Molenzorg
navigatie Jauchelette (Jodoigne), Waals-Brabant
Foto van <p>Moulin de La Ramée</p>, Jauchelette (Jodoigne), Foto: Jean-Paul Vingerhoed, Corroy-le-Grand, april 2008 | Database Belgische molens © Foto: Jean-Paul Vingerhoed, Corroy-le-Grand, april 2008

Moulin de La Ramée

rue de l'Abbaye 1
1370 Jauchelette (Jodoigne)

grens met Glimes
op de Grote Gete
kadasterperceel B342

50.679256, 4.850114 (Google Maps)
M. de bare de Comogne
Voor 1216
Onderslag watermolen
Korenmolen
Natuur- en bakstenen gebouw
Onderslagrad (verwijderd)
Verwijderd
Gerenoveerd tot atelierruimte
M: monument,
Als deel van de abdij
Geen
Op afspraak, tel. 010 88 85 02 (M. de bare de Comogne)

Beschrijving / geschiedenis

De Moulin de la Ramée is een graanwatermolen met verwijderd onderslagrad, die eeuwenlang in het bezit was van de cisterziënzerabdij van La Ramee. Hij is gelegen in de Rue de l'Abbaye 1, dicht bij de grens met Glimes, op de Grote Gete.

De oude abdij van de cisterziënzerslotzusters van La Ramée werd in 1215 gesticht op het grondgebied van Jauchelette. Thans zijn de abdijgebouwen ingedeeld in twee afzonderlijke delen: een kloostervleugel met kapel betrokken door de Zusters van het Heilig Hart (op de plaats van de voormalige vleugel van het abtsgebouw) en de oude hoevegebouwen uit de XVIIIe eeuw, nu omgevormd tot belangrijk horecabedrijf.
Op dit plateau van het Brabantse Haspengouw, vestigde zich de abdij bij het samenvloeien van de Grote Gete en de Thorembaisbeek. Het lichtglooiende reliëf liet de kloosterlingen toe om een complex hydraulisch systeem uit te werken, met vijvers en molens.
Er bestaan voldoende documenten en kaarten om vrij precies het uitzicht en de samenstelling van de abdij te reconstitueren zoals ze er heeft uitgezien op het einde van de XVIIIe eeuw.
Oost- en noordwaarts is een slotmuur opgericht. De Grote Gete dient als afsluiting van het zuiden tot het westen.
Naast het pand van de abdis en het gastenkwartier vormt de indrukwekkende hoeve een gesloten geheel. Een weg van buitenuit geeft uit op de toegangspoort, gelegen op het hoogste punt van de site.

In het laagste deel van de vallei lagen drie molens, elk voorzien van een spaarvijver: een brouwerijmolen ("Moulin de la Brasserie" of de huiselijke abdijmolen: zie aldaar), een zaagmolen ("Moulin de la Scierie" waarvan thans geen sporen meer bestaan) en deze molen, genoemd "Moulin de la Ramée" . Er bestond nog een vierde molen, de "Moulin Grognard", stroomafwaarts gelegen op een honderdtal meter (thans grondgebied Bomal - zie aldaar).
De opdracht om elke molen van voldoende voorraad aan water met een degelijk verval te voorzien, getuigt eens te meer van de kennis en de ervaring van de cisterciënzermonniken voor wat betreft het uitbouwen van een echte waterhuishouding.

De Grote Gete gaf voldoende stroming voor het aandrijven van de onderslagwielen van de "Moulin de la Ramée" en de lager gelegen "Moulin Grognard".
Echter moest de Thorembaisbeek, voor haar monding in de Grote Gete, worden omgeleid met een aquaduct, om de Grote Gete te kunnen oversteken en hogerop de vijvers op de andere oever te kunnen voeden. Zo konden zowel de brouwerijmolen als de zaagmolen elk afzonderlijk beschikken over een spaarvijver. Alle sporen van die waterhuishouding zijn thans verdwenen. Echter niet de molengebouwen zelf.

Deze "moulin de la Ramée" was gelegen op het westelijk uiteinde van de omheining. Hij vormde een afzonderlijke eenheid, die verschillende gebouwen bevatte die opgesteld waren rond een binnenplaats. Zo was er een kleine schuur, een varkensstal en het hoofdgebouw dat langs de Grote Gete lag. Dat hoofdgebouw bestond uit drie delen: het molenaarshuis, de eigenlijke molen, en een ruimte die diende als koe- en paardenstal. De hoofdingang gaf rechtstreeks uit op de openbare weg; aan de andere zijde was er een klein poortje dat toegang gaf tot het domein van de abdij. Hoewel deze molen eigenlijk helemaal op het einde van de abdijomheining lag, maken verschillende archiefdocumenten melding dat het ging om een banmolen.

De ligging van deze molen van "La Ramée" is een prachtig compromis tussen verschillende vereisten: de vestiging langs een waterrijke rivier, de nabijheid van een openbare weg, de mogelijkheid voor de zuster om de molen te verpachten aan een molenaar, en het naleven van de Regel van de heilige Benedictus die voorschrijft dat de molens zich moeten bevinden binnen de klossteromheining. Dit laatste punt was zeker niet meer van toepassing in de XVIIIe eeuw, maar heeft zeker meegespeeld bij de oprichting van de molen.

In de tweede helft van de XVIIIe eeuw bevestigden de kloorsterzusters, om fiscale redenen, dat in 1216 Gérard de Jauche aan het klooster een watermolen had geschonken die paalde aan het domein waarop het klooster zich had gevestid. De waarheid zal wellicht wel complexer zijn geweest.
In 1272 had een zekere heer Gérard, die dus dezelfde voornaam droeg als een van zijn voorvaderen, aan de abdij een grond afgestaan waarop een watermolen had gestaan, en dàt tezamen met het banrecht; dat goed was gelegen onder Jauchelette, op het gehucht "Long Pré".
Van 1311 tot 1324, is deze abdijmolen blijkbaar in beslag genomen door de hertogen van Brabant.
In 1370, heeft de heer van het dorp, Jehan de Glimes, nog een tweede molen aan de abdij afgestaan met het banrecht op datzelfde dorp.
Toen de abdij deze molen klaarblijkheid heeft doen afbreken, heeft ze het banrecht op deze tweede molen overgedragen op de molen van "La Ramée" of van "Long Pré".

In 1532 was deze molen, die waarschijnlijk rond dezelfde periode volledig was herbouwd, de ware banmolen van de dorpen Jauchelette, Glimes, Molembais-la-Grande, Aubremé en andere plaatsen. Bij het begin van de XVIIIe eeuw, was hij nog slechts banmolen voor de inwoners van Huppaye, waarvan hij het banrecht deelde met de "Moulin Grognard".
De molen werd blijkbaar steeds verpacht en de meeste van de molenaars-pachters doorheen de geschiedenis zijn bekend. In mei 1710 waren de kloorsterzusters zo ingenomen met de goede diensten van Jacques Crévecoeur, die pachter was op de molen Grognard, dat zij beslist hebben hem bovendien als molenaar-pachter aan te stellen van hun molen van "La Ramée". Deze familie Crévecoeur was dus nog pachter op de molen, toen op 23 april 1800 de molen van "La Ramée" als nationaal goed werd verkocht. De eigenaar werd toen Hubert-Joseph Colsoul uit Jodoigne. Bij de beschrijving van dit lot wordt opgegeven dat bij de graanmolen ook een molenaarswoning en stallen behoorden. De molen werd doorverkocht op 4 maart 1801 aan een Brusselse bankier Maximilien Plovits, die handelde voor Daniel Patrice Hennessy waarover hij de voogdij had. Op dat moment was de molen nog steeds uitgebaat door een afstammeling van de familie Crévecoeur, nl. Jean-Jacques Crévecoeur, weduwnaar sinds januari 1796.

In 1812 heeft deze Jean-Jacques Crévecoeur zijn pacht overgemaakt aan Antoine-Lambert Gérondal, afkomstig van Perwez, echtgenoot van zijn jongste dochter Constance Crévecoeur, geboren te Jauchelette in november 1785. In 1816 beslist eigenaar Daniel Patrice Hennessy zijn molen van Jauchelette te verkopen, en, op 16 september 1816, wordt de molen eigendom van notaris Philippe Pastur uit Roux-Miroir. In de daaropvolgende maanden beslist deze notaris echter de molen door te verkopen aan de pachters, nl. de echtgenoten Gérondal-Crévecoeur.

Deze bleven er de eigenaars van tot in 1819. Antoine-Lambert Gérondal was intussen molenaar geworden te Perwez en verkocht zijn molen van "La Ramée" aan twee molenaars afkomstig van Noville-sur-Méhaigne: Michel Constant en Etienne Wautelet. Nadat Constant de enige eigenaar is geworden en zelf de molen uitbaatte, is de molen in de loop van de 19e eeuw nog dikwijls van eigenaar veranderd.

Eigenaars na 1830:
- voor 1834, eigenaar: Constant Michel, molenaar te Franchimont
- later, erfenis: a) Constant Virginie, handelaarster te Jodoigne, b) Constant Marie Françoiise Victoire, echtgenote Doyen Eugène Joseph, landbouwer te Jauchelette en c) Constant Adelaïde, echtgenote Delpierre Napoléon, belangsontvanger te Couvin (overlijden van Michel Constant).
- voor 1855, verkoop: Lesage-Dalcq Grégoire, molenaar te Saint-Remy-Geest
- 01.07.1881, verkoop: Robin-Van Laere Louis Alfred, zonder beroep te Jodoigne (notaris Pastur)
- 17.04.1882, erfenis: de kinderen
- 17.07.1884, verkoop: Pastur Henri, maître de carrières, te Lathuy (notaris Pastur)
- 15.11.1889, verkoop: Pastur-Debrouckère Léon Clément, erenotaris te Jodoigne en b) Pastur-Waucquez Maximilien, notaris te Jodigne
- 21.03.1918, erfenis: Pastur-Waucquez Maximilien, notaris te Jodoigne (overlijden van Léon Pastur)
- februari 1930, erfenis: weduwe en kinderen (overlijden van Maximilien Pastur)
- april 1957, verkoop: Peteyns-Serwy Jules
- 1965, eigenaar: Lust Henri, architecte
- 1968, eigenaar: Jooris Alain
- 2000, eigenaar: Jooris Mischa
- 2015, eigenar: M. de bare de Comogne

Reeds voor 1855 werd de molen eigendom van Grégoire Lesage, geboren te Orp en molenaar te Geneville (Saint-Remy-Geest). In juli 1881 verkocht Lesage de kleine onderneming die de molen was geworden, aan twee handelaarsters uit Jodoigne, de zusters Vanlaere, die besloten de molen in pacht te geven aan Maximilien Boton, geboren te Jauchelette. In juli 1884 heeft deze tevergeefs getracht de molen te kopen, die op dat moment uitgerust blijkt te zijn met drie maalstoelen.
Uiteindelijk is het Henri Pastur, "industriel et maître de carriéres" te Lathuy die de molen heeft kunnen kopen tegen 8.050 frank. In november 1889 heeft Pastur dan de molen doorverkocht aan zijn neef ("cousin germain"), notaris Léon-Clément Pastur uit Jodoigne.
Toen deze in 1918 overlijdt, wordt Max Pastur-Waucquez, als enige erfgenaam, eigenaar van de molen "La Ramée" naast vele andere bezittingen van zijn vader.
Bij diens overlijden, in februari 1930, drukten zijn weduwe en kinderen de wens uit om de molen in hun patrimonium te behouden.
Pas in april 1957 besloten ze het goed te verkopen aan Jules Peteyns-Serwy. De molen werd toen een mooi buitengoed dat thans eigendom is van Alain Jooris.

Niettegenstaande aanpassingen en veranderingen allerhande, is de oorspronkelijk uiterlijke volumevorm dezelfde gebleven. Het waterrad was afgedekt door een beschermdend schuin afdak dat schrijlings over de rivier gebouwd was, zoals dat het geval was voor de huiselijke abdijmolen.
De vloer in huis vertoont nog duidelijke sporen van de molenactiviteit en ook de openingen van de as van het waterwiel zijn nog zichtbaar.
Thans is er een atelier voor oude stijlmeubels gevestigd: het "Atelier du Moulin de la Marée".

Aimé SMEYERS, Lieven DENEWET & Herman HOLEMANS

------------------------------

Le moulin de la Ramée est un moulin à farine sur la grande Ghéte qui existait avant 1216 quand Gérard, seigneur de Jauche le donna à l'abbaye de la Ramée. Jadis, le mojulin était banal. En 1686, le produit annuel est imposable était de 216 florins. En 1787, on l'affermait pour 280 florins; à ce moment, il fut vendu avec 12 bonniers 3 journaux de terres pour 13.750 francs.
Le moulin a été transformé en habitation privée par l'architecte Henri Lust en 1964. Il a également aménagé le grand moulin de Dongelberg et celle de Genneville sous Jodoigne en 1972-1973.

Propriétaires
avant 1216: Gérard, seigneur de Jauche
1216: l'abbaye de la Ramée
Hubert Joseph Colsoul
vers 1870: Lesage
vers 1940: Godfroid Pens, locataire
1960: les occupants sont les "Pens"
1965: l'architecte Henri Lust
1968: Alain Jooris

Thomas Coomans (sous la direction), "La Ramée, Abbaye cistercienne en Brabant wallon, Bruxelles, Editions Racine, 2002, 231 p., ill., plans.
"Les chemins de l'eau : les réseaux hydrauliques des abbayes cisterciennes du nord de la France et de Wallonie", coordination redactionnelle par Virginie Boulez, Raymond de Fays ... [et al.]. - Namur : Institut du patrimoine wallon, 2004, 144 p., ill., plans.
Thomas Coomans (samenstelling en redactie), "Abdijmolens tussen Rijn en Schelde [...]", Utrecht, Clavis Stichting Publicaties Middeleeuwse Kunst, Kunsthistorische Monografieën, deel XIX, 2003, 136 p., ill. plans.
J. Tordoir, "Les Crévecoeur, meuniers de La Ramée", in: Wavriensia (Wavre, C.H.A.W.), LIII, 2004, n° 4, p. 158-165.
Marie-Laure & Didier Vanhove & Willems, "Brabant wallon, toutes périodes. Jodoigne/Jauchelette, autopsie partielle du sous-sol du moulin domestique de l'abbaye de La Ramée", Chronique de l'archéologie wallonne, tome 22, 2014, p. 61-65.
Herman Holemans, "Kadastergegevens: 1835-1985. Brabantse wind- en watermolens. Deel 7: arrondissement Nijvel (F-O)", Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem", 1998;
M.A. Duwaerts e.a., "De molens in Brabant", Brussel, Dienst voor Geschiedkundige en Folkloristische Opzoekingen van de Provincie Brabant, 1961.
Jean-Jacques Gaziaux, "Parler wallon et vie rurale au pays de Jodoigne à partir de Jauchelette", Louvain-la-Neuve, Bibliothèque des Cahiers de l'Institut de Linguistique de Louvain, n° 38, 1987, 348 p., ill. pl.
Jean-Jacques Gaziaux, "Du sillon au pain - Le travail de la terre et la culture des céréales", Liège, Société de Langue et Littérature Wallonnes, 1988, 479 p., ill.
Jean-Jacques Gaziaux, "L'Elevage des Bovidés à Jauchelette en roman pays de Brabant - Etude dialectologique et ethnographique, Louvain-la-Neuve, Cabay, Bibliothèque des Cahiers de Linguistique de Louvain - 22, 1982, 372 p., ill.
Th. Ploegaerts, "Les moniales cisterciennes dans l'ancien Roman-Pays de Brabant, 2, Histoire de l'abbaye de La Ramée (Rameia) à Jauchelette", Bruxelles, 1925.
E. Brouette, La Ramée à Jauchelette, dans Monasticon belge, 4, Province de Brabant, Gembloux, 1967, p.469-490.
G. Despy et A.  Uyttenbroeck, "Inventaire des archives de l'abbaye de La Ramée à Jauchelette" (Inventaire analytique des archives ecclésiastiques du Brabant, Abbayes et chapitres, 4), 2 fasc., Bruxelles, Archives Générales du Royaume, 1970-1975.
J.-P. Nandrin, "La Ramée", dans "Abbayes de Belgique, Guide groupe Clio 70 Bruxelles", 1973, p.458-467.
Le Patrimoine monumental de la Belgique, 2, Province de Brabant, Arrondissement de Nivelles, Liège, 1974, p. 223-228.
Gl. Guyot, "L'ancienne abbaye de La Ramée", dans Brabant, 1978, Bruxelles, p. 8-15.
Hesbaye namuroise (Architecture rurale de Wallonie ), dir.L.-Fr. Genicot, Liège, 1983, en particulier p. 135 et 138.
M. De Waha et V. Van Oeteren, "Fouilles médiévales. Jauchelette, abbaye de La Ramée", Annales d'Histoire de l'Art et Archéologie, 6, Bruxelles, 1984, p. 109-110.
J.-J. Gaziaux, "Parler wallon et vie rurale au pays de Jodoigne à partir de Jauchelette" (Bibliothèque des cahiers de l'Institut de linguistique de Louvain, 38 ), Louvain-la-Neuve, 1987, p. 108-114 et 190-197, figs 36-42.
"Hesbaye brabançonne et pays de Hannut" (Architecture rurale de Wallonie ), dir. L.-Fr. Génicot, Liège, 1989.
D. Verhelst et Ed. Van Ermen, "De cisterciënzerinnen in het hertogdom Brabant", dans "Bernardus en de Cisterciënzerfamilie in België, 1090-1990", dir. M. Sabbe, M. Lamberigts et F. Gistelinck, Louvain, 1990, p. 271-293.
J.-J. Gaziaux, "La ferme de la Ramée à Jauchelette en Brabant wallon", Jodoigne, 1997, 17 p., ill.
Léon Capelle e.a., "Moulins à eau brabançons ayant existé entre le XIIe et le XXe siècle de Perwez à Jodoigne", Petit-Rosière, Histoire et Civilisation en Brabant asbl, 1994, p. 30-31.
J. Tarlier et A. Wauters, "Géographie et histoire des communes belges. La Belgique ancienne et moderne. Province de Brabant, Canton de Jodoigne", Bruxelles, 1872, p. 67-73.
Mémorial administratif de 1858

Persberichten
"Un livre et une balade entre Jodoigne et Perwez pour les Journées du Patrimoine. Entrez-y comme dans un... moulin!" Le Soir, 31.08.1994.

Overige foto's

transparant

<p>Moulin de La Ramée</p>

Prentkaart ed. Smetz, Namur-Bouge


Laatst bijgewerkt: dinsdag 17 januari 2017
Stuur uw teksten over deze molen
Stuur uw foto's van deze molen
  

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in databasezoek op provincieStuur een e-mail over molen <p>Moulin de La Ramée</p>, Jauchelette (Jodoigne)homevorige paginaNaar Verdwenen Molens