Geel, Vlaanderen - Antwerpen
- Naam
- Oosterlomolen, Molen van Oosterlo, Molen van Lavrijsen
- Ligging
- Eindhoutseweg 37
2440 Geel
Oosterlo
op de Molenlaak (zijarm van de Grote Nete)
kadasterperceel N357
Vlaanderen - Antwerpen
- Geo positie
- 51.106804, 4.980769 (Google Streetview)
- Eigenaar
- Privaat
- Gebouwd
- Voor 1428 / ca. 1789
- Type
- Onderslag watermolen
- Functie
- Korenmolen, zaagmolen
- Kenmerken
- Ook zaagmolen; zeldzame visfuik (palingbak) onder het waterhuis
- Gevlucht/Rad
- Houten onderslagrad (verwijderd)
- Inrichting
- Grotendeels bewaard, fragmenten van de zaaginrichting
- Toestand
- Uitwendig goed
- Bescherming
- M: monument,
29.09.2008 - Molenaar
- Geen
- Openingstijden
- Op aanvraag
- Database nummer
- 1452
- Ten Bruggencatenummer
- 05103
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
Deze onderslagwatermolen werd voor het eerst vermeld in 1428. Rond 1490 moest de pachter van de molen aan Jan II van Merode, heer van Geel, niet minder dan 4100 palingen leveren. De "molenlaak" en de Grote Nete waren toen nog zeer visrijk.
In de 15de eeuw was de Oosterlomolen een ban- of dwangmolen, waar de onderdanen van de heer verplicht waren hun graan te laten malen. In een charter van 1559, was gestipuleerd, dat het water voor de watermolen niet boven het peil van de "pegel" of de "hoogste waterstand" mocht komen: "Ende zoo wat molenaar ofte ook iemand anders het waeter steygende aleert beneden de pegel ware: ... sal verbeuren 't onzen behoef 20 gouden philipsguldens".
Kort voor 1752 hadden de pachters van 's heren molens van Oosterlo en Baantveld (windmolen) de toelating gekregen om een koppel stenen te installeren voor het malen van boekweit.
Voor 1762 waren er reeds spuien met kleppen aangebracht, in de dijken boven de molen van Oosterlo, zodat het overtollig water kon worden opgevangen in een vloedbeemd.
Rond 1789 werd de Oosterlomolen, die vroeger in hout was opgetrokken, in steen gebouwd. Het molenhuis ernaast, de Borze genaamd, dateert van 1835.
Kadastrale beschrijving uit 1833: "de watergraanmolen staet op de rivier der Nethe, deselve heeft een draeywerk en twee paar molensteenen alleen dienende tot het maelen der graenen en waarvan slegts twee gelijk kunnen werken. Hij is wel gebouwd, in goeden staet en gunstig gelegen en het ontbreekt hem zelden aen waeter. Hij is verhuurd aan de kinderen Sprengers". De molen werd door de diensten van Belgisch kadaster in 1834 belast met een kadastraal inkomen van 876 frank, voor een grootte van 80 m².
Eigenaars na 1830:
- voor 1834, eigenaar: Vander Maelen-Deraeymaeker Guilelmus, de weduwe en de kinderen, in leven koopman te Brussel; de pachters-molenaars waren de kinderen Sprengers
- 11.02.1837, erfenis: a) Vander Maelen Philippe Marie Guillaume Jean François, te Brussel en b) Vander Maelen Thérèse Françoise, echtgenote Meeus Jozef, eigenaar te Sint-Jans-Molenbeek (overlijden van de weduwe Deraeymaeker van Guilelmus Vander Maelen)
- 29.05.1869, erfenis: Vander Maelen-Van Goethem Philippe Marie Guillaume, de weduwe (voor 1/2 vruchtgebruik) en de kinderen (voor naakte eigendom) (overlijden van Philippe Vander Maelen)
- later, erfenis: de kinderen (overlijden van de weduwe Van Goethem van Philippe Vander Maelen)
- 14.01.1878, deling: Vander Maelen Joseph Jean Hyacinthe, eigenaar te Sint-Jans-Molenbeek (notaris Grossemans - "moulin à eau sis sur la Nèthe à Oosterloo, nommé moulin d'Oosterloo,...").
- 23.02.1895, deling: a) de Wouters de Bouchout Philippe Joseph Marie François Ghislain en b) de Wouters de Bouchout Alphonse Marie François Ghislan, eigenaar te Roosbeek (notaris Grosemans)
- 21.04.1909, deling: de Wouters de Bouchout Philippe François Ghislain, eigenaar en burgemeester te Roosbeek (notaris Roberti)
- 05.10.1918, verkoop: Lavrijsen-Dille Josephus Andreas Carolus ("Karel"), molenaar te Geel en zoon van Franciscus Lavrijsen en Philomena Claessen, pachter-molenaar na 1900 (notaris Verbruggen)
- 26.11.1936, erfenis: de weduwe en de kinderen (overlijden van Karel Lavrijsen)
- 12.05.1943, deling: Lavrijsen Franciscus Theodorus ( "Frans") (1907-1996), gehuwd met Gerarda Janssens (1909-2002), molenaar te Geel (notaris Verbist)
- 19.09.1962, verkoop: gemeente Geel
- 29.09.2008, verkoop: aan een particulier
Toen in 1795 de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk werden aangehecht werden alle feodale rechten afgeschaft, waaronder het "banale maalracht". Men sprak toen niet meer over een dwangmolen.
Op het einde van de 19de eeuw was Wouters de Boechout eigenaar. Molenaar Louis Mennen pachtte toen de molen. Na 1900 kwam Franciscus Lavrijsen, gehuwd met Philomena Claessen, als pachter-molenaar. Hij kwam van Arendonk en was tot 1945 Nederlander, daarna verkreeg hij de Belgische nationaliteit. Een bijzonderheid is dat de molen in 1916 ook ingericht werd als zaagmolen. In 1918 verkocht voornoemde Wouters de Boechout de watermolen en het molenaarshuis De Borze aan notaris Verbrugge uit Geel. Deze laatste verkocht op zijn beurt de eigendommen verder aan Karel Lavrijsen, zoon van voornoemde Franciscus.
Na het overlijden van molenaar Karel Lavrijsen in 1936, verkocht zijn weduwe de molen in 1943 aan zoon Frans Lavrijsen (1907-1996), gehuwd met Gerarda Janssens (1909-2002). Hij zou de laatste molenaar worden.
Op 19 september 1962 verkocht hij de molen samen met het waterrad, de sluis en het maal- en visrecht, aan de gemeente Geel.
In 1963 werd de Molenlaak gedeeltelijk overwelfd, zogezegd om overstromingen te vermijden. Daarop werd niet meer met waterkracht gewerkt. De molenaar bleef verder malen, maar dan met een één-cilinder dieselmotor.
Sinds 2000 was het molenhuis onbewoond.
Na de dood van de laatste, kinderloze molenaar was het gebouw in handen gekomen van een 25-tal erfgenamen. Eén groep wou een erkenning als monument, de andere wou de molen afbreken en er appartementen bouwen. Een eerste beschermingsaanvraag werd eerst wel (in 2005), dan weer niet goedgekeurd. De stad Geel leverde zelfs in 2006 een sloopvergunning af.
Op 29 september 2008 werd de molen definitief beschermd als monument. Dat was precies één uur voor de openbare verkoping die op dezelfde dag doorging! De gegadigden werden nog per fax op de hoogte gebracht! De inspectie van Ruimtelijke Ordening had de koper laten weten dat de sloopvergunning die was uitgereikt door de Stad Geel voor het molenhuis in 2006 niet mocht uitgevoerd worden. Aldus kon de afbraak op het nippertje vermeden worden.
De bescherming gebeurde omwille van industrieel-archeologische redenen. De Oosterlomolen is, vanwege zijn ligging op een hoek in de hoofdstraat, een beeldbepalend en zelfs het meest typerend element in het gehucht Oosterlo. De molen vormde, historisch-economisch-sociologisch beschouwd, de kern van het gehucht Oosterlo. De molen betekende reeds in de middeleeuwen een belangrijke schakel in de autarkische gemeenschap, vrij ver van Geel-centrum, in het toenmalige schrale heidelandschap.
Het watermolengebouw vormt een prachtig geheel met de molenaarswoning en is nog heel goed herkenbaar als watermolen. Het zadeldak schiet over het rad om het zo te beschermen tegen de zon. Om dezelfde reden staat pal zuid achter het rad een eeuwenoude linde staat die eveneens de zon wegneemt. Verder gaat het om een grote stevige constructie, duidelijk een herenmolen, met een groot molenhuis dat de rijkdom toonde.
Het bewaarde palingvangsysteem met stenen palingbak in de kelder van het molenhuis is zeer uniek. De palingbak zit onder het molenhuis en is ondergonds met de stroom verbonden om de vis in leven te houden met stromend water. Daarenboven visualeert deze visfuik het feodaal gebruik van leveringen van vis door de opeenvolgende molenaars aan de heren van Geel (niet minder dan 4100 palingen in 1490, zie hoger).
Ook merkwaardig is de verbinding tussen het molenhuis en de molen zelf langs de andere kant van de stroom door middel van een stenen constructie: een bakhuis en een koertje met waterpomp.
Naast het malen van graan, werd de molen in 1916 ook ingericht om hout te zagen. De horizontale portaalzaag bestaat nog, maar is nu opgeslagen in een magazijn in Vorst (net zoals de dieselmotor). Zaagmolens zijn vrijwel verdwenen in Vlaanderen: het laatste compleet ingerichte exemplaar staat in Neeroeteren (Limburg).
In 2011 werd op last van de stad Geel het asbesthoudend puin verwijderd.
Het Agentschap Inspectie RWO - Cel Onroerend Erfgoed stelde in 2013 een proces-verbaal op tegen met betrekking tot de ernstige verwaarlozing van de Oosterlomolen.
Lieven DENEWET & Herman HOLEMANS
Aanvullende informatie
Intekendatum: 29.04.2003, 11 u.
Molen: Geel (Antw.), Oosterlomolen, molen van Lavrijsen - watermolen met (verdwenen) houten onderslagrad, koren- en houtzaagmolen
Bouwheer & ontwerper: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Leefmilieu en Infrastructuur, Administratie Waterwegen en Zeewezen, Afdeling Zeeschelde, Antwerpen (ir. Steven Vierstraete)
Opdracht: Onderhoudswerken en dringende interventies op enkele waterwegen in de provincie Antwerpen, waaronder: d) Grote Nete te beginnen afwaarts van het verlaat van de Molen van Oosterlo (Geel) tot de samenloop met de Kleine Nete (Lier); 1 pachtjaar; cat. B, kl. 5, cat. 01 of 00
Plaats aanbesteding: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Leefmilieu en Infrastructuur, Administratie Waterwegen en Zeewezen, Afdeling Zeeschelde, Copernicuslaan 1, bus 13, 2018 Antwerpen
Aanbesteding voor de vewijdering van asbesthoudend puin
Intekendatum: 28.04.2011, 10 u.
Molen: Geel, Oosterlomolen
Bouwheer: Stad Geel (tav Rob Geerinckx)
Opdracht: Aanvraag tot deelneming aan een onderhandelingsprocedure voor een oproep tot kandidaatstelling ) verwijderen asbesthoudend puin "Molen van Oosterlo"
Plaats aanbesteding: Stadhuis Geel, Werft 20, 2440 Geel
----------------
De bescherming als monument.
* Motieven
De Oosterlomolen is, vanwege zijn ligging op een hoek in de hoofdstraat, een beeldbepalend en zelfs het meest typerend element in het gehucht Oosterlo.
De molen is er, historisch-economisch-sociologisch beschouwd, zelfs de kern van. De molen betekende reeds in de middeleeuwen een belangrijke schakel in de autarkische gemeenschap, vrij ver van Geel-centrum, in het toenmalige schrale heidelandschap.
Het watermolengebouw vormt een prachtig geheel met de molenaarswoning en is nog heel goed herkenbaar als watermolen. Het zadeldak schiet over het rad om het zo te beschermen tegen de zon. Om dezelfde reden staat pal zuid achter het rad een eeuwenoude linde staat die eveneens de zon wegneemt. Verder gaat het om een grote stevige constructie, duidelijk een herenmolen, met een groot molenhuis dat de rijkdom toonde.
** Het bewaarde palingvangsysteem met stenen palingbak in de kelder van het molenhuis is zeer uniek. De palingbak zit onder het molenhuis en is ondergonds met de stroom verbonden om de vis in leven te houden met stromend water. Daarenboven visualeert deze visfuik het feodaal gebruik van leveringen van vis door de opeenvolgende molenaars aan de heren van Geel (niet minder dan 4100 palingen in 1490, zie hoger).
Ook merkwaardig is de verbinding tussen het molenhuis en de molen zelf langs de andere kant van de stroom door middel van een stenen constructie: een bakhuis en een koertje met waterpomp.
** Naast het malen van graan, werd de molen in 1916 ook ingericht om hout te zagen. De horizontale portaalzaag bestaat nog, maar is nu opgeslagen in een magazijn in Vorst (net zoals de dieselmotor). Zaagmolens zijn vrijwel verdwenen in Vlaanderen: het laatste compleet ingerichte exemplaar staat in Neeroeteren (Limburg).
In 2005 werd de molen voorlopig beschermd, maar de definitieve bescheming liet op zich wachten. Aangezien de stad Geel in 2006 een sloopvergunning heeft afgeleverd, zal de vermoedelijke nieuwe koper wellicht op korte termijn overgaan tot de afbraak. We hopen dus stellig dat de definitieve bescheming toch nog tot stand kan komen, in het bijzonder omwille van de bovengenoemde intrinsieke, unieke molenwaarden.
Op 27 september 2007 werd de molen definitief beschermd als monument. Een bijzonderheid is dat dit gebeurde op amper één uur voor de openbare verkoop.
Wat de nieuwe eigenaar zal aanvangen met de gebouwen, is nog niet bekend.
Met dank aan Dr. Hans Verboven, Universiteit Antwerpen, Faculteit TEW.
---------------------
Interview met Frans Lavrijsen (1907-1996), de laatste molenaar.
(Fons Boeckx), "'t Praatje met: Frans Lavrijsen (beter gekend als Sooike van de maalder)"; in: AKSIE (tweemaandelijks blad van Oosterlodorp), 1982, in 2 afl. (met dank aan heer Willy Belmans).
Jawel, beste lezer, bij de Sooi hebben we ons licht al eens opgestoken. Toen ging het hoofdzakelijk over zijn belevenissen als muzikant. Nu vroegen we hem uit over zijn beroep en al wat dat met zich meebracht.
Daarom togen we naar het molenhuis naast de sinds 1972 verlamde molen met zagerij, naar de ongeveer oudste hoek van Oosterlo. De watermolen maalde reeds in 1428 en was één van de drie heerlijke (= in het bezit van de heer) watermolens van Geel. Op een boogscheut van de verdwenen waterburcht werd de molen rond 1790 herbouwd. Het molenhuis heette vanoudsher "de borse" (= beurs, zak). Na een brand bij een bruiloft kreeg het in 1837 z'n huidig uitzicht. Voor 1965 toen de Nete onbarmhartig werd dichtgegooid- zag men daar het bekoorlijkste plekje van heel Geel en van ver daarbuiten.
Laten we nu Sooike en Gerarda aan het woord.
De stiel
Misschien gelooft ge me niet, maar ‘t is waar : ik ben lang nen Hollander geweest. Daarom ben ik ook nie naar de troep gemoeten. Onze Juul en Staf ook niet. Hoe da just ineenzit, weet ik ook nie, maar ‘t heeft wel te maken met de afkomst van de vader van mijn grootvader. Da was nen Hollander uit Reusel. Hij was van een familie van maalders en die is toen naar hier getrokken. Ik hem nog horen zeggen dat hij wel mocht meedoen aan een kiezing. Da ging toen volgens het inkomen.. Wie boven een bedrag verdiende en belastingen betaalde mocht kiezen. Den uitslag van die kiezing was nie naar de goesting van sommige mensen, want er was één stem te véél voor de tegenpartij. Toen is de pastoor van Stelen gaan zeggen dat mijn overgrootvader eigenlijk nen Hollander was en dus nie mocht meedoen. Zo zen welle lang Hollanders gebleven. ‘t Rare van de kwestie is dat ons vader soldaat had moeten worden, maar hij is er uitgeloot. Nonkel pastoor lootte erin, maar is uitgekocht.
Ons vader heette Charel Lavrijsen, ons moeder Dimpna Dille. Ze was van Geel. Ons vader is gestorven in 1936, ons moeder in 1958. Thuis waren we met vier: onze Juul onze Staf, ons Marie en ik, den oudste, geboren den 28ste april 1907. Zo was ‘t ook een beetje normaal dat ik den stiel voortdeed. Ons vader deed toen ook al een zagerij bij vanaf 1916. Op m'n 15-16 jaar ben ik thuis gebleven om te helpen en de stiel te leren. In 35 ben ik dan getrouwd met ons Gerarda. Toen zijn we ook op ons eigen begost. Een van de belangrijkste dingen die nen maalder moet doen, dat is het water regelen. Hoe dikwijls ik naar het sluis gereden ben over de sluizepad, da kan ik nie zeggen. Soms wel 5,6,7 keren per dag. Ge kon het beste malen als het water gelijk stond met de pegel, een blokske, dat in de muur van ‘t sluis was gemetst. Als er teveel water was, dan zetten we de drie deuren wat meer open, als er te weinig was, deed ik ze meer toe. De Neet liep toen ook dikwijls over en dan had het de maalder natuurlijk gedaan. In de winter lieten ze dikwijls de vloed onderschieten, maar dat deed ik nie. Dat deed de boer van ‘t hof. Hij zette dan een schof van een kar in de dolgoot, waar die gracht onder de roet lisp. Als het dan vroos, stond heel Oostel op ‘t ijs. Ik heb dat nog geweten met Oostel met den 13de december. Da was dan op de weiden lange de dreef. Dan stonden er ook kraamkes. Roos van Mon Schoen verkocht dan snoep. En de Mon moest dan ijs kappen en in de grond stoppen, voor de crème, die Roos maakte.
Het bovenstel van het sluis was vroeger van hout. Ik hem er de beton opgegoten, onder de mobilisatie. Da ging toen just goe. In Stelen hadden ze de Neet aan de vaart dichtgezet om de weiden langs de vaart onder te zetten. Toen stond de Nest hier leeg. Toen hem ik da versleten hout vervangen. ‘t Moeilijkste werk was wel de molensteen scherpen. Later waren dat kunststenen.' Die kerven waren groter en daar hadde minder last mee. Maar met de natuurstenen was ‘t wat anders. Die kwamen uit Holland en gingen wel een mensenleven mee. Ze waren 40-50cm dik en 1,50m in doorsnee. Om die te scherpen gebruikten we ne speciale hamer, een "beel". Langs de buitenkant moesten we ne ‘maalkant" slijpen aan de kerven. Da was ‘t kunsttigste , want da was de snee van de steen. Lange de binnenkant slepen we de "velkant".
Ne meulen, da moette nie voor het plezier doen. In de zomer was ‘t zo erg nie. Soms moest ge wel wat kruid wegdoen, dat ne keer of drie, vier per jaar gemaaid werd in de Neet. Maar ‘t ergste was in de winter. Dan vroos het wiel vast en de alpen hingen dan vast in het ijs. Als ‘t hard vroos hadde wel nen halve dag werk om die los te kappen. Da moest ge bijna alle dagen doen, want in de winter wier er het meest gemalen. Als ‘t zo vroos, dan stremde het water van achter ook meer. Het water kwam dan hoger en de molen had zo veel macht niet meer, want die moest te veel water wegduwen. Nee, als ge dat op voorhand had geweten, daar begonde nooit nie meer aan. Ik moest ook regelmatig het molenwiel maken. Nogal dikwijls ging er een schoep af. Die noemde welle "alp". Zo'n alp was ne 1,30 tot 1,40m lang en daar kwam sleet op. We maakten die dan terug op ‘t wiel. Die alpen waren op twee staarten genageld, die in ‘t wiel zaten. Het wiel was vroeger van hout, daarna van ijzer. De staarten waren gewoonlijk van eik, de alpen van alle hout. ‘t Meest nog van canada. Het water liep over ne vloer, die heel hard was. De stenen waren groter dan ne normale baksteen "Eenderste" steen, denk ik. Die waren met specials mortel gemetst. Mensen, die dat kennen, noemen dat "terras". Ze zeggen dat die mortel met meel is vermengd. Langs kamwielen en spillen, die ineen haakten, onder de steen, draaide die. Het groot kamwiel had wel 2 m doorsnee. Ik maakte die zelf op een draaibank, gewoonlijk van appelhout.
Malen da moeste wel wat kennen. Ge moest weten hoe het graan op de steen viel. Nen enkele keer maalden we boekweit en terf, soms maïs, maar normaal was da rog. Da malen verschilde van zak tot zak. Droog graan ging gemakkelijk. Goe graan bleef in de aren en werd dan gedorsen. Zo ‘n graan rijst vanzelf en dan krijgt de steen graan genoeg. Met nat graan was ‘t wat anders en da moest ge kennen. Der kwamen hier boeren van Oostel, Stelen, Zammel en ook van de Hei. Als er gene wind was, hadden we meer volk, want dan draaien alleen watermolens. Kwam er ne boer, dan werden de zakken gewogen. Ze werden omhooggetrokken, naar boven gestoken en ik pakte ze op mijne rug. Dan ging ik twee trappen omhoog en goot de zak leeg in de bak. Het meel werd terug gewogen. Just voor den oorlog kostte ne zak van 100 kg 7 fr.. Daarbij was dan nog de zagerij en dan moesten we ook neutsen. Werk genoeg. Gewoonlijk een halve dag zagen en nen halve malen. Later verminderde dat wel. Toen kwamen er moteurmolens en er kwamen meer maalders. En er was ook minder te malen. Toen de Neet dicht ging ben ik ook met ne moteur begonnen. In 1972 zijn wellen dan op pensioen gegaan.
Mensen in en rond de molen.
Vroeger ging alles niet zo rap als nu. De mensen hadden meer tijd en we maakten meer plezier. De Kruger, die woonde in 't huis van Staf van de Pegger, ging zo eens tegen de avond maaien. Hij kwam met de zeis op zijne rug buiten. Ikke en Jefke van Heist, welle zagen hem komen. "Die gaat nie maaien", zei Jefke. We hebben hem in de klap geheven tot den donkerde en de Kruger is mee zijn zeis terug naar huis gegaan.
Er kwamen hier veel mensen. Regelmatig waren daar ook kostgasten bij. Den Dirk onder anderen. Dat was een "vremmes", maar ze noemde die zo omdat ze zoveel lawaai kon maken. Gewoonlijk ging die in Stelen naar de windmolen, want ze was van daar. Als er geen wind was; kwam ze met de kruiwagen geladen met ne zak van 40-50, soms 60 kg naar hier. Ik liet dan de zak voller lopen dan moest zijn. Als ik hem dan op den bascule zette deed ik er ne schep of twee af da ze het goe zag, en dan reclameerde ze: Jamme, da mag nie, he! ‘k Zal ‘t tegen ba zeggen, he!" Af en toe kwam er ook ne gast, die bij Sijen woonde waar nu de Steur woont. Die ging dan laag aan de Neet zitten, schepte 2, 3 keer water met z'n handen, deed dat in zijne mond zodat em met twee volle kaken stond. Bediëmme, als em dacht dat we het niet zagen, deed em rap zijn broek af en kletste met dat water uit zijne mond tegen z'n twee achterste kaken. Zo vond die op zijn manier het warm water uit. Maar ‘t plezanste was toch in de zomer, hier aan de bank. Die van den Dijk en die van de Berg kwamen hier samen. Toen werd er verteld, meest over sport en over duiven, maar soms ook over spoken en zo. En als ze dan naar huis gingen, dan meden ze de dreef, want den tienurenhond zou ze eens te voorschijn komen. Marie Cools was zo iemand die schrik had, van spokerij wist ik anders niet veel. Ik hem nog wel horen zeggen dat er vroeger ‘s nachts een vremmes in ne lange mantel vanachter ‘t paddeke, achter Pol van de koster naar de kerk kwam en er dan rond ging en weer vertrok. Ze hemmen die toen eens gevolgd tot thuis. Het schijnt een kwezel geweest te zijn.
Neven ons hebben heel wat mensen gewoond:
Sus Leysen, Fien van Medaris, Lewieke van Menneke en Mit van de Poort en nu, sinds 50 nog altijd de Brik. Die kwamen allemaal naar de bank. De strafste was wel Charel Van Neylen. daar kunde boeken van schrijven. De Charel kocht zijn spek altijd met verschillende kilo's op Westelmet. Hij had gene kelder en in de zomer, ge kunt wel weten. Ik zag em op ne keer is bezig op de tafel bij hem met zo ‘n stuk. Ik ging er hene: "Charel, daar zit nog een maai, en daar nog één." "Verdomme, Sooi ik zien ze nie goe meer," antwoordde de Charel. Ik ging voort, maar bediëmme kwam em binnengelopen : Sooi, nu hem ik ze deruit, zalle!" De Charel had er wat opgevonden: hij had twee brillen boveneen opgezet. Zo kon hem alle maaien vinden. Met zijn geld was em niet scheutig. In den tijd kwam em wel eens bij ons naar de televisie kijken. Welle, Charel Schoen en nog ander waren daar ook bij. Iedereen had dan de indruk dat de speakerin naar de Charel keek. En eigenlijk vond de Charel dat niet erg, tot iemand liet horen dat ze ‘t wel eens op zijn geld zou kunnen voorzien hebben. Toen is de Charel op nen andere stoel gaan zitten en ook bij latere gelegenheden vermeed hij de blikken van de lieve juffra. Van den andere kant smeet hij zijn geld weg als hij op gang ging. Ikke en Jos de bakker waren aan Rosalie van ‘t winkeltje ne boom aan ‘t zagen, toen we de Charel zagen komen met zijn orgeltje en hij was weer in zijn dagen. "Charel komde nen borrel drinken" en welle bij Rosalie binnen. Van den ene kwam den anderen en kwam een ander fles. We waren boven de wind en trokken ‘t dorp in, naar War Cruys en naar Sus Leysen. ‘t Was just het school uit en de kinderen kwamen voorbij. De Sus, da was zo ene, wilde direkt een lieke spelen opdat orgel voor de klein mannen. Hij trok een schuifke open en daar zat een "saccoche" in met 30.000 fr. Dat hadden we toen gerust mogen uitdelen. Daar zat em, als hij zat swas, niks mee in. Natuurlijk hebben we dat niet gedaan. Die zatsels duurden gewoonlijk veertien dagen, "zo'n zeven of acht broeken lang!!! "Want de Charel kon mest maken".
Aan ‘t water
Aan ‘t water wonen, is toch niet alles. Ge hebt last van ratten. Gelukkig hadden we daar katten voor. Der is er hier ook meer dan ene verdronken. Het kostmens van Stefanieke, Van Bodewijn, Waar nu Jos Van Reusel woonde, is aan den tramroet omtrent verdronken. En dan Fonske, die bij Schoen woonde eigenlijk gene van de kolonie, maar van Dausy Van Brussel. Die moest limonaad gaan halen bij Fien van de boer. De leun was kapot. War van de Schrener zou ze ‘s maandags komen maken. ‘s Zondagsavonds is Fonske derin gesukkeld. Ik heb hem er nog mee uitgehaald, hij stond nog recht. ‘t Was daar pertang niet diep, maar Foneke had geweldig bang van ‘t water.
In den tijd van mijn vader, in d'andere eeuw, is er ook ne mens in verdronken. Dat was in de winter. Die kwam om te malen, maar gelijk om ijs te kappen en die is er toen in geschoten in het wiel. Ze hemme toen zelfs het wiel moeten kapot kappen. 1k ben er zelf ook eens in getuimeld aan den overkant, nog wel op ne zondagvoornoen, juist voor de mis. Ik kwam buiten en zag iet in ‘t water liggen, dat ik wilde wegduwen. Maar de klein mannen waren aan de leun bezig geweest en d'r was een schot los geraakt. Zo viel ik daar door. Gelukkig was ‘t niet diep. Pier van den Berg zag me zo nat als mest in ‘t water staan:
"Awel, Sooi, herre vis gevangen?" ‘k had nog just tijd om vers dingen aan te doen en naar de mis te gaan. Van den oorlog hebben we niet zoveel last gehad, behalve dan van de controleurs. Da waren sloebers. Die kwamen gewoonlijk rond den noen om mee te kunnen eten. Een pan spek met vet en al aten ze leeg. En diezelfde controleur kwam dan later terug en zou u gepakt hebben. Zo hebben we toch ne schrik gehad. Om graan te laten malen moest ge ne maalbrief gaan halen op ‘t gemeentehuis. De boeren durfden wel eens dezelfde maalbrief verschillende keren gebruiken en dan maalden ik gewoonlijk ‘s avonds. Op nen avond hadden ze het gezien, de gendarmen, maar ik had ze ook gezien. Direct hadden we de zakken verstopt vanachter in den hof. En ‘s morgens vroeg waren ze daar, 4 gendarmen en nen controleur. Ze bonkten op de deur. Ik deed alles heel traag. En in de molen had ik de lampen eruit gedraaid zodat ze alleen met hun pillichten konden zien. Ze vonden niks en toen binnen gezocht. Direct trokken ze naar boven, omdat daar het licht brandde. Wat een geluk: overal hebben ze gezocht. De zakken vonden ze niet, maar evenmin het varken, dat in de kelder geslacht lag, zonder slachtbrief natuurlijk. In hun opwinding hadden ze dat vergeten te zoeken.
Voor den eerste oorlog gebeurde er nog veel vervoer over het water, en zelfs nog een beetje daarna. Uit het "Broek" en de "Wennigt" haalde men veel steen voor ijzererts. Da werd dan op schuiten geladen en zo naar hier gevaren. Op da tipke over de molen, waar vroeger die lindebomen stonden werden die schuiten dan gelost en vandaar ging het naar de wissel van den tram. Zo werd da vervoerd. Die mannen van den Hansen van Westel en Henke Hendrickx uit de Hei deden dat veel. Maar Feel van Nand en de vader van ons Gerarda hebben daar ook aan gewerkt. Dan hadde ook nog het hout. Van de bomen, die ze hier kwamen opkopen, werden vlotten gemaakt. Die dreven dan langs het water tot in Lier en nog verder. Daar waren dan een paar mannen bij met een schuit waarop een hutteke stond. Onderweg konden ze daar in slapen en eten. Charel Schoen en zijn schoonbroer Frans Bon hebben dat ook gedaan.
Het water had toch ook zijn goeie kanten. Toen zat er tenminsten vis. Ik hem ze hiervoor ooit met drie kruisnetten zien vissen. Jefke Schoen was daar bij. Die vingen allemaal vis. De vis kwam dikwijls bijeen in de kom. Eind maart kwam de vis naar omhoog. Rond den 28ste, dat was zowat rond nen heiligendag. Vooral win was dat. De brasem kwam later, in april-mei. Ik zien Sus Leysen nog met zijn werpnet gaan. Die had vis bij! Vissers van Aarschot zaten soms al rond den 20ste maart hier aan ‘s weerskanten van de kom. Ik docht soms: "Zotten, wa komde gelle hie zoe vroeg al doen!" En als ze stopten hadden die nen emmer vis met de lijn gevangen. Gerard Keirs waa ook zo'n hevige visser. "De kroes" zegde welle. Die is ingenieur geworden en heeft in Argentinië, de Kongo en in Antwerpen bij den air liquide gewerkt. Toen woonde die in ‘t huis waar nu ons Marie en den Toon wonen. Die leerde en viste tegelijk. ‘k Heb em zo wel eens gefopt vroeger als ik jong was, door aan zijne stok te trekken als em in z'n boeken verdiept zat. Hij dacht dan dat hij beet had, en trekken dat em deed. Dan moest ik wel gaan lopen. En vis pakken! Hier voor was ‘t vooral paling en dan stonden ze in ‘t slijk zolang als hun benen waren. In mei en juni zwommen hier veel negenogen. Da was als ‘t kruid in de Neet stond. Die zogen zich dan vast aan stenen en palen. Ik hem er nooit van geten, maar ze zeggen dat da goe was. Tegen paling kan toch niks tegen aan en die heb ik veel gevangen. Aan ‘t wiel waren twee gangen, één voor ‘t waterwiel, en één waar ‘t water los kon doorlopen. Met een plank kon ik het regelen dat het water weg ging en de paling ging dan in een lang ijzeren net, een soort van patattezift, en vandaar viel hem in ne bak. Ik mocht paling vangen vanaf den 2de zondag van juni tot den late maandag van november. Dan kwam de viswachter dat toezegelen. Den dikste paling, die ik ooit gevangen heb, dat waren er in ‘t zelfde seizoen twee van 2,2 kg. een goei 80 cm lang en een fles dik bediëmme. ‘t Was toen just Sint-Dimpnastoet. De kinderen van ‘t school met de meester Helsen en de vissersclub van hier gingen toen mee. Die hemme die paling in de stoet gedragen.
Nu is hier geen water meer en in de Neet zit er gene vis meer. Maar ‘t leven is nie zo slecht als ge op pensioen zijt. Nu blaas ik nog op mijne bombardon en ik speel met de duiven, of beter, de duiven met mij. Maar ik kan ‘t toch niet laten, want ik ben nog een nieuw kot aan ‘t bijtimmeren. Zo weet ik wat doen. In den hof werk ik ook nog graag. Maar ik staan nog altijd even vroeg op: winter en zomer met de lichte uit bed en ‘s avonds ook op tijd erin.
Nog vele jaren geluk, Sooi en Gerarda.
Literatuur
Gedrukte bronnen
Gazette van Antwerpen, 3 juli 1759 (exemplaar in Stadsarchief Antwerpen)
Werken
M.A. Erens, "De beide Neten onder Maria-Theresia", in: De Zuiderkempen, IX, nr. 4, 1940, p. 57-58.
H.J. Domsta, "Het goederenbezit der Prinsen van Merode in de 15de eeuw in Brabant", in: Bijdragen tot de geschiedenis", jg. 53, afl. 3-4, 1970, p. 151.
E.P. Verbist, "Chronyken van Gheel", in: Jaarboek van de vrijheid en het Land van Geel, jg. 4? 1965, p. 246-247.
Geel van gisteren tot morgen, Mol-Geel, s.d.
Goeden dag uit Gheel, 1901-2001, Geel, 2001.
Jaarboeken van de Vrijheid en het Land van Geel, I-XXXV, 1962-1999.
M.H. Koyen & M. De Bont, Geel door de eeuwen heen, Geel, 1975.
A. Nevelsteen, Geel met zijn gehuchten, Tongerlo, sine dato.
W. Van Broeckhoven, Geel in oude prentkaarten, Zaltbommel, 1972.
M. De Bont, "De Molens van Geel", Geel, 1981, p. 27.
F. Dirks, "Watermolens van de provincie Antwerpen", Antwerpen, 1990, p. 105-106.
"Een beknopt overzicht van de molens van Geel", in: De Belgische Molenaar, LXXII, 1977, nr. 9 (7 mei), p. 122-123.
F. Belmans & W. Van Broeckhoven, "De molens te Geel: de molen van Oosterloo", in: De Zuiderkempen, XI, 1942, nr. 2, p. 104.
K. Kempen, "Verpachting van 's heren molens onder Geel", in: Jaarboek I van de Vrijheid en het Land van Geel, 1962, p. 113-122.
"Rond Geel malen vele molens", in: De Belgische Molenaar, LII, 1957, nr. 27 (16 nov.), p. 409.
H. Holemans & P.J. Lemmens, "Molens der Zuiderkempen", Nieuwkerken, Ten Bos, 1978, p. 31.
Herman Holemans, Wind- en watermolens van de provincie Antwxerpen. Kadastergegevens 1835-1990. Deel A. Gemeenten A-G", Opwijk, Studiekring "Ons Molenheem", 2009, p. 57-58.
Carlo Jengember, "Watermolen Oosterlo", in: Land in Zicht, Driemaandelijks tijdschrift van de Kon. Ver. voor Natuur- en Stedenschoon, jg. 75, 2006, nr. 4, okt.-nov.-dec., p. 28.
"Geel in oude prentkaarten", Zaltbommel, 1972.
"Oosterlomolen eindelijk beschermd - Actie voeren, loont" in: Land in Zicht, Koninklijke Vereniging voor Natuur- en Stedenschoon, jg. 77, 2008, nr. 1 (januari-februari-maart), p. 32.
(Fons Boekcx), "'t Praatje met: Frans Lavrijsen (beter gekend als Sooike van de maalder)"; in: AKSIE (tweemaandelijks blad van Oosterlodorp), 1982, in 2 afl.
E. D(e) K(inderen), "De laatste molenaar van een oud en wijdvertakt Kempisch molenaarsgeslacht: Frans Lavrijsen", in: Levende Molens, XIII, 1991, 7, p. 50-52.
Oosterlomolen eindelijk beschermd! Actie voeren, loont! Land in Zicht, LXXVII, 2008, 1, p. 32.
Info Herman Verboven, 04.08.2010.
Persberichten
MPH, "Watermolen uur voor verkoop beschermd", in: Het Nieuwsblad, 28.09.2007.
Marc Peeters, "Restaureren of vervangen door appartementen. Gekibbel over watermolen van Oosterlo", in: Het Nieuwsblad, 15.07.2006.
MPH, "Toekomst van watermolen onduidelijk", in: Het Nieuwsblad, 04.10.2007.
Het Laatste Nieuws, 28.09.2007.
Marc Leysen, "Monumentale knotbomen in ere hersteld", Gazet van Antwerpen, 03.12.2015.