Molenzorg

Brugge, West-Vlaanderen


Algemeen
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam
Schellemolen - I
De Grammeere, Grandmere - II
Molen ter Raeme - II
Ligging
Kruisvest
8000 Brugge
uiteinde van de Carmersstraat
kadasterperceel  F557
Geo positie
Type
Staakmolen met open voet
Functie
Korenmolen
Gebouwd
voor 1541 / 1704 / ca. 1750, overgebracht uit de Kazernevest te Brugge
Verdwenen
1703 - 8 december, omgewaaid / voor 1741 / 1877 - december, sloop
Allemolens
06536 q (Ten Bruggencatenummer)
Beschrijving / geschiedenis

De Schellemolen (I) was een houten korenwindmolen op de Kruisvest op het einde van de Carmersstraat. Het molenhuis, zijnde het hoekhuis aan de zuidzijde van deze straat, strekte met zijn erf tot aan de Gilde van de Archiers (Schuttershof).

De staakmolen werd voor 1541 gebouwd als een korenmolen. Hij staat vermeld in het Grondboek van 1541 als liggende onder de jurisdictie van het Proosschen, onder de benaming: den Meulene... de Schelle (f. 21).

We zien hem aangeduid op de plannen van Marcus Gerards (1562) en van Jacob van Deventer (1558-1575) als de derde molen tussen de Kruispoort en de Dampoort.

Het Sint-Janszestendeel van 1580 maakt melding van "De muelen ghenaempt De Schelmolen, staende thenden der Carmerstrate". Deze molen was toen eigendom van Jooris van Nooreweghe. Zijn zoon Leonard verkocht de eigendom in 1591 aan Pieter van Aesbrouck. Pieter Robyn werd in 1614 eigenaar van de helft van die molen.

Het molenhuis, zijnde het hoekhuis aan de zuidzijde van deze straat, strekte met zijn erve tot aan de Gilde van de Archiers (Schuttershof).

Op 8 december 1703 waaide hij om en werd een jaar later opnieuw in hout herbouwd. De molen werd later verplaatst en rond 1750 vervangen door de Raememolen, molen ter Rame of Grandmeere die voorheen op de Kazernevest stond. De Grandmeere had vele vervormingen of vertalingen van Grandmeere: Grameere, Grammer(e), Grameire en de Grootmoeder. In akten van 10 juli 1741, 1746 en 1749 werd de Grandmeere nog als schorsmolen van het Huidenvettersambacht gesitueerd op de "ganse veste" (= huidige Kazernevest).

We zien hem aangeduid op zijn nieuwe standplaats op de  Ferrariskaart (ca. 1775) met het bruin symbool van een staakmolen op teerlingen. In een verkoopakte van 16 januari 1787 lezen we over de Grandmeere: "eertijdts gestaen hebbende op de rampaerden van de ganse veste ende alsnu vertransporteert op de vesten tusschen de cruijs ende dampoorte". Op de nieuwe standplaats werkte de molen steeds als korenmolen.

 

De akte van 16 januari 1787 vermeldt dat Bruno Verheye, zoon van Pieter Verheye en Anna Banckaert, zijn helft van de molen verkocht aan Jozef Verhaeghe, molenaar van de molen, terwijl de andere helft eigendom is van Pieter Godderis.

Op 13 april 1813 greep de openbare verkoop plaats van de helft van de molen, de molenmote en het paard en de kar van molenaar Verhaeghe voor de prijs van 2500 frank. De andere helft was eigendom van Jan Baptist Wielmaecker. De prijs van 2500 frank werd niet gehaald en bleef steken op 2200 frank. Uiteindelijk betaalde François Van Caloen toch 2500 frank. Op 10 juni 1818 kocht deze Van Caloen, rechtsgeleerde, wonende aan de Vismarkt, het deel van de eigenares van de andere helft: Anna De Brauwer, weduwe Jan Baptist Wielmaecker voor 1824 gulden. Deze bleef nog eigenares van een gedeelte van het complex, want op 17 juni 1832 verkochten de erfgenamen van de weduwe Wielmaecker de molen "Ter Raeme" alias de "Grandmèremolen" voor 1400 gulden. Op 16 juli 1834 volgde een tweede poging: F. Van Hecke kocht de molen voor 3000 frank en verhuurde hem aan Pieter D'Hondt voor een huursom van 500,68 frank per jaar.

In de "Gazette van Brugge" van 7 april 1843 stond de molen eens te meer te koop. Molenaar-huurder was nog altijd Pieter D'Hondt, die woonde in de Snaggaardstraat F7/19 die 500 frank huurgeld per jaar betaalde. Hij werd als huurder opgevolgd door Louis Maes die op 1 oktober 1863 op zijn beurt opgevolgd werd door Edouard Devilder. Vanaf 1 augustus 1866 werd Joannes D'heere uit de Molenmeers de nieuwe molenaar voor 400 frank per jaar. De molen wisselde dus regelmatig van molenaar!

We zien hem aangeduid , op de topografische kaart van Ph. Vandermaelen (ca. 1850) en op het kadastraal plan van P.C. Popp met een symbool van een staakmolen op teerlingen.

Emiel Verriest ging als molenaar nog een pacht aan op 24 december 1872 voor 350 frank per jaar. Op 1 januari 1876 werd deze echter opgezegd, want de Stad had laten weten de molen te onteigenen. Naar aanleiding van het overlijden op 12 november 1876 van de eigenares Joanna De Vriese (weduwe van Frans Van Hecke) ondertekenden de erfgenamen en de stad op 6 januari 1877 de verkoopakte. De verkoopprijs van molen en wal bedroeg 2700 frank. Op 27 november 1877 verkocht de Stad wat er van de molen overbleef voor 800 frank aan boekweitpelder Emile Verriest die aan de Rozenhoedkaai woonde. Binnen de 4 weken moest de molen gesloopt worden volgens de aankoopakte. Einde 1877 kwam dan een definitief einde aan de geschiedenis van de Grandmere.

Eigenaars:

- tot 1787, eigenaar: Verheye Bruno (zoon van Pieter Verheye en Anna Banckaert)(voor 1/2) en Godderis Pieter (1/2)
- 16.01.1787, verkoop: Verhaeghe Jozef, molenaar op deze molen (1/2) en Godderis Pieter (1/2)
- tot 1813, eigenaar: Verhaeghe Jozef, molenaar (1/2) en Wielmaecker Jan Baptist (1/2)
- 13.04.1813, openbare verkoop: Van Caloen François, rechtsgeleede te Brugge  (1/2, voor 2500 frank) en Wielmaecker Jan Baptist (1/2).
- 10.06.1818, verkoop: Van Caloen François (deel van De Brauwer Anna, weduwe van Wielmaecker Jan Baptist, voor 1824 gulden
- tot 1834: Wielmaecker Jean, te Brugge
- 16.07.1834, verkoop: Vanhecke-Devriese Franciscus, bakker te Brugge (notaris Claerhoudt, voor 3000 frank)
- 1837, erfenis: de weduwe De Vriese Joanna (overlijden van Franciscus Vanhecke)
- 12.11.1876, erfenis: de erfgenamen (overlijden van Joanna De Vriese)
- 06.01.1877, verkoop: Stad Brugge (voor afbraak, 2700 frank voor molen en molenwal)

Lieven DENEWET & Herman HOLEMANS

Bijlagen

G. van Nieuwenhuyse, De windmolens van de Kruisvest te Brugge 1580-1650, Biekorf, jg, 71, 1970, p. 210-214.

De twee windmolens bij de Kruispoort te Brugge zijn goede bekenden. Vooral de "Sint-Janshuusmolen" die draait en maalt gedurende de vier maanden van het seizoen (1 mei-31 aug.) en dan door veel toeristen wordt bezocht. Deze actieve molen is een oude Brugse, in 1770 ter plaatse gebouwde molen
Zijn stille gezel, die dichter bij de Kruispoort staat, is daar (overgevoerd uit Olsene) in 1911 een gevelde voorganger, de "Bonnne Chiere" komen vervangen (1°.
En nummer drie is al op komst, zo zien we nu gebeuren: de houten windmolen van Beveren aan de IJzer werd door het stadsbestuur aangeworven om ter hoogte van de Oliebaan op de Kruisvest te worden heropgericht. Een mooie aanwinst voor het stadsbeeld in die énige ‘gezichtshoek’ van de Kruispoort. En een gelegenheid om de geschiedenis van de oude molens uit de oorkonden boven te halen.

De negen windmolens van de Kruisvest

Het kadaster van Brugge, in 1580 opgemaakt, vermeldt negen windmolens tussen de Spey- en Kruispoort (2°. Ze volgen hierna in de aldaar opgegeven orde, uitgaande van de Speypoort. Het register van Carmerszestendeel vermeldt:

"De Speymolen" - Eigenaar: Olivier Vlamync. In 1593 was deze molen reeds verdwenen: "... vande rechte helfscheede vande walle daer wylen een muelen up ghestaen heeft die ghenaempt was de Speye daer jeghenwoordich een stake up staet’.

"De Coele Wey". - Is eigendom geweest van Ghysebrecht Martens. In 1585 zijn eigenaars: Pieter Maertins fs. Ghysebrecht, Jooris van Nooreweghe, Aernout Plasschaert en Jan Coolman, molenaars, elk voor een vierde. In 1588 is deze molen eigendom van Olivier Vlaeminc, die in 1593 er de helft van verkoopt aan Joos Oulterman. Het molenaarshuis stond op de Potterierei. Huis en molen waren belast ‘met een hey tsiaers van de cheyns dat men ter date van dese niet en wiste te nomeren wye nochte wanneer men dat ghelt’.

"Het Dracken Hooft". - Was een oliewindmolen. Benden de wal stond een 'couchuyseken'. Deze eigendom was zeer verdeeld; sommige eigenaars bezaten maar een veertiende part. Tussen deze laatste vinden wij de Wwe. van Berthelmeeus Lippens, Philippus Reingout, Joos van Okerhout, Jan Vereecke e.a.

"De Papegaey". - Was nog een oliewindmolen. Hij behoorde aan Herman Goossens. Later werd deze eigendom ook verbrokkeld. Tussen de participerende eigenaars vinden wij Jan Vleis, Jan de Wulf, Jan Vereecke, Maerten Crabbe (van de bekende goudsmedenfamilie), Jacques van Ockerhout e.a.

"Helpt Uuyter Noodt". - Was de derde oliemolen, soms ook genoemd "Ryckwynmeulen". Hij stond op 't einde van de Corte Oliestraat en het molenhuis aan de oostzijde van de Peter Cellestraat. Eigenaar was Pieter Nollet. De tijden waren slecht en onzeker en de verpande molen ging bij decreet van 6 juli 1588 over aan de kinderen van Herman Goossens. In 1592 gaat de eigendom in handen van Pieter Rielandt en Leenaert Cobri. Na verscheidene verhandelingen is deze molen, in 1618, eigendom van Joos Spillebeen.

"'t Groote Werck". - Is weer een korenwindmolen. Hij is gelegen op 't einde van de Carmersstraat. Het molenhuis aan de noordzijde van die straat paalde aan het klooster van Bethanië maar was in 1589 reeds in vervallen staat: ‘... eene plaetse van lande metten toebehoorten daer wylen een huus ende peertstal up ghestaen heeft’. Eigenaars in 1580: Steven Vlamync en Frans Hane.
In 1589 is Inghel Meeuws eigenaar van de helft. In 1641 vinden wij de verkoop, door Guillaume Mys, van een vierde van deze molen aan Pieter Mys.

De drie laatste molens staan vermeld in het register van het Sint Janszestendeel

anno 1580:

"De Schelmuelen". - Staat op de vesten op 't einde van de Carmersstraat. Het molenhuis, zijnde het hoekhuis aan de zuidzijde van deze straat, strekte met zijn erve tot aan de Gilde van de Archiers (Schuttershof). Deze molen was eigendom van Jooris van Nooreweghe. In 1591 verkocht diens zoon, Leonard, de gehele eigendom aan Pieter van Aesbrouck. Vanaf 1614 wordt Pieter Robyn vermeld als eigenaar van de helft van die molen.

"De Sint Janshuysmuelen." - Wordt beschreven als zijnde de tweede molen gaande van de Kruis- naar de Speypoort en gelegen op 't einde van de Lange Rolleweg, jegens over het Schottershof van de Handboge, het molenhuis staande aan de noordzijde van de Lange Rolleweg. Van Pieter van Zeebrouck d'oude, die eigenaar was, ging de molen, in 1594, over naar Pieter van Zeebrouck de jonge. Bij deze overgang wordt de molen beschreven als zijnde ‘onlangs vernieuwd’. In 1628 is de eigendom voor de helft aan Jacques Hanecaert, voor de andere helft aan Lieven Devenyn.

"De Bonne Chiere. - De eerste molen staande n oordelijk nevens de Kruispoort gelegen op 't einde van de Corte Rolleweg. Was in 1580 eigendom van Lieven Oste.

In 1597 werd hij eigendom van Pieter Bariseel. In een akte van 26 november 1620, vóór Redenaars van het Proossche, bij de verkoop van die molen door de weduwe en kinders van Pieter Bariseel, wordt vermeld dat het woonhuis ‘ten Brugsen’ stond.

Onder welke jurisdictie stonden deze molens

In zijn boek over Koudekerke-Heist, zegt M. Coornaert dat vijf molens, staande op de wallen tussen de Kruispoort en de Speypoort, oudtijds afhingen van het Hof te Heist (3). Gedurende de periode die we behandelen, hebben we daar geen spoor meer van gevonden. Wellicht was dit leenrecht toen reeds lang afgekocht. Wel wordt vermeld het recht dat het Proossche eiste op zeven van de molens die in voornoemde vestingssector waren opgesteld.

In deze tijd immers telde men, gelegen te Brugge binnen de wallen, twaalf belopen, d.i. twaalf afgebakende partijen grond die, met al wat erop gebouwd stond, onder de jurisdictie ofwel van het Kanunnikse, ofwel van het Proossche lalagen. Daar er nu en dan twist ontstond over de grenslijnen van die belopen, werd er meer dan eens overgegaan, na onderhandelingen tussen de stad en de beide heerlijkheden, tot het opstellen van een concordaat tussen de partijen. Een van die concordaten werd op 22 maart 1541 (n.s.) te Mechelen afgesloten tussen ‘Myn Heeren van Brugghe ende den Heeren van den Prosschenn en Kanonikschen' (4). Naar aanleiding van dit concordaat werd een Grondboek (5) opgemaakt: 'Registre inhoudende verclaers ende bewys van alle de huusynghen gronden ende erfachtigheden toebehoorende ende sorteerende onder de jurisdictie ende heerelickheede van myn Eerw. Heere den Buscop van Brugghe, erfachtich cancelier van Vlaendren ter cause vande Proostie van Sinte Donaes zoo wel ten Proosschen, als ten Canoninckschen staende ende ligghende binnen het beloken vande voorseyde stadt van Brugghe... achtervolghende de limiten ende paelen vande voorschreven heerelickhede, verkent byde wets der voornoemde stede van Brugghe in zeker appoinctement ende transactie besloten tusschen de zelve stadt ende de voornoemde heerelickhede opden 22. maerte 1541 (n.s.)’. In dit Grondboek worden volgende molens van de Kruisvest vermeld als liggende onder de jurisdictie van het Proossche:

In het derde beloop: den Meulene..."de Schelle" (f. 21); den muelen noort daerby ghenaemt "Helpt Uuytter Noot (f. 21v; den Muelen... "de Draecke" (f. 22°); een muelen ghenaemt "den Papeghaei (f. 22v); den Muelen... den Coelen Wey" (f. 23); eenen anderen muelen ghenaempt "de Speuwe" (f. 23v). IN het negende beloop: den Muelen... ghenaempt "de Boone" (f. 60v).

Alhoewel de stad Brugge zich met dit concordaat akkoord verklaarde, toch blijft de indruk dat, voor wat de molens betreft, dit met tegenzin geschiedde. Deze stellingname van de stad is gemakkelijk te verstaan. Molens, allen binnen Brugge gelegen, waarvan sommige onder jurisdictie van de stad en andere onder deze van het Proossche, moesten alleszins aanleiding geven tot economische en juridische moeilijkheden. Reeds vóór 1600 moet de stad Brugge onderhandelingen hebben gevoerd om te bekomen dat deze molens aan de jurisdictie van het Proossche zouden worden onttrokken. Hoe anders te verklaren dat in die periode, voor al de bedoelde molens, verkopingen of verpandingen geschieden voor de schepenen van Brugge? (6). Ook het hiervoren besproken Grondboek, aangelegd in 1656 en schepenen van Brugge? (6). Ook het hiervoren besproken Grondboek, aangelegd in 1656 en bijgehouden tot 1689, pleit ten voordele van deze veronderstelling. In dit boek is voor elke eigendom een bladzijde voorbehouden waarop alle transporten of renten in verband met de eigendom opgetekend werden. Waar deze bladzijden, voor de andere eigendommen, voor de helft of meer beschreven zijn, zijn de bladzijden waarop de molens vermeld staan, op drie uitzonderingen na (den Papeghaey, den Coelen Wey en de Boone), volledig blanco gebleven. Bij al de molens staat de vermelding: 'per nieuw registre n iet geboekt' (7).

In 1676 kreeg de Stad Brugge officieel voldoening. Door beide partijen werd een nieuw concordaat ondertekend (8) waarin u itdrukkelijk wordt verklaard ddat al de windmolens 'ten Brugschen' liggen (9). Hier volgt de tekst die betrekking heeft op de molens.
'Thienste beloop:... door het boomgaerdeken behoordende d'Heer Jacques de Gheldere oostwaert over de gracht alwaer een blauwe paele gestelt is op de thee van de meulewal genaemt de Schelle, op den oostoever van de zelve gracht en vandaer krom en aldraeyende noord en noordwestwaert, opkeerende ter noordoostzvde langs de gracht liggende nevens den barm van de veste van zuydwesten, alle de meulewallen, van de muelens genaemt Helpt Uyter Nood, den Papegaey, de Draecke en den Koelen Wey, al staende ten Brugschen’.

Het 'Twaelfste beloop: ... tot zeker blauwe paele aldaer gestelt ter zuydwesthoeke van den muelenwal daer wylent den huvetters meulen opstont, alsnu eenen kooren-wind-meulen behoorende Jan Roose en Adriaen Gevaert geheel liggende en staende ten Brugschen’.

In een volgende mededeling hopen we de juiste volgorde van de negen molens te kunnen bepalen.

De Brugse stadsmolens op de Kruisvest vóór 1904 Foto A.C.L

Noten

(1) Dr. Chr. Devyt, Westvlaamse Windmolens, Brugge 1966. Blz. 68.

(2) De gegevens met betrekking tot deze molens zijn getrokken uit: S.A.B., Reg. Carmerszestendeel f. 813/818, St. Jansz. f. 699, 700, 720. - Wett. Pass., Clercq N. Phlippet: Reg. 10K, 1585, f. 151v, reg. 11L, 1586, f. 27. Reg. 13N, 1588, f. 66 en 87. 1589, f. 114. Reg. 14D, 1591, f. 39v en 52v. Reg. 15P 1593, f. 185, 1594 f. 188. Reg. 17R 1595 f. 73 en 154v. Reg. 19T, 1597 f. 20v en 50. Clercq F. vande Voorde, Reg. 7/9, 1627 f. 151. Reg. L3, 1641 f. 35v. Clercq A. vander Meere, Reg. 9J, 1647, f. 179. Clercq Joos vande Walle, Reg. 1615-1616, f. 46v. Staat v. Goed IS. 1563. R.A.B. Proosdij nr. 1261, 1620, f. 3v.

(3) M. Coornaert, Koudekerke-Heist, blz. 62 en volgende.

(4) P. Beaucourt de Noortvelde, Beschrijving der Heerlijkhede en Lande van den Proossche, Brugge 1764.

(5) R.A.B. Proosdij nr. 209.

(6) Benevens deze akten verleden vóór schepenen van Brugge, waarvan enige vermeld onder voetnoot 2, vonden wij nog, tussen 1553 en 1647, volgende akten verleden vóór Redenaars van het Proossche: R.A.B. Proosdij, 'Bonne Chiere', n. 1246 f.  13 en 24v; 1249 f. 281; 1257 f. 203v; 1261 f. 3v en 192; 1265 f. 15 en 119v; 1266 f. 175; - 'de Coele Wey': 1261 f. 136v. - 'Speymolen': 1252 f. 20 en 55v; 1253 456v en 461; 1254 f. 52v.

(7) Volgens een aantekening op f. 2 van dit Grondboek dagtekent dit Nieuw Register van 1689.

(8) Beaucourt de Noortvelde, o.c.

(9) Benevens de zeven molens op de Kruisvest, lag nog een ander molen ten Proossche: de ‘Zeepziege’, tussen Kruis- en Gentpoort in 1676 kwam hij insgelijks onder Brugge.

Literatuur

Archieven
Stadsarchief Brugge, Akten, pak V, nr. 90 (verkoopasakte 06.01.1877)

Gedrukte bronnen
"Gazette van Brugge", 7 april 1843 (verkoopsadvertentie)

Werken
K. De Flou, Woordenboek der Toponymie van westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guînes en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu, Brugge, 1914-1938.
Herman Holemans, Westvlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 1. Gemeenten A-B, Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem, 1993.
Guillaume Michiels, Iconografie der stad Brugge, III, Brugge, 1968.
Jaak A. Rau & Jan D'hondt, Een eeuw Brugge. Deel 1: 1800-1900, Brugge, Marc Vande Wiele, 2001 (hoofdstuk De windmolens in het 19de eeuws Brugge, p. 207-219).
Marc Ryckaert, Historische Stedenatlas van België, Brussel, 1991.
J.A. Rau & J. D’hondt, De Brugse parochies. 2. Het leven in Sint-Salvator, Sint-Jacobs, Sint-Gillis,Brugge, 1988, p. 9-10, 18.

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: dinsdag 22 november 2022

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens