselinckx bezat o.a. ook een deel van de Molen van Lier op Pennepoel, net buiten Mechelen, verschillende gronden en het huis De Sterre in de Sint-Katelijnestraat. Zijn weduwe Maria Francisca Ballincx verzocht de weeskamer in 1765 om een deel van de nalatenschap te verkopen. Remisius Verlinden, die de voogd was over de kinderen uit het eerste huwelijk van Joannes Gyselinckx en die gehuwd was met Anna Gyselinckx (de zus van Joannes?), was in 1765 de eigenaar van de andere helft van de molen.[17]

De vijf kinderen van Joannes Gyselinck uit zijn eerste huwelijk erfden zijn deel van de molen, onder hen meester molder Joannes Josephus Gijselinckx (°1747). Hij huwde in 1775 met Joanna Theresia Bergé, een dochter van hogervermelde Anthonius Bergé en Anna van den Eynde.[18]

Joannes Josephus Gijselinckx had het vijfde deel van de helft van de molen geërfd en verwierf de volledige helft door de andere delen van zijn drie broers en zijn zuster aan te kopen.

Op 23 november 1779 kocht Joannes Josephus Gijselinckx van zijn broer Philippus Jacobus diens vijfde deel voor 300 gulden. Op 27 februari 1783 kocht hij van zijn broers Joannes Baptist en Guillielmus ieder hun vijfde deel voor 600 gulden.

Tenslotte kocht hij van zijn zuster Anna Barbara, begijn op het Groot Begijnhof van Mechelen, haar vijfde deel ook voor 300 gulden. De helft van de Ziekeliedenmolen was op het einde van de 18de eeuw m.a.w. 1.800 gulden waard. De molen was nog altijd belast met een erfelijke cijns van 2 stuiver aan het klooster van de Ziekelieden, dat in de binnenstad was gevestigd.[19]

Op 20 juni 1794 leenden Joannes Josephus Gijselinckx en zijn echtgenote Joanna Theresia Bergé 1.000 gulden van Petrus Pauwels, de deken van het maaldersambacht van Mechelen en zijn echtgenote Isabella Maria Vermeulen. Als borg voor de terugbetaling met een jaarlijkse erfelijke rente, stelden zij de helft van eenen windtmolen genaemt den Siekeliedenmolen gestaen buijten de Overste Poorte deser stede tegens den steenwegh leijdende naer Brussel. In 1794 was de andere helft van de eigendom van Jacobus Anthonius Pauwels.[20]

De eigenaars van de Ziekeliedenmolen in de eerste helft van de 19de eeuw

Omstreeks 1800 was de volledige molen in bezit gekomen van de maalder Laurentius Baetens (°1765) en zijn echtgenote Anna Catharina De Deken. Hun gezin telde negen kinderen, waarvan zes zouden opgroeien.

In april 1810 was Laurentius Baetens één van de bieders bij de openbare verkoop van de Kroonmolen om deze molen te verwerven.[21]

Baetens overleed op 26 februari 1816 op de Hoogstraat in Mechelen. Zijn weduwe bleef de Ziekeliedenmolen verder bemalen.

Een zevental jaar later, in 1823, eiste haar zoon Gommarus Baetens de openbare verkoop van de Ziekeliedenmolen. Hij wou uit onverdeeldheid treden met zijn zusters en om te konnen betaelen de schulden van het sterfhuys van zijn vader. Gommarus Baetens was maaldersgast en woonde bij de maalder Petrus De Coster in Heverberg Meerbeeck tusschen Loven en Brussel. Om de openbare verkoop te verkrijgen was Gommarus Baetens een rechtszaak begonnen voor de rechtbank van Eerste Aanleg in Mechelen tegen zijn moeder - voormaels maeldersse van stiele -, zijn nog minderjarige zusters Elisabeth, Jeannetta, Joanna en Theresia en zijn zuster Maria Catharine, die gehuwd was met de huidenvetter Petrus Brems.

Bij vonnis van 4 juli 1823 moest de Ziekelieden-molen openbaar verkocht worden. Hij was sinds 5 augustus 1822 verhuurd aan Joannes Wellens voor een termijn van 6 jaar.

De pacht bedroeg 222 gulden 85 cent nieuw Nederlands geld of 260 gulden Brabants courant per jaar.

De openbare verkoop werd verschillende malen aangekondigd in een lokale krant in Mechelen. In de verkoopsvoorwaarden werd gesteld dat de verkoopinge zal gebeuren in nieuwe nederlandsche guldens goude ofte silvere gemunte cours hebbende specien ende zal in betalinge niet aenveerd worden mindere geld specien als francs.

 Voor het eerst vernemen we iets meer informatie over de Ziekeliedenmolen zelf. In rubriek Descriptie ende bestaendigheijd van het te koop gesteld goed in de akte van notaris De Cock wordt hij omschreven als: Eenen wel gekalandeerden graen-windmolen, met alle de staende en draeijende werken daer van dependerende, alle solidelijk gebouwd ende getimmerd, met den berg, grond en erve daer annexe genaemt den Ziekelieden molen, door zijne nabuerigheijd aen de stad ende omliggende plaetsen zeer voordeelighlijk gestaen ende gelegen buijten de Brusselsche poorte ten gehugte Geerdegem, aen de herberge de Marly, tegens de steenweg van Mechelen op Brussel. Deze omschrijving werd overgenomen in de aankondigingen in de lokale pers voor de openbare verkoop van de molen.

Er rustten twee renten op de Ziekeliedenmolen ingevolge de aflossing van een kapitaal van 500 Nederlandse gulden aan Maria Barbara Van Goorlaeken, weduwe van Josephus Vermeulen en de aflossing van 1.000 gulden Brabants courant aan Dominicus Van Winnendael. Ze dateerden respectievelijk van 1764 (akte van notaris A. Melaert van 17 december 1764) en van 1794 (akte van notaris N.F. Walravens van 20 juni 1794).

Op 29 augustus 1823 werd de molen toegewezen aan meester bakker Joannes Seghers en zijn echtgenote Anna Catharina Piron. De koopprijs bedroeg 2.431 nieuwe Nederlandse guldens.[22]

Het proces-verbaal van afpaling van de stad Mechelen uit ca. 1830 omschreef de windmolen als volgt: is in hout vervaardigd, heeft twee paar molensteenen welke niet gelijktijdig kunnen gebezigd worden. In goede staat en windgunstig gelegen. In 1834 werd de molen, net zoals vele andere Mechelse standaardmolens, belast op een kadastraal inkomen van 342 frank.[23] 

Op zondag 24 mei 1835 geraakte het kind van bakker De Coster uit de Onze-Lieve-Vrouwestraat ernstig gewond aan de schouders door een slag van een draaiende wiek van de Ziekenliedenmolen. De “Cronijke van Mechelen” bericht hierover als volgt: Op deezen dag zijn er drij ongelukken gebeurd: 1° het kind van De Coster uijt de O.L.Vrouw straet is sterk geblesseerd in de schouders door eenen slag der roede van den Ziekelieden molen (aansluitend de vermelding van twee andere ongevallen).[24] 

In de loop van 1850 wensten Joannes Seghers en Anna Catharina Piron de molen openbaar te verkopen. Ook nu verschenen in de lokale pers de aankondigingen voor de verkoop en niet alleen van de molen zelf. Er was een nieuw huis opgetrokken op het perceel waarop de molen stond. Dit huis was een herberg, het Molenhuys genoemd. 

De beschrijving in de aankondigingen van de molen en het huis luidde: Eenen welgekalandeerden graen-windmolen met alle de staende en draeyende werken daer van afghangende alles solidelyk gebouwd en getimmerd, genaemd den Ziekelieden-Molen, den berg, gronde en erve met een huys onlangs nieuw gebouwd, zynde eene herberg genaemd het Molenhuys, bestaende in estaminet-plaets, keuken, dry slaepkamers, kelder, pomp, stal, karrehuys en verdere aenhoorigheden, door zyne nabuerheyd by de stad Mechelen zeer voordeliglyk gestaen en gelegen buyten de Brusselsche-poort ten gehucht Geerdegem afhang van Mechelen tegen den steen- weg op Brussel, wyk 4, n° 6, bekend op het cadaster wyk E, n° 176 en 177.

De molen was in gebruik door de maalder Henricus Van Luyten tot 1 januari 1851. 

De verkoopsakte van de Ziekeliedenmolen en het huis met herberg Het Molenhuys werd op 2 januari 1851 verleden voor de Mechelse notaris E. N. J. Slavon. De koper was niemand minder dan (Joannes) Henricus Van Luyten (°1796), maelder op Geerdegem onder Mechelen gehuisvest, die de molen jarenlang had bemalen en wellicht nog in dienst is geweest van Laurent Baetens. Een Henricus Van Luyten, die maalder was, deed trouwens in 1816 de aangifte van het overlijden van Laurent Baetens. De koopsom van de molen met het huis bedroeg 5.000 frs. De koper betaalde meteen de helft van dit bedrag. De andere helft zou hij binnen de 10 jaar moeten vereffenen en uiterlijk op 2 februari 1861 aan een intrest van 5 procent of 125 fr. per jaar.

Henricus Van Luyten huwde Maria Theresia Coeckelberghs. Hij was ook herbergier op Geerdegem. Hij had Pierre Billebeeck uit Nieuwenrode als maalder in dienst en de knecht François Charles Mertens uit Willebroek.[25] 

In de loop van 1860 wenste Henricus Van Luyten de molen openbaar te verkopen. Hij zou de molen onmiddellijk ter beschikking stellen.

In de aankondigingen in het Mechelsch Berigt werd vermeld dat ook het huis aan de molen werd verkocht. Blijkbaar was het toen geen herberg meer. In 1860 waren de molen en het huis gelegen op de percelen nrs. 176, 177 en 178a in wijk E, samen 16 a 17 ca groot. Het eigendom was in vergelijking met 10 jaar voordien dus vergroot met het perceel 178a. Uit de verkoopsvoorwaarden opgemaakt door de Mechelse notaris E. N. J. Slavon blijkt dat het eigendom onbelast was. De beschrijving van het eigendom in de aankondiging is vrijwel identiek aan deze in de notarisakte van 18 september 1860. 

Hierin staat: Een graen-windmolen, genaemd Den Ziekeliedenmolen, met alle de staende ende draeijende weken daervan afhangende, alle solidelijk gebouwd en getimmerd, den berg, grond en erve met een onlangs nieuw opgebouwd huis, hebbende schoone kamer, keuken, drij slaepkamers, kelder, pomp, stal, karrehuis en verdere aenhoorigheden, zeer voordeelig gestaen en gelegen in de nabijheid der stad, buiten de Brusselsche poort tegen de steenweg ten gehuchte Geerdegem onder Mechelen, N° 19, bekend op het kadaster onder Nos 176, 177 en 178a der wijk E, groot te samen zestien aren vijf en zeventig centiaren, regnotende 1° den steenweg, 2° de weduwe De Keijser geboren Van Hoeij, 3° en 4° den heer Frederic Fremie. 

Bij de openbare verkoop waren twee bieders: Joannes Franciscus Verhulst, maalder, gehuisvest op Pennepoel en Joannes Franciscus Carolus Demarré (ook: Charles Jean De Marré), kandidaat-notaris, eveneens wonend in Mechelen. Demarré gaf het hoogste bod, zodat hij de molen kreeg toegewezen voor de som van 2.990 frank.[26].

Blijkbaar verkocht hij onmiddellijk de molen aan Martin Verlinden, molenaar in Onze-Lieve-Vrouw-Waver, want deze verkreeg op 14 juni 1861 de vergunning van de Bestendige Deputatie van de provincie Antwerpen om de Ziekeliedenmolen te mogen oprichten in de Potaardestraat in Niel, nabij de grens met Boom. De molen kreeg nu een nieuwe naam: Het Meuleken of De Koekoekmolen.[27] 

Nawoord 

Deze bijdrage is het sluitstuk van mijn archiefonderzoek naar de geschiedenis van de Ziekeliedenmolen in Mechelen vanaf zijn heroprichting in 1607 tot in 1861 toen hij werd gedemonteerd om heropgebouwd te worden in Niel. Ik heb getracht om een zo volledig mogelijke historiek van de molen samen te stellen, maar ongetwijfeld kan die door nieuwe (toevals)vondsten verder aangevuld en verfijnd worden.

Hoe dan ook werd voor het eerst deze houten standaardmolen - samen met de bijdrage over De heropbouw van de Ziekeliedenmolen buiten de Overste Poort van Mechelen in 1607 - echt “ten voeten uit” getekend. Ik toonde aan dat zijn geschiedenis - zoals overigens voor iedere molen - nauw verstrengeld is met de opeenvolging van zijn eigenaars, door erfenissen, verkopen en verpachtingen.

Pas in de documenten van de 19de eeuw vernemen we meer informatie dankzij aankondigingen in de pers van openbare verkopen en dankzij koopcontracten die veel gedetailleerder werden opgesteld dan in het Ancien Régime. In deze periode vernemen we telkens opnieuw dezelfde summiere situering buiten de Overste Poort van de stad en slechts enkele fragmenten over noodzakelijke herstellingen.

Over de (verdwenen) wind- en water- en rosmolens werd doorheen de jaren al heel wat gepubliceerd. Na mijn bijdrage over de Oude Molen van Putte in 1612 en de molen van de koninklijke kanongieterij in Mechelen in 1631, blijkt uit deze geschiedenis van de Ziekeliedenmolen opnieuw dat het Mechelse Stadsarchief nog heel wat onontgonnen bronnen bewaart over de molens waaraan Mechelen en haar omgeving ooit zo rijk is geweest.

François VAN DER JEUGHT, Mechelen

AFBEELDINGEN deel 1

Het Ziekenliedenklooster en de Ziekenliedenmolen volgens Jan-Baptist De Noter ca. 1560. (Regionale Beeldbank Mechelen, nr. SME001005708)

Fragment uit het de Atlas van de Buurtwegen van 1841 (Stadsarchief Mechelen), met aanduiding van de Ziekenliedenmolen. De spoorlijn Dendermonde-Mechelen dwarst de Brusselsesteenweg.

Plan géométrique parcellaire de la commune de Malines (Extra Muros), voltooid op 27 december 1811, met aanduiding van de Ziekenliedenmolen aan de Brusselsesteenweg. Het omgrachte domein met de vijver, toen grenzend aan de Leuvense vaart, was voorheen Vorschenborch, waar de koninklijke buskruitmolens waren gevestigd. Ook die werden verwoest tijdens de godsdiensttroebelen van de 16de eeuw. (Stadsarchief Mechelen, reg. C9000)

Fragment uit het kaartboek (1739-1740) van Geerdegem van landmeter Adrianus de Bruijn. Het perceel nr. 50 met de Ziekenliedenmolen was 50,5 roeden groot in toen eigendom van de erfgenamen van Adriaen Weersmans en van Adriaen van der Auweraer. (Stadsarchief Mechelen, reg. C9005)

Handmerk van Peeter Coremans en van Jan Broeckaert onder hun contract van 23 juli 1607. (notaris J. Harlinghen, reg. 892, f°112r, 23 juli 1607)

Aquarel van het Ziekenliedenklooster en de Ziekenliedenmolen door Jan-Baptist De Noter, met als onderschrift: Klooster der Ziekelieden volgens eene oude schilderei nog heden bestaende te Mechelen 1858. (Regionale Beeldbank Mechelen, nr. SME001001424)

Het Ziekenliedenklooster en de Ziekenliedenmolen volgens Jan-Baptist De Noter ca. 1560. (Regionale Beeldbank Mechelen, nr. SME001005708)   AFBEELDINGEN deel 2

Handmerk - een molenijzer - van Hendrick Vrancx onder zijn testament. (Stadsarchief Mechelen, notaris J. Harlinghen, 899, f°385r, 6 oktober 1614)

Fragment uit het kaartboek van Geerdegem (1739- 1740). (Stadsarchief Mechelen, C.9005)

“Plan géométrique parcellaire de la commune de Malines (Extra Muros)” (1811) (Stadsarchief Mechelen, reg. C9000)

Handmerk - een molenijzer - van Geeraert Popeleurs onder de akte van notaris J. Sporckmans van 18 maart 1654. Rond zijn handmerk staat: “Tmarck vande voornoemde Geeraert Popeliers die verclaerde niet te connen schrijven.”
Uit: “Mechelsch Berigt inhoudende de verkoopingen der notarissen van Mechelen en andere bekendmakingen”, 15de jg, nr. 35, 26 augustus 1860, p. 2.    VOETNOTEN deel 1 

[1] H. HOLEMANS & P. LEMMENS, Molens van Klein-Brabant, Mechelen en de Rupelstreek, uitgave van de Studiekring “Ons Molenheem”, Nieuwkerken, 1987, p. 52, 55 en 66. Helaas worden de archiefbronnen niet vermeld. In Geschiedenis van de gemeente Niel, van de werkgroep “Internet” i.s.m. de Gemeentelijke Cultuurraad Niel, 1995, p. 7, wordt vermeld dat Jan Van Noten uit Reet, de laatste Nielse molenaar, de molen verkocht in 1940 en dat de volgende eigenaar hem liet afbreken.

[2] Stadsarchief Mechelen (SAM), Notaris J. Harlinghen, reg. 892, f°112r, 23 juli 1607.

[3] G. MARNEF, Het Calvinistisch Bewind te Mechelen, 1580 -1585, Heule, 1987, p. 117-146; H. INSTALLÉ, Verwoesting en wederopbouw te Mechelen in de 16de eeuw, in: Verwoesting en wederopbouw van steden, van de middeleeuwen tot heden, Handelingen van het 18de Internationaal Colloquium Spa, 10-12.IX.1996, Historische Uitgaven Gemeentekrediet, nr. 100, 1999, p. 161-162.

[4] SAM, Registers van de Amman, reeks S I, Beleyden en Uijtwinnigen, (Amman), reg. 7, f°49r, 14 januari 1579: Jaeckes Gheijlens liet beslag leggen op het virrendiel van eenen wintmoelen metten berch en allen sijner toebehoerten alsoe den selven ghestaen ende ghelegen es buijten de ooverste porte gehieten den Siekelij moelen…; id., f°54r, 24 januari 1579: Jan Wellens liet beslag leggen op de iij dieelen van eenen wintmoelen met den berch… ghehieeten den Siekelie moelen…; id., reg. 8, f°76v, 3 maart 1583: Jan Wellens, die men Lierken noemt,  belaijdt de moolen berch,  daer  jeertijden eenen wint-moolen op ghestaen heft met de gronde van erven ende allen sijnen toeboorten, alsoo den selven ghestaen en geleghen es, buijten de overste poorte van deeser steede, diemen plochte te hieten den Siekelij moolen…
SAM, Weeskamer, reg. 9, f°127, 19 december 1577. Jan Cooremans was gehuwd met Barbara van Laer.

[5] H. INSTALLÉ, Het klooster Ter Siecken of van de ziekelieden, in Historische Stedenatlas van België, Mechelen II, Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, Mechelen, 1996, deel 100/2, p. 124-127.

[6] SAM, Schepenregister, 230, f°161r, 26 februari 1608.

[7] SAM, Notaris P. De Munter, reg. 1300, 107, 1 april 1585; SAM, Notaris J. Harlinghen, reg. 900, f°368r, 31 juli 1615; SAM, Id. 902, 585r, 14 nov. 1616; P. GÉNARD, Verzameling der graf- en gedenkschriften van de provincie Antwerpen. Arrondissement Mechelen. Mechelen. Parochie-kerken, dl. 5, Antwerpen, 1903, p. 342; G. MARNEF, o.c., p. 375. Jan van Thielen, 31 jaar in 1585, was gehuwd met Anna du Fraisne. Hij overleed op 6 augustus 1629 en werd begraven in de kerk van Onze-Lieve-Vrouw-over-de-Dijle te Mechelen. Hij was wethouder van de ambachten, schepen van de stad in 1580-1581 en thesaurier in 1583.

[8] SAM, Notaris J. Harlinghen, reg. 900, f°330r, 8 juli 1615.

[9] Nog andere windmolens werden heropgebouwd in het Land  van  Mechelen.  Jonkheer  Johan Baptist Keermans liet niet alleen in 1612 de Oude Molen van Putte  herop-bouwen, hij liet ook kort voordien een nieuwe Rode Molen bouwen opte Roijen meulenberch buiten de Koe poort van stad Mechelen. Zie: F. VAN DER JEUGHT, De heroprichting van de verwoeste Oude Molen te Putte (1612), in Molenecho’s, jg. 38, 2010, 3/10, p. 145.

[10] SAM, Schepenregister, 232, f°151r, 24 juli 1610.

[11] SAM, Schepenregister, 232, f°61r, 30 maart 1610. SAM,  Notaris J. Harlinghen, reg. 897, f°153r, 12 juni 1612; SAM, Id., f°362r, 29 oktober 1612. Henrick van Sint Truijen (°1583) bouwde ook de Rode Molen op. Zie noot 9.

[12] SAM, Notaris A. Van de Venne, reg. 1731, f°76, 29 maart 1610. De Ziekelieden was nog met andere renten of cijnzen belast, o.a. aan Merten IJekens uit Brussel met een cijns van 2 veertelen rogge en 1 veertel tarwe per jaar. Zie: SAM, Amman, reg. 17, f°38r, 24 september 1613.

[13] SAM, Notaris A. Van de Venne, reg. 1732, f°119, 25 ju-ni 1611; SAM, Schepenregister, 232, f°61v, 30 maart 1610; SAM, Schepenregister, 233, f°241v, 20 oktober 1611.

[14] SAM, Amman, reg. 5, f°80r, 26 december 1574

[15] SAM, Amman, reg. 8, f°202v, 2 april 1584. Er werd beslag gelegd op dit deel van de Molen van Lier, dan eigendom van de erfgenamen van Jan Coremans. Voor de genealo-gische gegevens werd dankbaar geput uit de databank van de Ware Vrienden van het Archief van Mechelen. Zie: www. dewarevrienden. net/DWV/
H. HOLEMANS & & P. LEMMENS, o.c., p. 51.

[16] SAM, Notaris P. De Munter, reg. 1299, f°397, 22 juni 1584. Peeter Coremans was dan 36 jaar. SAM, Schepenregister, 235, f°147r, 26 juli 1614.

[17] SAM, Notaris J. Harlinghen, reg. 893, f°310r, 12 maart 1608; SAM, Schepenregister, 231, f°129r, 129v en 130r, 26 juni 1609; SAM, Schepenregsiter, 235, 174r, 17 september 1614. Het huis met de borreput lag tussen het erf, voorheen Het Schaeckbert genoemd, het eigendom van Cornelis De Wint, voorheen De Vierpanne genoemd en achteraan tegen het eigendom van de erfgenamen van meester Mattheus van der Jueght (in leven koninklijk buskruitfabrikant op Vorschenborch in Mechelen). SAM, Amman, reg. 17, f°45r, 9 mei 1616.

[18] SAM, Amman, reg. 18, f°24r, s.d. 1616. De erf-genamen van stadssecretaris Charles Staes legden beslag op het vierde deel van de Ziekeliedenmolen, dat werd betekend aan Anna Reijers, de weduwe van Lauwereijs Coremans.

[19] SAM, Schepenregsiter, 235, 147r, 26 juli 1614.

VOETNOTEN deel 2

[1] F. Van der Jeught, De heroprichting van de Ziekeliedenmolen te Mechelen (1607), in Molenecho’s, jg. 40, nr. 1, 2012, p. 37-43.

[2] H. Holemans & P. Lemmens, Molens van Klein-Brabant,   Mechelen en de Rupelstreek, Studiekring “Ons Molenheem”, Nieuwkerken, 1987, p. 55. De archiefbronnen werden (helaas) niet geciteerd.

[3] Stadsarchief Mechelen, notaris J. Harlinghen, 899, f°385r, 6 oktober 1614. Alle archiefbronnen berusten op het Mechelse Stadsarchief. Alle genealogische informatie werd dankbaar geput uit: De Ware Vrienden van het Archief, bewerking Parochieregisters 1519-1796,http://www.dewarevrienden.net, 2007-2014.

[4] Schepenregister (SR), 260 (1639), f° 210v en 211r, 16 december 1639, (2 akten).

[5] Weeskamer (WK), 49, f° 6r, 8 januari 1641. De verkoop gebeurde op 29 november 1640.
SR, 262 (1641), f° 34r en 34v, 21 februari 1641, (2 akten).

[6] SR, 275 (1654), f° 60v, 17 april 1654: verklaring van Jaquemyne Walschaerts, weduwe van Niclaes De Ridder dat Geeraert Popeleurs haar de rente van 24 karolusgulden kweet van de Ziekeliedenmolen belastte.
Id., f° 60v - 61r, 17 april 1654: verklaring van Jacques De Gortter, brouwer van Mechelen, dat Geeraert Popeleurs hem een rente kweet van 18 Karolusgulden 15 stuiver die het vierde deel van de Ziekeliedenmolen belastte. Notaris J. Sporckmans, 1.689, s.f°, 18 maart 1654; id., s.f°, 26 maart 1643.

[7] WK, 83, f° 99r, 27 augustus 1675.

[8] SR, 296 (1675), f° 31v en 32r, 27 april 1675. Anna Van Malder kweet de lening van 300 gulden op 27 augustus 1692.
Id., f° 99r en 99v, 19 september 1675.
De akten van de leningen werden verleden voor de Mechelse notaris J. Pastorana, die echter niet bewaard zijn gebleven.
SR, 298 (1677), f° 124v, 4 september 1677: kwijting van de lenig van 250 gulden aan de huisarmenmeesters van de Sint-Jansparochie, die de helft van de Ziekeliedenmolen belastte.

[9] WK, 83 (1675), f° 141r, 13 oktober 1675 (2 akten).
Notaris S. Roucx (1675 - 1679), s.f°, 14 september 1675: verkoop van de obligatie van 500 gulden aan de provisoren van het broederschap van de H. Jozef in de Sint-Katelijnekerk.

[10] SR, 298 (1677), f° 124v, 4 september 1677. WK, 85 (1677), f° 149v - 150r, 30 juni 1677.

[11] Keirne, zeer waarschijnlijk te begrijpen als kernmeel. Zie: E. Verwijs & J. Verdam, Middelederlandsch Woordenboek, dl. 3, ’s-Gravenhage, 1894, kol. 1.374: kernmele, d.i. bloem van meel.
SR, 315 (1694), f° 237r, 13 oktober 1694: koop van 1/4de van de Ziekeliedenmolen. Egidius (Gielis) Meersmans overleed op 6 januari 1693. Barbara Popeleurs beviel op 10 maart 1693 van een tweeling; zij hetrouwde op 5 augustus 1693 met Joannes Pauwels.
WK, 141, (1734), f° 1r - 2r, 7 januari 1734. Na het overlijden van Maria Bogaerts hertrouwde Andrianus Meersmans met Jenne Neutiens. Na zijn overlijden hertrouwde Jenne Neutiens met zijn molenaarsknecht Rombout Calot. Id., f° 2r - 3r, 8 januari 1734.
WK, 143 (1736), f° 28r - 29v, 15 maart 1736.
WK, 151, (1744), f° 11r - 19v, 24 januari 1744. Anna Popeleurs was eigenares in Mechelen van het huis Den Hertogh van Beyeren in de Sint-Katelijnestraat en een huis in de Korte Schipstraat.
Notaris P. Broers, 318, s.f°; 18 mei 1740: geschil tussen de familie De Wilde en Anna Popeleurs, weduwe van Cornelis De Wilde over diens nalatenschap.
Notaris R. De Rees, 1.524, s.f°, 25 november 1741: testament van Anna Popeleurs.

[12] WK, 151 (1744), f°27r - 27v, 27 februari 1744.

[13] WK, 115 (1708), f° 83v, 2 augustus 1708: inventaris van het sterfhuis van Joanna Maria Van den Driesch. De verkoopsvoorwaarden werden geakteerd door notaris Simon Roucx. Deze akte is niet bewaard gebleven.

[14] Een roede in Mechelse maat was 5,50 meter; de oppervlakte van een vierkante roede bedroeg 30,9 ca.
Het perceel met de Ziekeliedenmolen was dus 15 a 60 ca groot. Zie: Em. Van Balberghe, Oude Mechelsche maten en gewichten met hunne herleiding in het metriek stelsel, in Mechelsche Bijdragen, 3de jg., nr. 4, Mechelen, november 1935, p. 118.

[15] Notaris J.F. Luytens, 1.200, s.f°, 13 april 1743 en 16 mei 1743.

[16] Notaris A. Melaert, 1.236, s.f°, akte nr. 34, 10 december 1764. SR, 385 (1764), f° 91r – 93r, 12 december 1764.
Anna Van den Eynde, x Mechelen, O.L.Vrouw-over-de-Dijlekerk, 2 september 1737 met Anthonius Bergé (ook: Berseir, Bergier, Berseer, Bergeer). Het parochieregister vermeldt dat beiden van Veltem afkomstig waren. Zij hadden 8 kinderen.

[17] WK, 158 (1751), f° 23v - 27v, 26 februari 1751.
WK, 172 (1765), f° 80v - 85v, 6 maart 1765; id., f° 85r - 86r, 13 mei 1765 en id., f° 86r - 87r, 13 mei 1765.
Voor de betekenis van molster, zie: Woordenboek der Nederlandsche Taal, dl. 9, ’s-Gravenhage - Leiden, 1913, kol. 1.041 - 1.042: de hoeveelheid meel die de molenaar uit den meelzak mag nemen van hen die het maalloon niet in geld betalen.

[18] Notaris N.F. Walravens, 2.058, s.f°, 20 juni 1794.

[19] Notaris J. Verlysen, 1.799, s.f°, 23 november 1779; id., 1.803, s.f°, 27 februari 1783 en id., 1.804, s.f°, 12 mei 1784.

[20] Notaris N.F. Walravens, 2.058, s.f°, 20 juni 1794.

[21] Notaris F. J. De Cocq, 2.308, akte nr. 115, s.f°, 26 april 1810. De Kroonmolen situeerde zich aan de Gentsesteenweg - d.i. nu de Battelsesteenweg -, recht tegenover de oude afspanning De hertog van Beieren. In de aankondiging van de openbare verkoop werd vermeld dat deze molen onlangs by nae geheel nieuw opgemaekt werd. Deze molen werd voordien de Hoogmolen genoemd.
Aankondigingsblad voor het arrondissement Mechelen en de omliggende plaetsen, G6 (1810), nr. 8, p. 2, 25 februari 1810.
Verzameling Berlemont, farde 127, p. 48-52.

[22] Notaris F. J. De Cock, 2335 (2de vol.), akte nr. 284, s.f°, 4 juli 1823.
Aenkondingen, plakkaerten en berigten der stad Mechelen en omliggende plaetsen, 1823: zondag 13 juli 1823, nr. 28, p. 3; id., 20 juli 1823, nr. 29, p. 3; id., 27 juli 1823, nr. 30, p. 2 en 3; id., 3 augustus 1823, nr. 31, p. 2 en 3 (er werd 3.000 gulden ingezet; palmslag op woensdag 13 augustus); id., 10 augustus 1823, nr. 32, p. 2 en 3; id., 17 augustus 1823, nr. 33, p. 2 en 3 (ingemijnd voor 2.020 gulden, 100 verdieren en vermelding van de laatste zitting tot de definitive en absolute toewijzinge op vrijdag 29 augustus ten overstaen van de vrederechter); id., zondag 24 augustus 1823, nr. 34, p. 6 en 7.

[23] H. Holemans, Wind- en watermolens van de provincie Antwerpen. Deel 2. Gemeenten H-O, Opwijk, Studiekring “Ons Molenheem”, 2010, p. 51.

[24] Chronijke van Mechelen, zondag 24 mei 1835 (S.A.M., Varia

nr. 831, 1830-1839, p. 133). Uit de bevolkingsregisters van  Mechelen uit 1796 en 1803 blijkt dat in de O.L.Vrouwestraat opeenvolgende generaties bakkers woonden met de familienaam De Coster.

[25] Algemeen Aenkondigings-blad van Mechelen, Antwerpen, Lier, Turnhout, Brussel, Vilvoorden, enz., 78ste jg., nr. 43, 27 oktober 1850, p. 2; id., nr. 44, 3 november 1850, p. 2; id., nr. 45, 10 november 1850, p. 2; id., nr. 46, 17 november 1850, p. 2 en nr. 47, 24 november 1850, p. 1.
Notaris E. N. J. Slavon, 2.409, s.f°, 2 januari 1851.
Bevolking Mechelen 1846, Geerdegem, f° 11, nr. 6 (R. Van der krieken & De Ware Vrienden van het Archief, bewerking Bevolking Mechelen 1864, http://www.dewarevrienden.net, (c) 2009-2014).

[26] Mechelsch Berigt inhoudende de verkoopingen der notarissen van Mechelen en andere bekendmakingen, 15de jg, nr. 35, 26 augustus 1860, p. 2; id., nr. 36, 2 september 1860, p. 2; id., nr. 37, 9 september 1860, p. 2 (vermelding: inmijning op dinsdag 18 september, toewijzing op 2 oktober 1860, telkens om 14.00 uur); id., nr. 38, 16 september 1860, p. 2; id., nr. 39, 23 september 1860, p. 2; id., nr. 40, 30 september 1860, p. 1.
Notaris E. N. J. Slavon, 2.259, s.f°, nrs. 251 en 260, 18 september 1860.

[27] H. Holemans & P. Lemmens, a.w., p. 66.

---------

Verdere vermeldingen:
- 1626: eenen wintmeulen de Siekeliedenmeulen genaempt gestaen ende gheleghen buyten d'overste poorte  in de rechte straete leydende naer Sempse
- 1641: seeckere wintmeulen... de Siekeliden genaempt
- 1696: eigenaar Peter Van den Eynde; pachter Jan Verhaeghen
- 1793: Ziekeliedenmolen.

In een kadasterdocument van rond 1830 werd de molen als volgt beschreven: "is in hout vervaardigd, heeft twee paar molensteenen welke niet gelijktijdig kunnen gebezigd worden. In goede staet en windgunstig gelegen".

Eigenaars na 1830:
- voor 1834: Seghers-Piron Jan-Baptist, bakker te Mechelen.
- 02.01.1851, verkoop: Van Luyten Jean Henri, molenaar te Mechelen-Geerdegem (notaris Slavon)
- 02.10.1860, verkoop: Demarré-Duwal Jean Charles, kandidaat-notaris te Mechelen (notaris Slavon)

De standaardmolen werd in 1861 gesloopt en verplaatst naar Niel.

Herman HOLEMANS

Zie verder onder: Niel, Koekoekmolen

Guilliam Van den Eynde, meier van Veltem bij Leuven - ongetwijfeld een naaste verwant van Peeter Van den Eynde en wellicht diens zoon - en zijn echtgenote Adriane Swiggers kochten op 13 april 1743 de helft van Ziekeliedenmolen. Op 16 mei 1743 werden zij in het eigendom gegoed.[1]

 

Anna Van den Eynde, de dochter van Guilliam, en haar echtgenoot Anthonius Bergé zouden de helft verkrijgen van de Ziekeliedenmolen bij successie van haar ouders en bij de verdeling van hun nalatenschap tussen Anna en haar broers en zusters. De Leuvense notaris  J.J. Gautier stelde op 31 december 1752 de akte van de verdeling op.

 

Op 10 december 1764 leenden Anna Van den Eynde en haar echtgenoot 500 gulden van Catharina Vermeulen. Voor de terugbetaling stelden zij als borg de hellicht van hunnen wintmolen metten bergh ende hoff daer aen geleghen buijten deze stadts overste poorte tegens den steenwegh op Vilvoorden.[2]

 


[1]Notaris J.F. Luytens, 1.200, s.f°, 13 april 1743 en 16 mei 1743.

[2] Notaris A. Melaert, 1.236, s.f°, akte nr. 34, 10 december 1764. SR, 385 (1764), f° 91r – 93r, 12 december 1764.

Anna Van den Eynde, x Mechelen, O.L.Vrouw-over-de-Dijlekerk, 2 september 1737 met Anthonius Bergé (ook: Berseir, Bergier, Berseer, Bergeer). Het parochieregister vermeldt dat beiden van Veltem afkomstig waren. Zij hadden 8 kinderen.

Literatuur

F. Van der Jeught, "De heropbouw van de Ziekeliedenmolen te Mechelen (1607). Illustratief voorbeeld van de heropbloei na de godsdiensttroebelen", Molenecho's, XL, 2012, 1, p. 37-43.
F. Van der Jeught, "De Ziekeliedenmolen van Mechelen: eigenaars & molenaars van 1607 tot 1861", Molenecho's, jg. 43, 2015, 2, p. 95-102.

R. Lucas, Verhael van het schroomelijcke onweder, geschiedt op den vierden September 1661..., Mechelen, 1661, 16 p. (exemplaar in: Stadsarchief Mechelen)
P. Croon, Historie van Onse Lieve Vrauwe van Hanwsijck, door haer audt ende mirakuleus beeldt, eertijds buyten, nu binnen Mechelen besonderlijck vermaert, Mechelen, 1670 (exemplaar in: Stadsarchief Mechelen)
Wekelyks Bericht voor de Stadt ende Provincie van Mechelen, Mechelen, 1776, p. 118 en 119, p. 125–128 (24 maart 1776), p. 162–167 en p. 194–196 (exemplaar in: Stadsarchief Mechelen)
J. Buisman, Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen, dl. 4 (1575 – 1675), Franeker (Nederland), 2000, p. 572 (met vermelding van het onweer van 4 september 1661)
H. Holemans & P. Lemmens, "Molens van Klein-Brabant, Mechelen en de Rupelstreek", Nieuwkerken-Waas, Ten Bos, 1987, p. 47-48.
G.K. Kockelberg, "De Molens van Mechelen", in: Ons Molenheem, s.l., s.d. [2005], p. 18-20, ill.;
H. Thys, "Molens in het arrondissement Mechelen, circa 1865-1870", in Heemkundig Handboekje voor de Antwerpse Kempen, Borgerhout, jg. 14, 1966, p. 3-14.
P. Lemmens, "Molenoverzicht uit het arrondissement Mechelen van 1830 tot heden", Borgerhout, 1963. Overdruk uit het Heemkundig handboekje voor de Antwerpse randgemeenten, 1963, X, nummer 4.
Karel Lemmens, "De oude molen van Nekkerspoel", Ons Molenheem (Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem), 1996, nr. 1, p. 3-6.

Overige foto's

<p>Ziekeliedenmolen</p>

Het Ziekeliedenklooster en de Ziekeliedenmolen volgens Jan-Baptist De Noter ca. 1560. Bijschrift: Klooster der Ziekelingen buiten de overste poort 1560. Repr. Verzameling Ons Molenheem

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: vrijdag 30 december 2016

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens