Molenzorg

Beveren-aan-de-IJzer (Alveringem), West-Vlaanderen


Prentkaart Nels, ca. 1950. Verzameling Ons Molenheem
Algemeen
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Hoge Seinemolen
Beveren Stampkot

Ligging
Hoge Seine 1
8691 Beveren-aan-de-IJzer (Alveringem)
westzijde
hoek met Roesbruggestraat
Beverenkalsijde
kadasterperceel D 119
Geo positie
Type
Staakmolen
Functie
Oliemolen, later korenmolen
Gebouwd
1790
Verdwenen
1970, verplaatst naar Brugge
Allemolens
06535 (Ten Bruggencatenummer)
Beschrijving / geschiedenis

De Hoge Seinemolen of Beveren Stampkot was aanvankelijk een houten oliewindmolen en later een korenwindmolen, op de westzijde van Hoge Seine (nr. 1), op de hoek met de Roesbruggestraat, in het gehucht Beverenkalsijde

De staakmolen werd opgericht in 1790 als een oliemolen. Het inschrift onderaan de standaard vermeldt: "GHEMACKT / DOOR / C.L. BULTEEL / IN HET / JAER / MDCCXC". Deze oprichting door molenmaker Charles Louis Bulteel gebeurde evenwel zonder het vereist voorafgaand octrooi! Deze werd pas op 12 april 1791 afgeleverd, toen de molen er al stond. In de octrooi-aanvraag tot de instandhouding van de oliewindmolen vinden we hiervan de reden. De bouw gebeurde tijdens de "troebelen" te Beveren en omliggende, veroorzaakt door de Franse inval.

De bouwheer was Jean-Baptiste Kockenpoo, zoon van Robert, gehuwd met Regina de Hondt en inwoner van Roesbrugge. De molen werd opgericht op een stuk cijnsgrond van de Abdij Onze-Lieve-Vrouw ter Nieuwe Plant te Ieper. Aan de Ontvangerij der Domeinen te Ieper moest jaarlijks een som geld betaald worden die evenredig was met de waarde van 1 1/2 mud tarwe. Belangrijk is dat de molen tot niets anders mocht dienen dan tot het stampen van olie. De eigenaar moest voor hem en zijn opvolgers verzaken aan de bepaling van artikel 1 hoofdstuk 37 van de costumen van Veurne inzake het windrecht.

Jean-Baptiste Kockenpoo deed blijkbaar geen goede zaken of de bouw had hem teveel gekost. Hij verkocht hem al in 1795 aan Albert Demeersseman, nadat hij zich als handelaar te Brugge had gevestigd. De onzekere tijd was hier niet vreemd aan. De Franse verovering van ons land ontwrichtte het economisch leven, zeker in een grensgemeente als Beveren-aan-de-IJzer, dat erg onder de invallen te lijden had. Ook is er de factor dat de molen geen graan kon malen. Vooral in oorlogstijd bestaat hier een grotere nood aan dan aan andere functies, zoals oliebereiding.

Albert Demeersseman overleed kort nadat hij  de Hoge Seinemolen had aangekocht. Bij erfopvolging kwam de oliemolen in het bezit van zijn kinderen. Eén van hen huwde met Jacques Lepée. Hij werd de nieuwe uitbater en kocht in 1804 ook de cijnsgrond waarop de molen stond.

Om uit verdeeldheid te treden, verkochten de kinderen Demeersseman de molen en de grond aan Charles Louis Platevoet. Zijn zaken floreerden evenmin. Een akte van 21 mei 1828 vermeldt immers dat de zwaar gehypothekeerde molen "om d'onkosten van eene verkopinge by expropriatie te ontgaan er onwederroepelyk besloten werd ende geconveniert deze in het vriendelyk ende openbaar te verkopen".

Zo kwam de molen in het bezit van Antoine Couzyn, burgemeester en koopman te Roesbrugge. Zijn zoon Désiré, die de zaak verderzette, verkocht hem op 30 juli 1878 aan Aloïs Deboutte, mulder te Merkem. Alois verkocht de molen in 1918 aan Bernard Vienne die al 10 jaar eigenaar was van de driezolder-staakmolen te Pollinkhove-Elzendamme. Bernard-Amandus Vienne was geboren te Izenberge op 25 oktober 1882, huwde met Leonie Henneman (°Wulveringem 13.01.1876, +Pollinkhove 22.10.1957) en overleed te Veurne op 7 juli 1965. Bernard verhuurde de Hoge Seinemolen aan Henri Boudry (Leisele 1876 - Poperinge 1955), die maalde tot in 1936, dit is tot op het ogenblik dat Maurice Vienne (Pollinkhove 1911 - Beveren-aan-de-IJzer 1987), zoon van Bernard, de molen betrok.

We zien de molen aangeduid in de Atlas der Buurtwegen (ca. 1844) als ""Beveren stampkot, Moulin", op de topografische kaart van Vandermaelen (ca. 1860) als "Beveren stampkot M(ol)en", terwijl op de kadastrale kaart van P.C. Popp (ca. 1860) niet de molen, maar wel de gehuchtnaam "D'hooge Seine H(ame)au" staat vermeld.

Vanaf de oprichting in 1790 diende de molen enkel om olie te slaan. Op een prentkaart uit 1904 zien we op de vooraanweeg de pijp of schoorsteen van de vuring en de uitstekende pers- of olieblok. Dit zou zo blijven tot kort voor de eerste wereldoorlog. Toen werd één koppel maalstenen in de kast geplaatst. Van de olieslagerij werden enkel de stampers behouden, om lijnkoeken te breken als vevoeder. De houten askop werd in 1908 door een gietijzeren vervangen. De prijs, plaatsing inbegrepen, bedroeg 1900 frank. Molenaar Wullen liet een stoomlocomobiel plaatsen, die in de zomer ook kon gebruikt worden om het graan op het veld te dorsen.

Kort na de aankoop door Bernard Vienne in 1918 werden ook de stampers verwijderd. Er kwam een inrichting met drie maalgangen, een kombuis tegen de achteraanweeg voor de builmolen (afgebroken in 1943) en een gesloten voet met bakstenen muren. De laatste houten pestelroede werd in 1925 vervangen door een geklinknagelde Verhaeghe-roede. Deze kostte, met het houtwerk, 3000 frank.

Maurice Vienne nam de molen in 1936 over van zijn vader. Hij verving de oude molenaarswoning in 1937 door een nieuwe (met verdieping) met in het verlengde ervan, aan de zijde van de molen, een mechanische maalderij met elektromotor. Hij kreeg algauw een tegenslag te verwerken. In 1938 brak de - nochtans al ijzeren - binnenroede. Maurice vroeg een betoelating aan de provincie in 1939 om zijn windmolen te herstellen, met de aanbreng van een nieuwe roede en beide roeden te laten "verdekkeren" (voorzien van het stroomlijnprofiel Dekker). Er werd hem op verslag van M. de Mave gunstig advies verleend.

Deze werken werden nog net voor de uitbraak van de tweede wereldoorlog uitgevoerd. Een foto uit 1940 toont ons een draaiende molen met twee verdekkerde roeden. Maurice Vienne kreeg echter schrik dat de molen met zijn sneldraaiend en moeilijk te stoppen wiekenkruis door de vang zou lopen. Hij nam eerst de verdekkering af van de buitenroede en bij de restauratie van 1952 (zie hierna) ook die van de binnenroede.

De Hoge Seinemolen was één van de talrijke West-Vlaamse windmolens die op 14 april 1944, dus tijdens de tweede wereldoorlog, wettelijk beschermd werden door secretaris-generaal Marcel Nyns.

Maurice Vienne gaf rond 1948-1950 te kennen aan de gouverneur van West-Vlaanderen dat hij van plan was om de molen te slopen. Toch werd tot restauratie besloten. Er werd een bestek opgemaakt, waarbij de raming 193.660,40 frank bedroeg. Er werden subsidies voorzien van de Belgische staat, de provincie West-Vlaanderen en de gemeente Beveren-aan-de-IJzer. De Hoge Seinemolen was één van de eerste West-VLaamse molens die met overheidssubsidies zou hersteld worden. In herberg "In de Oude Molen" in het molenhuis gebeurde op 3 juni 1952 een openbare aanbesteding. De werken werden toegewezen aan molenbouwer Henri Lejeune (Westvleteren, 1892-1965). Hij voerde in 1952 de volgende werken uit: nieuwe roede, zeilen, kruisplaten, buitenmuren van de voet, beplanking en leien (kast, kap en onderbouw), deuren. Hij voerde deze werken uit voor een totaal bedrag van ca. 300.000 frank, dus met een aanzienlijke overschrijding van het ramingsbedrag.

De restauratie kon echter niet beletten dat de molen in 1958 uit economische noodzaak stilgelegd moest worden. Nog twee jaar werd gewerkt met de elektromotor-maalderij naast het woonhuis, die beide in 1937 waren opgericht.

Nadat Maurice Vienne naar Sint-Kruis bij Brugge verhuisde, stelde hij de molen in 1967 te koop. Ondertusen was er te Brugge onder impuls van molinologen als Christian Devyt en Chr. Van de Walle de Ghelcke een vernieuwde belangstelling gegroeid voor het molenpatrimonium. De stad Brugge besloot in 1966 een derde molen voor de vesten aan te kopen (goedkeuring op de gemeenteraad op 5 september 1969, notariële akte in 1970). Er werd naar een geschikte molen gezocht. De keuze viel uiteindelijk op de Hoge Seinemolen, omdat het om een uniek exemplaar (als oliemolen) ging.

Het Brugse stadsbestuur maakte in 1969 de plannen op voor de aanleg van de mote voor de plaatsing van de derde molen. Het perceel is gelegen op de Kruisvest, rechtover de Oliebaan, de vroegere Lange Oliestraat, op het kadasterperceel F 12/2, op de plaats

De Hoge Seinemolen werd in 1970 heropgericht op de plaats van de oliemolen "De Papegaai". Eerst was er een houten oliewindmolen die reeds vermeld in een schenkingsoorkonde van 1395. Deze verdween lang voor 1827. Op deze mote kwam in 1827  een stenen oliemolen, die in 1893 werd gesloopt. Vandaar de keuze voor de huidige benaming "De Nieuwe Papegaai". 

Op 12 juni 1970 begon men de sleuven te graven en de betonconstructie op te richten. Beginn augustus braken de molenmakers Florent Janssens uit Geel  en de gebroeders Herman en Guido Peel uit Gistel de trap af van de  Hoge Seinemolen, brandden de roeden af en zetten de kap los. Op 17 augustus werd de kap met een kraan gelicht en op de gond gezet. De volgende dag werd  de hele molenkast aan de steenbalk over de staak gehesen en op de grond gezet. De molen werd op 21 augustus met twee opliggers naar Brugge vervoerd: een met het kot en een met de kap. Dan volgde nog het overladen op twee vlotten over het kanaal naar de nieuwe standplaats, aangezien men onmogelijk door hett stadscentrum kon rijden. Het gebint (de molenvoet) werd opgericht en in enkele dagen stond de molen recht. Voor de eerste maal was in ons land een staakmolen verplaatst over een grote afstand, zonder hem helemaal los te maken.

De molen werd op 20 september 1970 ingehuldigd en "gedoopt" met een fles lijnolie.

In 1971 werden de geklinknagelde roeden vervangen door stalen stalen gelaste roeden, geleverd door de gebroeders Peel uit Gistel. Door hun aard en door hun goed onderhoud zijn ze nu nog steeds in goede staat.

De drie steenkoppels, de buil en de haverpletter werden in de molen niet teruggeplaatst, omdat het vanaf het begin de bedoeling was om de molen opnieuw als "stampkot" in te richten. Voor de technische uitvoering werd een beroep gedaan op molendeskundige I.J. de Kramer uit Leidschendam. Bij de opmetingen werd speciaal gelet op alle sporen die de vroegere olieslagerij nagelaten had, zoals de inkepingen in balken. Einde 1971 schreef de toenmalige conservator van de drie stadmolens, Christian Devyt uit Brugge: "De derde fase, het oliewerk, kan worden aangevat". n degelijke enn jaarenlange voorstudie, werden de naukeurige plannen en het bestek met de volledige beschrijving voor de herinrichting in 1973-'74 met grote deskudnigheid opgemaakt door de reeds vernoemde I.J. de Kramer. Deze werden door de Gemeenteraad van Brugge op 28 april 1975 goedgekeurd.

Helaas is de stad Brugge nog niet tot de uitvoering van deze plannen gekomen. Nochtans bleef het stadsbestuur interesse betonen voor zijn moelnbezit. Vanaf 1971 werd zelfs gepland om een vierde molen aan te kopen en op de Brugse vestingenop te richten. De overbrengingen van de driezolder-staakmolens uit Komen (in 1974) en Werken (in 1988) werden - buiten de wil om van het stadsbestuur - niet verwezenlijkt, alhoewel de aankoopsommen (resepectievelijk 353.000 en 625.000 frank) reeds ter beschikking gesteld waren.

Nu staat de lege molenkast te treuren op de Kruisvest en is hij door de vele bomen bijna geheel aan het zicht onttrokken geraakt. Uiterst jammer!

Eigenaars:
- 1790, oprichting: Kockenpoo Jean-Baptiste, Roesbrugge. Hij was de zoon van Robert en was gehuwd met Regina de Hondt. Hij werd later handelaar te Brugge.
- 1795, verkoop: Demeersseman Albert
- kort na 1795: zijn kinderen (overlijden van Albert Demeersseman). Eén van hen huwde met Jacques Lepée. Hij werd de nieuwe uitbater en kocht in 1804 ook de cijnsgrond waarop de molen stond.
- 28.05.1828, verkoop: Cousyn Antonius en consoorten, olieslager te Haringe, burgemeester en koopman te Roesbrugge.
- 09.11.1865, erfenis: Cousyn-Baelden Désiré Louis, zoon van Antonius, huidevetter te Beveren-aan-de-IJzer
- 30.07.1878, verkoop: Deboutte-Decramer Aloïs, molenaar te Merkem, later te Beveren-aan-de-IJzer (notaris Van den Berghe)
- 11.03.1918, verkoop: Vienne-Henneman Bernard Armand, molenaar op de Elzendammemolen te Pollinkhove (notaris De Grave) (verhuurd aan Henri Boudry van 1918 tot 1936)
- 29.04.1937, gift: a) Vienne-Denière Maurice Georges Cornelius (voor naakte eigendom), molenaar te Beveren-aan-de-IJzer en b) Vienne-Henneman Bernard Armand (voor vruchtgebruik), molenaar te Beveren-aan-de-IJzer (notaris De Grave)
- 22.10.1957, erfenis: a) Vienne-Denière Maurice Georges Cornelius (voor naakte eigendom), molenaar te Beveren-aan-de-IJzer en b) Vienne Bernard Armand (voor vruchtgebruik) (overlijden van vrouw Henneman)
- 07.07.1965, einde vruchtgebruik: Vienne-Denière Maurice Georges Cornelius, molenaar te Beveren-aan-de-IJzer (overlijden van Bernard Vienne)
- 1970, verkoop (van het gebouw): Stad Brugge

Zie ook: Brugge, Nieuwe Papegaai (onder bestaande molens)
             Brugge, De Papegaai (onder verdwenen molens)

Lieven DENEWET & Herman HOLEMANS

Literatuur

Archieven
Algemeen Rijksarchief Brussel, Financiële Raad, nr. 1931 (oprichtingsbundel 1791)
Archief Kadasterbestuur Brugge, Alveringem - Beveren-IJzer, nrs. 208 (oorspronkelijke aanwijzende tafels) en 212 (kadastrale leggers).

Werken
Lieven Denewet, "Geschiedenis van de Hoge Seinemolen te Beveren-aan-de-IJzer en van zijn verplaatsing naar Brugge", in: Molenecho's, XVIII, 1990, p. 154-159.
"De molen van de Beverenkalsijde", in: 't Schrijverke (Sint-Anna), VI, nr. 9, p. 7.
Jozef Ameeuw, "Molens van Veurne-Ambacht", Koksijde, De Klaproos, 2004, p. 39-43.
Annoot Roland, "De Molens in het Westland", Ieper, 1950 (onuitgegeven studie), p. 9-10.
Devliegher Luc, "De molens in West-Vlaanderen", Tielt/Weesp, 1984, p. 102-105 (Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, 9), p. 149.
Chr. Devyt, "Westvlaamse windmolens. Inventaris volgens de toestand op 1 januari 1965", Brugge, 1966, p. 65.
Bulletin van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, nr. 25, 1939, p. 281.
Bulletin van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, nr. 32, oktober 1941, p. 372.
L. Smet, "Dammes molenaar gaat met rust", Molenecho's, X, 1982, 1, p. 11.
P. Callebert & N. Huyghebaert, "Abbaye Notre-Dame de la Nouvelle Plante à Roesbrugge, puis à Ypres". Monasticon belge. Tome III. Province de Flandre occidentale. IV. Liège, 1978, p. 1067-1094.
R. Lansweert, "Beveren en Stavele tijdens de Franse omwentelingsoorlogen", De IJzerbode, V, 1975, 10, p. 4-5; 11, p. 4-5; 12, p. 4-5; VI, 1976, 1, p. 4; 2, p. 4; 3, p. 4-5; 4, p. 4-5.
R. Annoot, "Inschriften in molens van de Westhoek en van Frans-Vlaanderen", Molenecho's, XVI, 1988, 1, p. 14.
R.A. Blondeau, "Volksdichter en socio-kulturele werker uit de 19e eeuw. Drukker Désiré Allaert van Roesbrugge (1828-1905). Kontaktman voor Vlaamsbewuste Frans-Vlamingen", De IJzerbode, XI, 1981, 4, p. 1-2.
R. Annoot, "De molens van het Westland", Ieper, 1950 (onuitgegeven studie, bekroond in de Erfwachtwedstrijd van de V.V.K.S., 1950), p. 10-11.
Herman Holemans, "West-Vlaamse wind- en watermolens. Kadastergegevens 1835-1990. Deel 1. Gemeenten A-B", Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem, 1993, p. 52.
Robert Lepée, "Gemeente Beveren aan de IJzer", onuitgeg. studie, Beveren, 1952, p. 19.
Jeroen Cornilly, "Monumentaal West-Vlaanderen. Beschermde monumenten en landschappen in de provincie West-Vlaanderen. Deel II. De fusiegemeente Brugge", Brugge, 2003.
Chr. Devyt, "De Sint-Janshuismolen op de Kruisvest te Brugge, 1770-1970", Brugge, 1970.
I.J. de Kramer, "Beschrijving en plannen voor de herinrichting" (als oliemolen van de Nieuwe Papegaai te Brugge), in: Molenecho's, XVIII, 1990, p. 162-182.
Jozef De Waele, "Technische gegevens over de 3 stadsmolens te Brugge", in: Molenecho's, X, 1982, p. 169-172.
"De Hoge Seinemolen te Beveren aan de Yzer", in: Curiosa, dec. 2001, p. 9-13.
Els De Kinderen: "Praten met Maurice Vienne over zijn ervaringen: over molens en hun restauraties", in: Levende Molens, jg. 2 (1979), nr. 18 (22 september), p. 235-237.
R.A. B(londeau), "De molen van de Beverenkalsijde staat nu als 'De nieuwe Papegaai' op de Brugse stadswallen", in: De IJzerbode, Roesbrugge, jg. 7, 1977, nr. 1, jan., p. 1-2; ook verschenen in " 't Schrijverke", jg. 6, 1976-1977, nr. 8, jan. 1977, p.7-9; nr. 9, febr. 1977, p. 7-10.
Jacques Lorthiois, "Flandre Occidentale. Meuniers et moulins de West-Flandre", L'Intermédiaire des Généalogistes, n° 170, XXIX, 1974, 2, p. 116-126 (118).
E. (D)e K(inderen), "Praten met Maurice Vienne over zijn ervaringen: over molens en hun restauraties"", Levende Molens, II? 1979, 18, p. 235-237.
"Kroniek. Nieuwe molen te Brugge", Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, jg. 1970, p. 319.
R.A. Blondeau, "Molen De Nieuwe Papegaai", 't Schrijverke, nr. 6/8, p. 7.

Persberichten
"Gemeente Beveren-IJzer. Openbare aanbesteding", Het Wekelijks Nieuws, 28.05.1952.
G. Candaele, "Bij het herstel van de "Oude Molen" te Beveren a.d. Ijzer. Mijmeringnen en... een beetje historiek", Het Wekelijks Nieuws, 20.06.1952.
"Houten molen van Beveren-IJzer zal verhuizen naar Brugge. Toeristisch patrimonium van de streek weer wat armer", Het Wekelijks Nieuws, 30 november 1969.

Overige foto's

<p>Hoge Seinemolen<br>Beveren Stampkot</p>

Prentkaart, na het herstel door H. Lejeune in 1953. Verzameling Ons Molenheem

<p>Hoge Seinemolen<br>Beveren Stampkot</p>

Verzameling Ons Molenheem

<p>Hoge Seinemolen<br>Beveren Stampkot</p>

Verzameling Ons Molenheem

<p>Hoge Seinemolen<br>Beveren Stampkot</p>

Foto uit 1940 (coll. Ton Meesters, Breda)

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: zondag 2 oktober 2022

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens