Lille, Vlaanderen - Antwerpen
- Naam
- De Slagmolen
- Ligging
- Broekzijstraat 24-26
2275 Lille
Vlaanderen - Antwerpen
- Geo positie
- 51.234631, 4.805828 (Google Streetview)
- Eigenaar
- Jozef Goossens
- Gebouwd
- voor 1465 / 1678 / 1830
- Type
- Binnenrosmolen
- Functie
- Oliemolen
- Kenmerken
- Kempense langgevelbouw
- Gevlucht/Rad
- Vroeger met paard, nu met elektromotor
- Inrichting
- Kollergang (2 lopers, arduin uit Ecaussinnes, diameter 2,3 m, dikte 30 cm, gewicht 3,5 ton elk), doodsbed (diameter 2 m, dikte 40 cm, gewicht 4 ton), vuister, eiken slagbank of persblok en heien, emmer-elevator, koppel linksdraaiende kunststenen (1,3 m) m
- Toestand
- Maalvaardig
- Bescherming
- M: monument, DSG: dorps- en stadsgezicht,
01.02.1993 - Molenaar
- Theo Ghoos (tel. 014 88 16 36, e-mail: ghoos.theo@telenet.be, Joppe De Schutter (Oostmalle), Ludo Van de Velde (Boechout).
- Openingstijden
- Elke tweede en laatste zondag van mei t.e.m. september, 13-17 uur en op afspraak. Contact: info@slagmolen-lille.be
- Database nummer
- 582
- Ten Bruggencatenummer
- 50582
- Internet bron
- De Slagmolen
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
De Slagmolen van Lille is een vroegere rosoliemolen die nu met een elektrische motor werkt, gelegen in de Broekzijstraat 24-26 te Lille.
Historische bronnen maken melding van het bestaan van drie oliemolens te Lille in de 15de eeuw, maar hun ligging kon tot op heden niet achterhaald worden. Een eerste duidelijke verwijzing naar het bestaan van een olieslagmolen in de Broekzijstraat in de periode 1559-1612, (evenwel niet op de plaats waar hij zich thans bevindt) is te vinden in het cijnsboek van de toenmalige heer van Lille, Gaspar Schetz.
In 1830 werd deze molen overgebracht naar de huidige plaats. Kadastrale beschrijving van ca. 1830: "rosoliemolen in een kleyn slegt gebouw, bevattende enen omgang met een paar klein ligte steenen en een geringe slagtbank (sic). Hij is bij des zelfs eigenaar (Jan-Baptist Vingerhoets) in gebruik en geschat op f. 20".
De rosmolen brandde nagenoeg volledig af op 1 januari 1836. Nog datzelfde jaar werd de woonstede hersteld en aan de noordzijde uitgebreid, dit werd geregistreerd op het kadaster in 1837. Op deze plaats werd vervolgens de oliemolen heropgebouwd zodat het grootste gedeelte van de bewaarde installatie dateert uit deze periode. Er werd toen een koppel pletstenen gehaald uit West- of Oost-Vlaanderen, met lopers van 2,3 meter diameter. Rond 1918 plaatsing van een "armgasinstallatie" die verzwaard werd in 1922 omdat toen een graanmolen in gebruik werd genomen; de rosmolen was overbodig geworden. Na W.O. II werd de armgasmotor vervangen door een elektromotor. De molen bleef in gebruik tot het begin van de jaren 1960.
In 1986 werd het molenhuis gerenoveerd en de molen grondig gerestaureerd door vrijwilligers o.l.v. architect P. Gevers; zo werden de buitenmuren verstevigd, schoorsteen en installatie werden gereinigd en de stoof werd heropgebouwd; opnieuw in werking gesteld in 1988. Sinds de restauratie van 1986 wordt er wekelijks smout geslagen. Op 1 februari 1993 werd de molen (met inbegrip van het molengebouw en alle roerend werk) beschermd als monument en samen met zijn omgeving als dorpsgezicht. De molen slaat "sloorzaad" tot "smout", bakolie voor smoutebollen en nieuwe aardappelen.
De molen is elke tweede en laatste zondag van mei tot september in werking van 13h tot 17h en op afspraak. De op 4 april 2009 opgerichte vzw Lilse Molenvrienden legde zijn activiteiten en de molen stil in september 2018. In april 2021 nam een nieuwe vzw, de Vrienden van de Slagmolen, het initiatief, na een grondige renovatie, de Slagmolen terug in werking te stellen.
De Slagmolen kreeg begin mei 2015 nieuwe heien, vervaardigd door Peusens Molenbouw bvba uit Merelbeke.
Walter VAN DEN BRANDEN & Lieven DENEWET
Bouwkundige en technische beschrijving (Agentschap Onroerend Erfgoed)
Baksteenbouw van vier en acht traveeën en oorspronkelijk één bouwlaag onder zadeldak (niet evenwijdig aan de straat, pannen), van ca. 1836, deels aangepast in het begin van de 20ste eeuw; zo werd nr. 26 verhoogd tot twee bouwlagen. Verankerde lijstgevels met segmentbogige muuropeningen. Nr. 24 met aflijnende baksteenfries.
Interieur: nagenoeg intacte molenuitrusting, die in een eerste fase als functie had het zaad, vnl. koolzaad, te breken en vervolgens de olie eruit te persen. Het eerste proces werd uitgevoerd door de "kollergang", die gevormd wordt door o.m. een horizontale steen de "ligger" en twee verticale molenstenen, de "lopers", die werden voortbewogen door een paard om het koolzaad te breken; nadien werd het geplette zaad in de meelbak geschoven en verwarmd op de stoof; het voorverwarmde zaad werd verzameld in zakjes van zeilstof en tussen houten geribte planken, de schrooien, gelegd, die naar de slagbank werden gebracht, waar tenslotte de olie uit de zaden werd geslagen.
---------------------------
Walter Van den Branden, "De Slagmolen. Een unieke oliemolen te Lille. Vijf eeuwen terugblikken", Lille, Heemkundige Kring Norbert De Vrijter, Jaarboek 1987, V, p. 53-80; als monografie: 1990, 31 p.
Ondanks het op rust stellen van de traditionele molen met het vooruitzicht voorgoed uit het Vlaamse landschap te verdwijnen, blijkt deze terug aan aandacht te winnen. Het fenomeen toerisme, dat de laatste twintig jaren een ware explosie beleefde, is daar zeker niet vreemd aan. Daarenboven blijft de eeuwenoude windmolen met zijn door de hemelklievend gevlucht ontzag opwekken en maakt de watermolen nog indruk omwille van de vaak volmaakte symbiose van molen en omringend cultuurlandschap, wat mooie en romantische beelden oplevert. Jammer gaat de doorsnee burger voorbij aan datgene wat een molen juist wel zo merkwaardig maakt: het machtige gaande werk - zeg maar het levend hart van de molen - waarmee sinds eeuwen de mens de natuurenergie op volmaakte wijze in kracht omzette en deze naar zijn hand wist aan te wenden.
Daarom ook dat onze deelgemeente Lille nog een even bijzondere als unieke molen op haar grondgebied bezit waarvan de meeste inwoners tot enkele jaren geleden het bestaan niet meer vermoedden. Ondergebracht in een ogenschijnlijk gewone boerderij, zonder een in het oogspringend gevlucht, of wieken, of waterrad bleef het inwendige van deze molen meer dan dertig jaren verborgen voor de nietsvermoedende voorbijganger.
Het feit dat het hier gaat om een eeuwenoude oliemolen, bovendien grotendeels restant van een olierosmolen, maakt dat we zonder meer mogen aanvoeren dat we binnen onze gemeente over een voor ons land uniek industrieel-archeologisch monument beschikken. Op een haast wonderbaarlijke wijze bleef deze vroeger nochtans veel voorkomende oliemolen onder het stof voor het nageslacht bewaard. 1986 was een cruciaal moment voor deze molen. Omwille van de wankele toestand van het molenhuis werd dan op initiatief van de huidige eigenaar en in nauw overleg met bevoegde instanties overgegaan tot de restauratie en vooral herinrichting van de Lilse olierosmolen, en dat met medewerking van de heemkundige kring 'Norbert de Vrijter' en 'Levende Molens', een vereniging die in molenbehoud al meer dan alle sporen verdiend heeft. Deze oliemolen, die in de volksmond om logische reden de naam 'De Slagmolen' heeft meegekregen, is altijd deel geweest van een landbouwbedrijf en ook nu nog is de moleninstallatie ondergebracht in de landbouwwoning in de Broekzijstraat,
Restauratie van 'De Slagmolen' in 1986.
Onder leiding van schrijnwerker Louis Garrousse, zelf behorende tot een oud en gekend molenmakersgeslacht, wordt door vrijwilligers van onze heemkundige kring het dak van het molenhuis vernieuwd. Foto, W. Van den Branden.
thans met huisnummer 24. Tot na de Tweede Wereldoorlog hoorde de bewoningskern die bestond uit 'De Slagmolen' en enkele omliggende kleinere boerderijen tot het Heiend. Vandaar dat in onze bronnen 'De slagmolen' tussen 1830 en 1945 gesitueerd wordt in dit laatste gehucht. Landbouwbedrijf, woning en oliemolen zijn heden eigendom van Jozef Goossens, oudste zoon van de laatste molenaar die in 1983 overleed. Het molenhuis is geheel ingebouwd in het boerderijcomplex en wel aan de noordzijde. Dat is enkel merkbaar aan de vele sporen van de vroegere armgasmoter die de noordgevel nog draagt. Deze gevel is trouwens het oudste gedeelte van het complex. Op het kadasterplan van Lille kunnen we 'De slagmolen' situeren op perceel E nummer 1019 b.
I. "Over eet slagen van eenich saet" Het werkingsprincipe van de oliemolen.
Oliemolens kwamen overal in Europa en in Klein-Azië voor. Het werkingsprincipe was in grote lijnen overal hetzelfde en bestond uit twee bewerkingen: het breken van de oliehoudende zaden en anderzijds het persen van de olie uit de gebroken zaden. Naargelang de soort installatie en de traditie die in een bepaalde streek bestond, kon de manier waarop de zaden werden gebroken en daarna uitgeperst wel heel wat verschillen vertonen. Ons belangt natuurlijk aan op welke manier het "slaan" van olie in de Lilse oliemolen gebeurde en nog gebeurt. Het is de werkwijze die algemeen werd toegepast in de Lage Landen, uitgenomen enkele varianten.
1. Het breken van de zaden: de kollergang.
Om de olie bij het persen gemakkelijker uit de zaden te laten lopen is het aangewezen om de zaden te breken. In de loop der tijden ontstond hiervoor een even ingenieus als simpel werktuig: de kollergang. De kollergang wordt gevormd door een horizontale steen: de ligger, die rust op het zogenaamde "doodsbed" en de twee verticale molenstenen, de lopers. De ligger van "De stagmolen" te Lille heeft een dikte van 20 centimeter en een doormeter van 2 meter. De twee lopers hebben een doormeter van 2 meter 20 en een dikte van 30 centimeter. Dat maakt dat de lopers elk een gewicht hebben van om en bij de 3,5 ton! Rond de ligger is nog een beuken "platvorm" die de oppervlakte van de ligger vergroot en waarin een "sluis" is waarlangs het geplette zaad na voldoende bewerking in de meelbak kan gestreken worden. De totale doormeter van ligger en "platform" bedraagt dan 2 meter 60. De twee lopers zijn door een horizontale as, de steenas, in een grote houten verticale spil, de zogenaamde koning, vastgemaakt en worden door een "steenraam" nog extra vastgehouden. De twee lopers staan niet even ver van de koning verwijderd, dus kunnen we spreken van een binnenloper en een buitenloper. Door deze twee verschillende afstanden is de oppervlakte van het pletten vergroot. De koning draait onderaan met een ijzeren pen, de taats, in de taatspot, waarin geregeld olie wordt gegoten zodat het draaien van de koning letterlijk gesmeerd verloopt. Aan het steenraam zijn de twee strijkers bevestigd. Het zijn twee horizontale gebogen houten balkjes die elk op en neer kunnen gelaten worden op de ligger. De ene is ten overstaan van de draairichting naar voor gebogen terwijl de andere naar achter buigt. Laat men de eerste strijker, de aanstrijker, neer dan wordt het zaad - dat door de wrijving onder de lopers weg wordt geduwd - onder de stenen gestreken.
Wanneer de slagmolenaar naar eigen vakkennis beoordeeld dat het zaad genoeg geplet is, dan wordt de aanstrijker opgehaald en de afstrijker neergelaten. De “sluis", eigenlijk een schuif in het houten platform van de ligger, wordt dan geopend en het geplette zaad wordt in de "meelbak" geschoven. Over hoe deze stenen worden voortbewogen wordt verder beschreven.
2. Het verwarmen van het gebroken zaad: de stoof.
In de stoof wordt met hout de ijzeren plaat warm gestookt waarop de pan of de schuifring zich bevindt. Dat is een pan zonder bodem waarin (in dit geval) een "meuken" (1) geplet zaad wordt gedaan om op te warmen. Om het aanbranden van het geplette zaad te voorkomen en om de warmte onder het zaad gelijkmatig te verdelen wordt het zaad rondgeroerd met het roerijzer dat als een omgekeerde T horizontaal aan een vertikale stang ronddraait. Aan de bovenzijde van deze stang is een kamwiel bevestigd dat via een horizontale as met een grote kamwiel wordt aangedreven. Het roerijzer kan via een wipstok op en neer gelaten worden.
Afbeeldingen
De kollergang met de twee loperstenen, elk goed voor een gewicht van 3.500 kilo. Met bovendien een diameter van 2m20 mogen we deze molenstenen als de grootsten van ons land beschouwen. Foto, W. Van den Branden.
De 'stoof', nieuw opgemetseld in 1986. Foto, W. Van den Branden.
De slagbank. Merk op de slagbank links de stagwig en rechts de loswig. (1987). Foto, W. Van den Branden.
De ijzeren afstrijker strijkt het geplette zaad naar het gat in de plattenring.. De afstrijker beweegt met het uurwerk mee. (1987). Foto, W. Van den Branden.
3. Het "slaan " van het gebroken en verwarmde zaad: de slagbank.
Is het zaad genoeg verwarmd, dan wordt het roerijzer omhoog getrokken en trekt men de schuifring van de plaat over twee ijzeren trechters die aan de plaat zijn bevestigd. Onderaan deze trechters hangen zakjes, waar het voorverwarmde zaad dan invalt. Deze zakjes worden builen genoemd en bestaat uit een soort van zeilstof. Elders, bijvoorbeeld in Holland, gebruikte men vroeger builen van zuiver wol. De twee builen worden tussen houten geribde planken, de schrooien, gelegd. In Nederland bijvoorbeeld, zijn de schrooien omslagen van leer met paardeharen voering en daar worden ze trouwens "haren" genoemd. De schrooien worden vervolgens naar de slagbank, ook wel lade genoemd, gebracht.
Onze slagbank is van eik, is 250 centimeter lang, 60 centimeter breed en 70 centimeter hoog. Deze rust op een arduinen blok waarlangs de koperen teilen kunnen geplaatst worden om de olie op te vangen. De slagbank is versterkt met ijzeren stroppen. Op de slagbank rust een balkenraam waarbinnen twee palen oftewel "heien" op en neer kunnen gaan. De slaghei dient om de stagwig in te slaan en de loshei dient om de loswig los te slaan. In de slagbank is namelijk een langwerpige holte van 140 op 20 centimeter. In de bodem van deze holte zijn twee gaten die los door de slagbank gaan en waardoor de olie in de opvangteilen loopt. In de holte zijn de twee wiggen geplaatst: de slagwig en de loswig. De slagwig met de smalle kant naar beneden en de loswig met de smalle kant naar boven. Rechts en links van de slagwig plaatst men een of meer plankjes waardoor men de schrooien (waartussen de builen zitten) kan klemzetten. Dan zijn er nog houten vulstukken die tussen de schrooien en de wiggen geplaatst worden. Wanneer de twee schrooien met de builen in de hotte geplaatst zijn - een rinks en een rechts - wordt de slagwig aangeslagen. Dat gebeurt met de slaghei die ' bovenaan wordt opgelicht door een haspel of wentelas en vervolgens met volle gewicht neervalt op de stagwig. Een serieuze slagkracht van een balk van beuk die een lengte heeft van 4,30 meter en een doorsnee van 15 x 15 centimeter.
Door de slagwig, die steeds dieper in de slagbank wordt gedreven, wordt meer en meer druk uitgeoefend op de schrooien, waardoor de olie uit de zaden in de builen wordt gedreven en in de teilen wordt opgevangen. Ongeveer vijftig slagen volstaan om de meeste olie uit de gebroken zaden te persen. Aan de klank van het slaan hoort men wanneer de stagwig geheel is vastgeslagen. Voor het ontspannen van de pers en het terug losmaken van de slagwig, wordt de slaghei (4,5 meter op 15 x 15) buiten werking gesteld en laat men de loshei op de loswig neerkomen. Enkele slagen van de loshei op de loswig volstaan om de slagwig los te maken. Na het persen blijft in de builen een "koek" achter. Om deze koek te kunnen vrijmaken uit de builen, het zogenaamde stropen, zet men hem op een wat schuin overeindstaand plankje en trekt men dan de buit van de koek af.
Heeft het zaad voor de eerste maal de voorgaande behandeling ondergaan, dan wordt de koek terug onder de lopers geworpen, wordt het weer geplet, verwarmd en weer in de slagbank geplaatst om de nog aanwezige olie uit het al behandelde zaad te drijven. Naargelang de eerste of tweede behandeling spreken we van voorslag en naslag. Voorslagolie is veel zuiverder en bovendien beter van smaak dan de naslagolie. In de praktijk worden beiden echter gemengd. De naslagkoek wordt meestal onder veevoer gemengd. (2) In "De Slagmolen" te Lille werd uit drie en half kilo "sloorzaad" gewoonlijk ongeveer één liter smout gewonnen.
II. "Tien mudden vlaszaad. Zeventien mudden sloorzaad" Het verwerken van de verschillende soorten zaden en de aanwending van de verkregen olie.
In principe kan uit alle oliehoudende zaden olie gewonnen worden, maar in de praktijk werd in "De Slagmolen" te Lille haast enkel koolzaadolie geproduceerd.
1. Koolzaad of “sloor” "De slagmolen" heeft zich steeds vooral toegelegd tot het winnen van koolzaadolie, beter bekend in onze Kempen als smout. Koolzaad is nauw verwant met raap zaad. Koolzaad wordt meestal in augustus gezaaid in onze streken (Er is ook een zomervariante die in het voorjaar wordt gezaaid, maar minder olie opbrengt) en verdraagt een strenge winter. Koolzaad werd voor het eerst vermeld in 1358, althans wat Europa betreft, meer bepaald in Holland, van waaruit het zich verspreidde over gans Europa (1). Kenmerkend voor het koolzaadgewas zijn de gele bloemen die dank zij de bijen heel wat honing opleveren. Uitgestrekte koolzaadvelden vinden we nog in en om Florennes in Wallonië, zeer goed gekend door de imkers van onze streken.
De smout wordt vooral gewonnen voor keukengebruik. De naam "smout bollen" hoeft geen betoog en de ouderen onder ons vinden "nieuwe patatjes" ge bakken in smout nog steeds een lekkernij. Smout werd ook als smeermiddel bij uitstek gebruikt, vooral v66r het in gebruik taken van de aardolie. Lang werd vooral in de Kempen de smout gebruikt als brandstof voor lampen. Deze slecht verlichtende olielampjes werden bij ons "smoutperkes" of "smoutpierkes" genoemd. De ronde zwarte bolletjes van het koolzaad vormen een bekend bestanddeel van vogelzaad. Oliehoudend zaad is goed voor de veren, maar is bij de vogels zelf niet erg aantrekkelijk. Ze kiezen daarom eerst uit een zadenmengeling al de andere zaden eruit en blijven dan "op zwart zaad zitten", ons daarmee een bekend gezegde verschaffend. (2).
2. Vlaszaad of lijnzaad
Vlas wordt vooral geteeld voor de vezels, waarvan men als eindprodukt Het linnen krijgt. Toch wordt vlas ook nog gezaaid voor de zaden: het vlaszaad, ook lijnzaad genoemd. Deze zijn namelijk rijk aan olie (40 procent). De laatste honderd jaar werd geen lijnzaad in "De Slagmolen" meer bewerkt, aldus de oudste familieleden Goossens-Wouters, maar documenten wijzen erop dat bijvoorbeeld in 1836 in onze molen lijnolie werd geslagen.(3) Lijnolie wordt vooral gebruikt voor het bereiden van verf omdat het een sneldrogende olie is. Daarnaast wordt lijnolie ook gebruikt bij de zeepbereiding, drukinkt en sinds 1860 ook voor linoleum. In vroegere tijd hoorde lijnolie ook tot de geneeskrachtige middelen waarmee balsems voor brandwonden werden gemaakt en lavementen werden aanbevolen. Ook als lampolie werd lijnolie aangewend. De koeken zijn uitstekend veevoeder.
3. Beukennoten
Beukennootjes leveren een fijne en smakelijke olie. Het verzamelen van voldoende beukennootjes is haast een onmogelijke opgave zodat beukennotenolie zelden werd geslagen in 'De Slagmolen', behalve wanneer een schoolmeester klant was in de molen. Deze nam al eens een namiddag te baat om met de leerlingen te gaan wandelen en ze dan opdracht te geven beukennootjes te rapen! Voorat tijdens de laatste Wereldoorlog kwamen vele schoolmeesters uit gans de Kempen in 'De Slagmolen' om "hun" beukennootjes te laten bewerken. Beukernotenolie blijkt echt het neusje van de zalm onder de consumptieoliën te zijn en dus erg zeldzaam.
4. Kempzaad of hennepzaad.
Slechts éénmaal werd in 'De Slagmolen' olie gewonnen uit Kempzaad. Het was trouwens de laatste maal dat de molen in werking werd gezet, in het begin van de jaren zestig, alvorens hij voor zeer range tijd op rust zou gesteld worden. Het slaan van het kempzaad gebeurde, naar zeggen van de laatste slagmolenaar, Louis Goossens, op vraag van een directeur van de Union -oliefabrieken van Merksem. Waarvoor de hennepolie zou aangewend worden, kon niet achterhaald worden. Meestal wordt hennepolie gebruikt voor het aanmaken van drukinkt en verf, terwijl de olie ook als huismiddeltje dienst deed tegen krampen en zenuwen. De zaden zijn 35 procent olie rijk en zijn als bestanddeel van vogelzadenmengeling erg in trek. Ook als voeder bij het sportvissen is het kempzaad zeer bekend. De vezel van de plant zelf werd gebruikt om touwen,te maken.
III. "Vanden sclachmoelen te Lille" Meer dan vijfhonderd jaar terugblikken op "De slagmolen"
De eerste vermeldingen van oliemolens in onze omgeving dateren van het begin van de vijftiende eeuw, wat niet wil zeggen dat daarvoor geen oliemolens gekend waren. De meeste molens, zowel wind-, water-, als rosmolens in het Land van Turnhout, gebied waartoe Lille en ook Gierle en Wechelderzande tot omstreeks 1800 behoorden, waren in het bezit van de heren van Turnhout. De inwoners waren verplicht - krachtens het zogenaamde banrecht van de beer - hun granen en zaden op deze banmolens te laten bewerken. Het beheer over deze molens werd waargenomen door de rentmeester van het Land van Turnhout die hierover verslag uitbracht in de rentmeesterrekeningen die van het begin van de vijftiende eeuw regelmatig werden bijgehouden.
Zo bevond er zich in de onmiddellijke omgeving van het kasteel van Turnhout een olierosmolen die in 1434 al geheel werd vernieuwd - zodat we dus mogen aannemen dat de vorige van ten laatste de veertiende eeuw dateerde - maar in 1586 door legertroepen werd vernietigd. Andere slagmolens stonden bijvoorbeeld te Schorvoort, te Oud-Turnhout en te Korsendonk. Toch waren er in het Land van Turnhout een aantal molens, waarop de heer.van het Land van Turnhout geen rechten had, de zogenaamde "gemene" molens. Deze ontstonden meestal door speciale gunsten, door de beer verleend. Zo schonk Johanna van Brabant, vrouwe van Turnhout, op 14 december 1403 aan de priorij van Korsendonk het recht van wind- en slagmolen. De priorij mocht aldus malen voor allen die niet tot de zogenaamde "ban" van de molens van de beer van het Land van Turnhout behoorden. (1).
Een speciale situatie heerste wel te Lille wat het banrecht op de molens betrof. In zijn domeinrekening die de periode van 30 September 1465 tot 30 September 1466 (o.s.) beslaagt, wijst de rentmeester van het Land van Turnhout erop dat hij beeft bevonden dat er te Lille "over lange jaeren" at drie oliemolens in bedrijf zijn zonder dat de molenaars ook maar enige erfcijns (zeg maar: belasting) aan hun wettige beer betaalden of zij ook maar enige toelating gevraagd en gekregen hadden tot het oprichten en gebruiken van een oliemolen. Na beraad met de Rekenkamer van Brussel, waaraan de Turnhoutse rentmeester rekenschap verschuldigd was, mochten de drie eigenaars, Jan Clements, Jan Beulkens en Gielys van Eusele, blijven olie slaan maar zij moesten elk voortaan - evenals hun nakomelingen - jaarlijks de dag na Bamis (1 oktober) drie oude groten (een "groot" is een rekenmunt) betalen aan de beer van het Land van Turnhout. De drie Lilse oliemolens werden aldus met een zogenaamde erfcijns belast. In zijn volgende domeinrekening die loopt van 30 September 1466 tot 30 september 1467 (o.s.) geeft de rentmeester van Turnhout nog meer specifieke uitleg over de drie onwettig opgerichte oliemolens van Lille.
De drie "selachmoelnen " waren al in gebruik door de "vorderen " (voorvaders) van de drie eigenaars, dus "al over lange jaeren ". Er werd "alrehande saet " geslagen. Het loon dat de slagmolenaars ontvingen werd telkens vastgesteld in overeenkomst met diegene die zaad kwam laten slaan, echter "sonder enigen consent oft orlof van mijnen genedigen heere oft van zijne vorderen ". De rentmeester had daarom beslag laten leggen op de drie oliemolens maar Jan Clements, Jan Beulkens en Gielys van Eusele kregen hun oliemolen terug mits het betalen van een boete van drie rijnse guldens en een jaarlijkse erfcijns van drie oude groten, elk jaar de dag na Bamis te betalen. De oliemolens werden daarvoor als pand ingezet. (2). We beschikken hier dus over een eerste vermelding van een oliemolen of slagmolen te Lille die dateert van 1465 (o.s.).
Gezien de verklaring van de rentmeester van het Land van Turnhout dat de oliemolens al sinds lange tijd door de voorvaders van Jan Clements, Jan Beulkens en Gielys van Eusele in gebruik waren, Mogen we aannemen dat door de slagmolens al omstreeks 1400 olie werd geslagen. Opmerkelijk is wel dat we in de volgende rentmeesterrekeningen geen vermelding meer vinden van een of meerdere slagmolens te Lille. Mogelijk werd de erfcijns op de drie Lilse slagmolens door de eigenaars van de heer van Turnhout afgekocht, of in erger geval werden de molens stilgelegd. Jammer genoeg vermeldt de Turnhoutse rentmeester geen gehucht of straat waar deze molens stonden, maar het is niet ondenkbeeldig dat een van deze slagmolens gesitueerd kon worden in de Broekzijstraat...
En dan maken we een sprong in de tijd. Uit het heerlijk cijnsboek van de toenmalige heer van Lille, Gaspar Schets (3), blijkt dat er in de periode 1559-1612 een oliemolen in werking was in de Broekzijstraat: "Census vetus (oude cijns) Broeckzije XXVIIld(enieren) opte olyemolen, huys, hoof cum p(ar)te omtr(ent) 3 bunderen lants daer aen gelegen zuyt aen(de) straete" (4). De heer van Lille heft dus een erfcijns op een olieslagmolen te Lille.
Als achtereenvolgende eigenaars gedurende die periode kennen we Jan Spapen Dilissone, Heer Jan vande Kerckhove Janssone en tenslotte door koop Anthonis Spapen Franssone. (5). Een volgende eigenaar van een oliemolen te Lille - wij zijn er sterk van overtuigd dat het dezelfde oliemolen betreft - vinden we terug in de persoon van ene Jan Schellens. In 1666 wordt blijkens de borgemeesterrekening van dat jaar deze Jan Schellens van de Broekzijde als volgt belast: "Jan Schellens II g(u)l(dens) III st(uyvers) I oort van sijn neringe V st(uyvers) van sijn olie meulen II st(uyvers). " (6).
Deze Jan Schellens, gehuwd met Catharina Leysen, behoorde tot de gegoeden van het dorp. Bewijzen daarvan zijn zijn benoeming tot Heilige Geestmeester in 1653 en zijn keuze door de schepenen van Lille tot "nieuw gecosene" of kandidaat-schepen, bekwaam geacht om het ambt van schepen te vervullen, en dat voor de periode 16361638 (7). Jan Schellens had in zijn "bedrijf ' een knecht en een meid in dienst. (8). Wat het bezit van vee betreft, toen toch een maatstaf van rijkdom, mocht Jan Schellens zich tot de grootste boeren van Lille rekenen, evenals schout Wouter Van Steenhuys en pastoor Jos Van den Heuvel die in 1659 ook elk vijf koeien twee vaarzen en twee paarden bezaten (8bis).
Op 17 februari 1643 had Jan Schellens van Michiel Brouwers een huis met hof, schuur, bakhuis ("bure"), boomgaard met voor hof en "plantagie" gekocht. Het goed was gelegen in de Broekzijde. Jan Schellens mocht dus zonder meer een gegoed man genoemd worden.(8ter). We horen ook over de activiteiten van Jan Schellens als molenaar in 1670:
"Item alnoch betaelt aen Jan Schellens slachmolder over het slagen van het saedt de som me van IIIIst(uyvers)... " en: "...item alnoch betaelt aenden slachmolder over het slaegen van saedt ... IIII st(uyvers) "(9).
Vermoedelijk in 1678 sterft Jan Schellens en zijn bezit wordt onder de nog levende erfgenamen verdeeld. Daar het sterfhuis belast is met verscheidene erfrenten (10) ter waarde van in totaal 922 guldens 10 stuivers besloten de erfgenamen de erfgoederen te verkopen om alzo deze schulden te delgen. (11). Zo wordt onderandere hetvolgende te koop gesteld op 20 maart 1679:
"Item soo wordt alhier noch gepresenteert de helffte van(den) slachmoelen mits den selven van(der) gront te moeten amoveren ...".
Schoonzoon Jan Floren, gehuwd met Maria Schellens, koopt deze helft van de slagmolen voor II 8 guldens. De andere helft was reeds in het bezit van zijn schoon broer Adriaen Schellens, reden waarom niet minder dan 75 "hooghe" of verdieren gesteld werden. Verder kocht Jan Floren "Item het schob van(den) gront moelen... 2 guldens 10 stuivers (12).
Ook uit het "Landtmeetboeck" blijkt dat zowel Jan Floren als Adriaen Schellens beide eigenaars van de slagmolen geworden zijn. Bovendien krijgen we in dit landmeetboek, de voorloper van de latere legger van het kadaster, een eerste beschrijving van de ligging van "Den Slachmolen": "Adriaen Schellens Inde iersten het paert int huys, hoff den slachmolen ende halffschuer, oost ende noort Jan Floren, suyt den wech door het block, west de Broecksije straet, groot 36 2/3 R(oeden). Jan Floren voor 25 R(oeden). " (13). Anderzijds bezit Jan Floren naast de andere helft van de slagmolen het andere deel van dit erfgoed: "Jan Floren inden iersten een paert vant huys ende hoff, oost sijn selffs, suyt Adriaen Schel lens, west de Broecsie straet, noort den waterloop groot 29 1/2 R(oeden). Item een paert int huysblock, oost ende west Schellens, suyt den wech door het block, noort den waterloop groot 60 R(oeden) ... " (14).
Bij de aankoop van de ene helft van de slagmolen door Jan Floren lezen wij de voorwaarde dat de koper de slagmolen "... van(den) gront te moeten amoveren... ", dus moet verplaatsen. Inderdaad werd de slagmolen verplaatst naar het nabijgelegen erf, eigendom van Jan Floren, want in 1699 ontvingen de kinderen van Adriaen Schellens Janssone "item alnoch... de huere van een plecken landt duer den olymeulen heeft op gestaen ter somme van II gul(dens). " (15). Nochtans bleef de oliemolen voor de helft eigendom van Adriaen Schellens, maar Jan Floren kreeg er het vruchtgebruik van. Zijn deel van het woonbuis bij de slagmolen kocht Jan Floren waarschijnlijk in 1684 van de erfgenamen - waaronder hijzelf natuurlijk - van Jan Schellens: "item de huysinge van (den) slachmolen metten gront soo tselve gedeelt is, opgehangen op I50 gul(dens) ende affgegaen tot 59 gul(dens) is opgehouden... " (16). Adriaen Schellens Janssone bleef zeer waarschijnlijk de gehele boerderij bewonen want sinds bamis (1 oktober) 1684 huurde Jan Floren oorspronkelijk "de cley ne stede" van de kinderen van Jan Jacobs en Maeyken Spapen in de Broekzijstraat en vanaf bamis 1685 eveneens "de groote stede der voorschreve kinderen " voor 37 guldens en als korenpacht 9 viertelen 3 lopen per jaar. (17)...
Deze pachthoeve lag in de onmiddellijke nabijheid van de slagmolen zodat Jan Floren ook in werkelijkheid de slagmolenaar bleef: "Item is het sterffhuys (van Hendrick Van Doren) alnoch schuldich aen Jan Flo ren over het slagen van eenich saet 0 - 4 - 0 (4 stuivers) ...”. (18). In 1701 is de zoon van Jan Floren, namelijk Jan Floren "de jonghe", gedoopt op 6 maart 1654, eigenaar van de helft van de slagmolen. Hij en zijn - vermoedelijk tweede - echtgenote, Elisabeth Van Laer, verkopen alsdan een erfrente van driehon derd guldens en zetten als hypotheek onderandere in "... de helft vanden olymolen, genaempt den slaghmolen..." (19). Mogen wij de parochieregisters geloven dan stierf Jan Floren, de vader, op 13 februari 1708 terwijl zijn echtgenote, Maria Schellens, stierf in 1704. In 1712 heeft Jan Floren de jonge de gehele oliemolen in zijn bezit want hij wordt er volledig op belast: "Jan Floren de jonghe III g(u)l(dens) IX st(uyvers) I oort vanden oli molen I st(uy ver)" (20).
Datzelfde jaar sterft Jan Floren de jonge op 13 September en zijn broer Adriaen Floren, gedoopt te Lille op 15 augustus 1663, neemt de stiel over: "Item alnoch betaelt aen Adriaen Floren ter saecken van slagh gelt ende gelevert rop broyt aen wijlen Goyvaert VanEynde III g(u)l(dens) IIIIst(uyvers)" in 1714.(21). Wanneer Adriaen Floren stierf, konden wij nog niet achterhalen, maar het was diens nicht Maria Floren Jansdochter, gehuwd met ene Jan Van Gestel of Van Gastel - beide familienamen werden in de verschillende bronnen gebezigd - , die in het bezit bleef van de slagmolen, zoals we uit het testament van beide echtelieden, opgemaakt in 1750, kunnen afleiden.
Volgens dit testament kwam de oliemolen na de dood van het echtpaar Van Gestel - Floren toe aan hun zoon Fransus Van Gestel. (22). We vinden in deze periode, namelijk vanaf 1750 weer een duidelijke beschrijving van het goed in het "grondboek" of "meetboek" dat de periode 1750 - 1815 bestrijkt: "De kinderen Jan Van Gestel Huys, hoff ende aengelegh met den slaghmolen gelegen inde Broecxie te voorens in vijff items oost d’erffgen(aemen) Adriaen Jacobs, zuyd den wegh van hun selfs door hun block, west de Broecxie straet ende noord den waterloop groot 202 1/4 R(oeden)" (23).
Het is duidelijk dat de bezittingen, indertijd verdeeld tussen Adriaen Schellens en Jan Floren de oude, terug samen gebracht waren door Jan Floren de jonge. Op 2 mei 1790 stierf Fransus Van Gestel en zijn weduwe, Anna Vingeroets, besluit in overleg met de andere familieleden al de erfgoederen van haar schoonouders, waaronder de slagmolen openbaar te verkopen. Op deze verkoop gaan we even dieper in:
"Eersten coop: beslaande in eene huysinghe, hoff ende aengeleghe in de Broxie straete sonder den slaghmolen cum ap ende dependentien van dien, mede sonder vijf en twintigh roeden erfve daer onder d’erfve vanden rnolen te meten als te weten van de hellight van den wegh tusschen den molen ende de huysinghe recht door op de plaetse der straete zeyde tot op den loop ende soo vierkantigh door inden hoff tot de voorschreve maele, groot sonder den slagh molen ende uytgesteke erfve circa 177 1/4 Roeden comende oost Adriaen Jacobs erfgenaemen, zuyt hun selfs wegh, west de Broxie straet, noort den slaghmolen met de uytgesteke erfve ende Govaert Goos ... bleyvende den wegh tusschen de huysinghe gemeyn met den slagh molen, mede den borreput en oven mits dat de selve van den cand van den slagh molen mede moet worden onderhouden te beginnen westwaerts aenden osen drup van den oliemolen, groot saemen ontrent 180 roeden.
Item twee paerceelen hooywasch ofte torfbaenen in het Kindernauw waer inne gereserveert worden naer geliefte van de weduwe twee roeden torff.
Cooper sal voor huere genieten van het binnen block over den ooghst 1791 vier veertelen coren. Den bovenstaenden coop alsoo publiquelijck opgeroepen sijnde is bij meestbiedinghe verbleven aen Jan Baptist Vingeroets voor de somme van vijf hondert eenen gulden met het stellen van thien hoogen, den selven stelt alnog thien hooge. Denselven stelt corts naer de verkoopinghe alnoch thien hoogen. Et extincta candila sic mensis 17july 1790 coram nominandis scabinis. (24).
De koper van dit huis en erf was dus Jan Baptist Vingeroets, de neef van de verkoopster, Anna Vingeroets. Zoals we kunnen afleiden uit de voorwaarden van deze verkoop werd de slagmolen apart verkocht, en wel om volgende reden: "Men doet alhier voort te weten hoe dat bij den voorberoepen testaments door Jan Van Gestel ende Maria Floren aen wijlen Fransus Van Gestel is gemaeckt ende gelaeten den olie molen cum ap ende dependentes van dien als inden selven testaments vermelt met vijf en twintig roeden erfve te meten als bij den selven gedescribeert met den uytdrukkelijcken last dat hij Fransus 't zijnen laste moeste nemen ende uytkeeren eerst eene somme van een hondert guldens obligatie ten behoeve van jouffrouwe Molenberghs beggijntien ten hove binnen Herentals, mits gaeders alnogh een obligatie van hondert ducatons cappitael ten behoeven van de selve jouffrouwe, welke twee obligation te samen uytmaekende eene cappitale somme van vier hondert vijftigh guldens ingevolge stipulatie van dato twee en twintigh may 1700 drij en vijftigh door de voorschreven Jan Van Gestel ende Maria Floren gedaen voor schouth ende schepenen ... welke somme door de weduwe is overgetelt aen Jan Baptist Vingeroets haeren neve ... " (25).
De molen was dus sinds 1752 belast met twee renten voor de totale waarde van 450 guldens. De koper, Jan Baptist Vingeroets, nu, kreeg van Anna Vingeroets deze som maar moest dan daarvoor in haar plaats de jaarlijkse rente of intrest van drie procent, zijnde 13 guldens 10 stuivers, betalen aan het begijnhof van Herentals. Meteen weten we dus ook dat J. B. Vingeroets de nieuwe eigenaar werd van deze slagmolen. (25bis).
Boerderij van Albert Copmans-Van de Velden in de Broekzijstraat, afgebroken in 1980. Hier woonde tot in 1830 de slagmolenaar. Links van het huis stond de slagmolen in een gebouwtje dat na 1830 dienst deed als schaapsstal. Bij de afbraak van deze boerderij vond men een muntschat, zilveren Filipsdaalders uit de zestiende eeuw, verborgen in een aarden bierkruik. Foto, W. Van den Branden.
Uit de volksstelling van 22 januari 1796 komen we meer te weten over Jan Baptist Vingeroets: nr. 98: Jan Baptist Vingeroets, Broxie, 44 jaar, boer en slagmolder, 4 kinderen onder de 12 jaar. nr. 99: Catharina Jacobs, Broxie, 34 jaar, sijne huysvrouwe. nr. 100: Peeter Leysen, 25 jaar, sijnen knecht. nr. 101: Helena Vingeroets, 27 jaar, sijne dienstmeyt. Een knecht en een meid staken, zoals we hier kunnen lezen, een helpende hand toe in het bedrijf. (26). Uit de overlijdensakte van Jan Baptist Vingeroets komen we ook wat te weten over zijn burgerlijke stand. Jan Baptist Vingeroets werd namelijk geboren te Lichtaart op 8 oktober 1750 als zoon van Adriaen en Maria Van Curinghen en was gehuwd met Catharina Jacobs van Lille. (27).
Uit een eerste kadastrale legger, daterende van het einde van de achttiende eeuw, wordt de ligging van de slagmolen iets duidelijker gepreciseerd: "Panden gelegen tusschen den voors(chreven) lijckweg komende van den Nachtegael tot aenden weg loopende naer de Boonhoven, ende den selven weg tot aen den leykweg loopende tot aen de huysinghe van Dionijs Mertens ende tusschen de Broxiestraete" Het gaat dus om de panden gelegen tussen de wegenis naast de huidige boerderij Karel Willems-Van den Broeck, eertijds de herberg "Inden Nachtegael", en langs de huidige tuinbouwserres van Frans Boeckx, en de straat Balsakker enerzijds en de Broekzijstraat en de wegenis, evenwijdig lopende met de Broekzijstraat anderzijds. Ons interesseren de volgende panden: “1303 J.B. Vingeroets: huys 1304 den selven: slagmolen 130.5 den selven: hot 1306 den selven: land" (28).
Jammer genoeg kunnen we hiermee de juiste toenmalige plaats van de slagmolen nog niet bepalen aangezien de opgegeven perceelnummers niet overeenstemmen met de perceelnummers van de eerste kadasterkaart van 1813. In deze periode krijgen we wel de bevestiging van het feit dat het hier wel degelijk om een rosmolen gaat, wat zonder twijfel ook in de vorige eeuwen het geval was: "Liste patentables 1817 Broekzijde 25: Vingeroets J. B.. Un moulin à l'huile mu par un cheval ne travaille que six mois de l'année. " (een oliemolen, voortbewogen door een paard, welke slechts zes maanden per jaar in werking is). (29). Ook de aangiftebiljetten van 1822, 1824 en 1927 melden ons hetzelfde: " Vingeroets J. B. Oliemolen, wordende door een paard bewogen. " (30).
Leuke bijzonderheid is ook de beschrijving van het paard dat de olierosmolen aandrijft in de paardentelling van 1813: "een swerte ruin met plack opde bille' Jan Baptist Vingeroets sterft op I april 1830 en de kinderen en kleinkinderen verkopen datzelfde jaar, meer bepaald op 8 juni ten vijf ure in de namiddag, alle onroerende erfgoederen. Ook hier gaan we gedetailleerd in op deze verkoop. De eerste koop bestaat uit: "Een huis met stal, schuur, schob, hof en aangelegen land in de Broxie le Lille met het perceeltje erve gelegen agter de schuur over de straat groot samen ontrent tachtig roeden; zuid derfgenamen Peeler Geenkens en de kinderen Geert vanden Broeck; west de straat en de kinderen Geert vanden Broeck; noord den slagmolen, de kinderen Geert vanden Broeck en Jan Baptist van Echelpoel. Wordt gereserveerd inde huizing de groote rek naast de moos en inden stal de stalreepels, den schelft en schelft hogten en verkenskot". (31).
Deze koop werd samen met nog omliggende gronden gekocht door dochter Helena Vingerhoets en haar man Jan Van Oeckel voor 760 guldens en 15 verdieren Wij noteren deze koop omdat wij dank zij dit gegeven via de bevolkingsregisters van Lille menen de vroegere lokalisatie van de slagmolen te kunnen situeren. De negende koop is voor ons niet minder belangrijk: "Eenen slagmolen met alle zijne toebehoorten voorzien van groote en dikke stenen en halven hof le Lille in de Broxie, groot ontrent negen roeden palende oost den halven hof der huizing; zuid het huis; west de Broxiestraat; noord de kinderen Gerardus van den Broeck - wordt gereserveerd den schelft en schelfthouten. " Deze koop, de slagmolen, werd gekocht door "Joannes Franciscus Wouters, landbouwer wonende te Lille voor vierhonderd vijfentwintig gulden en stelt vijftig hogen." (31 bis).
De nieuwe eigenaar ontmantelde datzelfde jaar nog zijn aanwinst en liet de olierosmolen heroprichten naast zijn woning in het nabijgelegen Heiend, thans eveneens Broekzijstraat, waar nog in 1830 de molen terug in werking trad. (32). Zoals gezegd denken wij de vroegere standplaats van deze oliemolen - alvorens deze verhuisde naar de huidige plaats - te kunnen aanduiden. Deze was ondergebracht in het gebouw naast de woning van Albert Copmans - Van de Velden in de Broekzijstraat. Deze boerderij werd in 1980 afgebroken en vervangen door een modern landhuis. (33). Het gebouw waarin de slagmolen oorspronkelijk was ondergebracht deed op het laatst dienst als schaapstal en werd in 1945 afgebroken. (34). De nieuwe eigenaar, Jan Frans Wouters, werd geboren te Lille op 6 mei 1773 en bleek naast zijn activiteit als landbouwer en slagmolder ook een winkel uit te baten.
Op I januari 1836 trof een ware ramp de slagmolen. Die avond omstreeks half elf ontstond brand in de koestal in de nabijheid van het varkenshok welke het woonhuis, de winkel, de stal en de slagmolen ogenblikkelijk in lichtelaaie zette. Snel waren deze gebouwen "ten gronde afgebrand en alwaer alle zijne meubelen en een gedeelte van het boeregerief in verslonden zijn. " Wel kon door het krachtdadig ingrijpen van de bewoners de schuur nog gevrijwaard worden. De schade aan de gebouwen werd geschat op 4000,- frank terwijl de schade aan het roerende goed werd geschat op 3081,- frank. Gelukkig waren de oliemolen en de huizing verzekerd tegen brandschade. Zo was de oliemolen zelf verzekerd voor 2911,57 frank. Overlopen we even de gedetailleerde schatting van het roerende goed, gedaan door Sebastiaan Jansen, rentenier, en Jan Baptist Vervoort, landbouwer:
"Tien mudden vlaszaad geschat tot fr. 209,00
Zeventien mudden sloorzaad 409,00
veertien mudden haver 80,00
drij en een half mudden boekweyd 30,00
vijf rnudden koorn 37,00
klaverzaed in bolien 25,00
veertien zakken 28,00
acht smoutbuyien 27,00
toog met schappen, winkelgerief en winkelwaeren 300,00
Een honderdvijftig litres smout 159, 00"
Zonder twijfel was er misdadig opzet in het spel doch Jan Frans Wouters verklaarde "dat hij geene inlichtingen wegens den oorsprong kangseven, nogte geen verdagting op de dader kan maeken". (35). Jan Frans Wouter bleef niet bij de pakken zitten en reeds datzelfde jaar lieten hij en zijn moeder de woonstede langs de noorderzijde vergroten: plaats waarin de slagmolen werd beropgebouwd. Deze aanbouw is duidelijk te merken in het register van de veranderingen op de kadasterkaart van 1837. (36).
Mogelijk datzelfdejaar draaide de molen al weer op volle toeren. Hiervan getuigt het jaartal "1836" dat in de lopersteen staat gebeiteld. Uit de lijst van de afgeleverde patenten door het gemeentebestuur blijkt dat Jan Frans Wouters als "boutiquer" ook de winkel terug had ingericht en dat hij uitbater was van een "moulin à l'huile mu par un cheval. ". (37).
In werkelijkheid stond de winkel echter op naam van zijn vrouw, Anna Catharina De Smedt die geboren was te Lille op 7 mei 1805 (niet te verwarren met zijn moeder die dezelfde naam droeg). In 1845 werd de oliemolen getroffen door ernstige stormschade (38). Jan Frans Wouters stierf op 20 September 1857 en zijn oudste zoon Peter Frans nam het beroep van "olieslager" over. Geboren op 31 juli 1829 stierf deze echter ongehuwd op 19 September 1864. Zijn jongere broer Jan Baptist, geboren te Lille op 28 augustus 1834, werd dan de volgende slagmolder, doch sterft - eveneens ongehuwd - op 12 november 1876.
Een andere jongere broer Jan Jozef die het levenslicht zag op 5 februari 1842 voelt zich dan geroepen tot het olieslagersvak. Jan Jozef Wouters huwde op 25 januari 1877 Maria Amelia Van den Broeck en vijf dochters kwamen het gezin vergroten. Wel werden ook twee zonen geboren, namelijk Jan en Frans, die echter respectievelijk anderhalf en zeven jaar werden. (39).
De ruime boerderij werd dan in twee woningen gescheiden omdat een andere broer, Frans August die gehuwd was met Maria Catharina Sas, zich met zijn gezin eveneens op de ouderlijke boerderij vestigde. Jan Jozef Wouters stierf op 28 augustus 1896 en de slagmolen werd met behulp van de knecht Karel Maeyninckx door de vijf dochters van Jan Jozef Wouters uitgebaat. Op 2 oktober 1900 trouwde een van deze meisjes, Maria Catharina Wouters en geboren op 16 februari 1878, met Jozef Goossens. Deze laatste woonde te Poederlee, werd geboren te Zoersel op 19 maart 1869, doch zijn ouders waren allebei van Lille en nog wel van de onmiddellijke omgeving van "De Slagmolen" - afkomstig. Jozef Goossens maakte zich de kunst van het olie slaan eigen en verwierf de eigendom over "De Slagmolen". Drie schoonzusters bleven bij het echtpaar Goossens- Wouters inwonen.
Jozef en Mieke Goossens-Wouters met hun kinderen in 1934. Van links naar rechts: Vader Jozef, Karel, Albert, moeder Maria Wouters, voor haar Jozef en Alida. Achterste rij: Louis, Theresia, Frans, Marie, August en Bernadette. Uit de verzameling van familie Goossens.
Toen kwam de Eerste Wereldoorlog. De paarden werden opgevist en de olierosmolen kwam zonder aandrijvingskracht te staan. De slagmolder kon echter een Motor, aangedreven door armgas, aanschaffen. Daar het een hinderend bedrijf van eerste klas betrof, diende Jozef Goossens eerst een aanvraag tot oprichting te laten goedkeuren door het college van burgemeester en schepenen, wat ook gebeurde op 24 april 1918. Het plaatsen van de motor en de noodzakelijke veranderingen aan het gaande werk van de oliemolen werden uitgevoerd door de gebroeders Goris, molenmakers te Retie. (40).
Omdat de plaatsing van de gasmotor zonder de toestemming van de bestendige deputatie van de provincie Antwerpen was gebeurd, moest de gehele administratieve procedure in 1922 overgedaan worden. Dat had wel te maken met de verzwaring van de armgasmotor en het was bij de controle door de algemene arbeidsinspekteur in 1922 dat deze de onregelmatigheid in de aanvraagprocedure van 1918 vaststelde. Het verzwaren van de armgasmotor was wel nodig aangezien naast de oorspronkelijke oude slagbank Jozef Goossens nu ook een graanmolen en een tweede slagbank, volledig in gietijzer, in bedrijf nam.
De kollergang werd dichter bij de slagbanken geplaatst, wat nu mogelijk was aangezien de loopgang van het paard toch niet meer gebruikt werd. Toen de gouverneur van de provincie wees op de onregelmatigheid in de aanvraagsprocedure, liet de burgemeester van Lille deze weten dat er nog geen toelating was gegeven voor het plaatsen van de graanmolen"... want geene andere beslissing is er genomen dan die van 24 april (1918) aangaande den moter, wij meenden dat alzoo de zaak te gelijk in regel was." (40).
Om de grote administratieve rompslomp te omzeilen en de grootte van hinder door het bedrijf te minimaliseren, schreef schepen August Janssen aan de gouverneur: "De belanghebbende (Jozef Goosens) doet ons opmerken dat zijne inrichting in hoofdzaak maar een kleinen oliemolen bevat, vroeger door paard bew'ogen doch onder den oorlog bij gebrek aan paarden door motor vervangen, in werking gesteld door armgas, voortgebracht bij wijze van zuiging. De korenmolen dient voor eigen gebruik en in tijd van nood voor andere personen. " (42).
De nieuwe moter had een kracht van 8 p.k. en op 28 juni 1922 stelde de algemene arbeidsinspekteur de voorwaarden vast om de gasmoter te mogen installeren:
“1° De motor en andere toestellen moeten op stevige grondvesten ingemetseld worden.
2° De gasvoortbrenger zal in een afzonderlijk lokaal geplaatst worden welk immer op afdoende wijze zal verlucht worden.
3° De machienen en verbindingsriemen moeten zorgvuldig beschermd worden.
4° De motor zal in gang moeten gezet worden zonder druk op de armen van het vliegwiel uit te oefenen. 5° Het is verboden licht ontvlambare stoffen in de werkplaaatsen te brengen, zelfs niet voorlopig.
6° Het is verboden voor vijf uren 's morgens en na elf uren 's avonds arbeid te verrichten van aard de rust der geburen te storen. ". (43).
De hele zaak kwam aldus in orde zoals gewenst. In 1938 huwde zoon Louis Goossens met Maria Van den Broeck en het jonge paar nam datzelfde jaar het bedrijf over. Vader en moeder Jozef Goossens-Wouters vestigden zich in het dorp, terwijl de familie Jef Geysen-Bastiaens zich tot in 1945 in de boerderij vestigde. (44).
De Tweede Wereldoorlog was een hoogtepunt, maar ook een plots einde voor de slagmolen. Louis Goossens werd gemobiliseerd, gevangen genomen door de Duitse troepen en acht maanden tewerkgesteld te Hannover in Duitsland. Tijdens deze oorlog kwamen de mensen van heinde en verre om smout te laten slagen: Bocchout, Balen-Neet, Schoten waren onderandere dorpen waarvan de klanten kwamen. Opvallend veel onderwijzers behoorden tot de klanten: zij lieten namelijk de kinderen beukenoten zoeken en kwamen er dan mee naar de slagmolen om er olie te laten uitslaan.
Ondanks het verbod op het slagen van olie, heeft Louis Goossens deze aktiviteit lang nog uitgeoefend. Doch men hoorde 's avonds tot in Vorselaar en in Wechelderzande de palen slagen, en op een kwade avond kwam de Duitse overheid de slagmolen verzegelen. Louis Goossens heeft het dan nog geprobeerd met een kleine machine, maar ook daarmee werd.hij betrapt: hij kon zich nog juist redden met de vlucht.
Mede door de zware concurrentie van de grote olieslagerijen, maar vooral door de verbetering van de levensstandaard met de daaraan verbonden verandering van eetgewoonten - wij doelen hier dan op het vervangen van smout door boter en dierlijke vetten - deden Louis Goossens genoodzaken de oliemolen voorgoed stil te leggen. Wel werd in het begin van de jaren 1960 de molen nog eenmaal in werking gesteld om kemp te slaan, wat alleen mogelijk was met de slagmolen. Daarna werd de machinekamer en de stookketel ontmanteld en de gietijzeren slagbank verwijderd, maar van de rest van de installatie kon Louis Goossens moeilijk scheiden, reden waarom op herhaalde vraag van Dr. Jozef Weyns, conservator van het Openluchtmuseum Bokrijk, om de slagmolen naar het gezegd openluchtmuseum over te brengen, niet werd ingegaan.
In 1973 werd de graanmolen ontmanteld en het rondlopen van de loperstenen onmogelijk gemaakt wegens het inrichten van een woonkamer. De onderdelen die ontmanteld werden, werden echter goed opgeborgen. (45). Desondanks bleef de slagmolen te Lille voortleven, al was het maar in de zeer gekende toenaam "Slagmeule": alle leden van de familie Goossens te Lille worden namelijk in plaats van de familienaam als"...(voornaam) Slagmeule" genoemd. De laatste slagmolder, Louis Goossens, stierf op 30 april 1983 op eenenzeventigjarige leeftijd, doch meermaals had hij in zijn leven de wens geuit dat de slagmolen zou bewaard blijven. (46).
De wens van Louis Goossens is heden in vervulling gegaan, meer nog: "De Slagmolen" is opnieuw leven in geblazen! Onder impuls van broer Karel en zoon en eigenaar Jozef Goossens vatte men met de medewerking van onze heemkundige kring en de v.z.w. Levende Molens in 1986 de renovatie aan van het molenhuis en de oliemolen. Ook het gemeentebestuur en enkele Lilse handelaars en ondernemers droegen vrijwillig hun steentje bij. Een gewaardeerde financiële steun verkregen de initiatiefnemers van de Koning Boudewijnstichting en de Nationale Loterij, zodat "De Slagmolen" vanaf 1988 weer in al zijn glorie kan bewonderd worden.
Louis "Slagmeule" Goossens (1912 - 1983), de laatste slagmolder aan de slagbank in 1980. Foto, J. Aerts.
We kunnen niet voorbijgaan aan enkele belangrijke ingrepen die plaats grepen aan deze toch wel voor ons land unieke oliemolen. Tot in 1918, dus meer dan vijfhonderd jaar, was "De Slagmolen" een rosmolen en werd deze dus aangedreven door een paard. Het paard liep rond de kollergang en dreef via overbrengingen vanaf het kroonrad van de kollergang de slagbank en het roersysteem aan. Het paard werd steeds geblinddoekt om schrikken te voorkomen. De slagmolder had meestal twee paarden die elkaar om de twee uur afwisselden.
Toen in 1918 en 1922 de aandrijving gebeurde met een armgasmotor, moest door de gebroeders Goris ook het gaande werk aangepast worden, want nu gebeurde de aandrijving niet meer door de kollergang, maar werd de kollergang zelf aangedreven. Het vroegere houten kroonrad van de kollergang werd vervangen door een gietijzeren, vermoedelijk afkomstig van een watermolen. De dessel waarvoor het paard werd gespannen, werd verwijderd, maar kan nog terug in de "koning" bevestigd worden. Ook het houten kroonrad bleef nog bewaard. Een tweede grote ingreep was het verplaatsen van de kottergang en de slagbank. De slagbank stond oorspronkelijk ter hoogte van de kottergang.
Zij moest nu plaats maken voor de machinekamer. De kollergang zelf werd dichter bij de slagbank geplaatst. Na 1918 werd de hele installatie dus aangedreven door de gezegde gasmotor. Deze gasmotor was van het type Deutz en slechts drie zulke types hebben ooit op Belgisch grondgebied gestaan, aldus de laatste slagmolder van Lille. Eerst diende in de stookketel, de zogenaamde gazegene, een vuur aangewakkerd te worden tot er voldoende gas opgehoopt was om de eigenlijke machine in werking te stellen. Dat gebeurde dan na een kwartier tot twintig minuten, waarna de machine een grote as deed ronddraaien tegen de snelheid van ongeveer zestig omwentelingen per minuut. Op deze grote transmissie-as waren de drijfriemen voor het aandrijven van respectievelijk de graanmolen, de kollergang en de slagbank aangebracht. '
Na de Tweede Wereldoorlog werd de armgasmotor verwijderd en vervangen door een electromotor. Niet alleen de aandrijfkracht veranderde, al gebeurde dit slechts gedurende de laatste zeventig jaar, ook de gehele olierosmoleninstallatie werd al eens verplaatst, en wel twee maal in zijn geschiedenis. Een eerste maal gebeurde dit in 1678 toen de nieuwe slagmolenaar, Jan Floren de oude, de stagmolen liet overbrengen naar zijn nabijgelegen erf. Een tweede maal verhuisde de oliemolen iets verder, namelijk naar de huidige standplaats, in 1830 na de aankoop door Jan Frans Wouters. Het is vanaf dan dat ook het landbouwbedrijf van deze nieuwe eigenaar haar benaming kreeg toebedeeld: "De Slagmolen".
Een belangrijke mijlpaal in de geschiedenis van "De Slagmolen" is wel de tragische brand van 1 januari 1836 geweest. Hierdoor werd de ganse installatie zeer zwaar beschadigd en dit is ook de reden van de voor de Kempen wel vreemde vorm van de loperstenen van de kollergang. Normaal zijn deze stenen klein maar dik, terwijl de huidige lopers van het Vlaamse type zijn: groot en smal. De oorspronkelijke stenen waren door de felle brand van 1836 echter gebarsten en de nieuwe lopers werden "over het water", dat wil zeggen in Oost- of West-Vlaanderen, aangekocht, zo zegt de familietraditie. Met hun 2 meter 20 doormeter zijn deze lopers heden de grootste in de Benelux en merkwaardig genoeg vinden wij deze juist in het Kempense Lille. In de nieuwe loperstenen liet Jan Frans Wouters zijn naam en het jaar van in gebruikname beitelen. De oude gebarsten stenen trok men omver en begraafde men ter plaatse. Resten ervan werden in 1986 tijdens de renovatie opgehaald, evenals een gedeelte van de oorspronkelijke ligger, die thans als dorpelsteen fungeert. Enkele anekdoten uit de rijke geschiedenis van "De Slagmolen" willen wij U niet onthouden.
Weinigen beseffen dat de allereerste "paardjesmolen" van Lille in het Heiend,later Broekzijstraat, stond. Jozef Goossens had namelijk aan de dessel van de kollergang een jutenzak gespannen, waarin vader de lastige kinderen zette en zo liet hij dan rondjes meerijden! Op een keer tijdens de Eerste Wereldoorlog stopte opeens het paard, met natuurlijk als resultaat dat heel de installatie stil was gevallen. Het geblinddoekte paard werd met harde woorden aangevuurd, maar het weigerde nog een stap verder te zetten. Toen de slagmolder ging kijken, zag hij dat een van de bengels uit de juten zak was gevallen en op de loopgang van het paard lag, waarop het paard prompt was gestopt om niet op het kind te stappen. De armgasmotor kende echter geen genade.
Vooral het aanbrengen van de drijfriemen van een losse "poullie" op een draaiende was niet van alle gevaar ontbloot. Zo maakten Karel, zoon van stagmolder Jozef Goossens, en de slagmolder zelf het mee dat hun kleding door de draaiende transmissie-as werd gegrepen en het was dank zij het feit dat hun kleding scheurde, dat zij het er levend van af brachten. Ook de stookketel bleek eenmaal een gevaarlijke machine doordat het deksel onder de plotse zware druk van de stookketel door het dak vloog en haast op het hoofd Van Jozef Goossens belandde. "De Slagmolen" is ongetwijfeld een waardevol monument voor ons land en onze gemeente. Haast elk dorp of gehucht had een eigen slagmolen, maar allen zijn uit het Kempense landschap verdwenen. Lille bekleedt daarom een unieke plaats in de molenwereld dank zij de rechtmatige familietrots van de verschillende eigenaars. Huidig eigenaar Jozef Goossens en zijn familie brachten financiële en materiële offers om "De Slagmolen" te bewaren voor het nageslacht.
NOTEN
Hoofdstuk I
(1) meuken: inhoudsmaat van droge waren ter grootte van 1/8 hectoliter.
(2) Een gedetailleerde studie over het werkkingsprincipe van de olierosmolen A.J. BERNET KEMPERS, Oliemolens, Arnhem, 1979, 108 blz.
Hoofdstuk II
(1) A.J. BERNET, o.c., blz. 29.
(2) Ibid. (3) Zie verder blz. 69
Hoofdstuk III
(1) H. DE KOK en E. VAN AUTENBOER, o.l.v., Turnhout. Groei van een stad, Turnhout, 1983, blz. 141-14
(2) A.R.A.-Rekenkamer nrs. 5194,5 en 5194,6: Rentmeesterrekeningen 1465-1467.
(3) Gaspar Schetz, heer van Grobbendonk, Hingene en ook van Lille, Wechelderzande en Vlimmeren werd in 1559 door koop heer van de heerlijkheid Lille. Zijn zoon Coenraerdt Schetz volgde hem in die functie op in 1586. In 1612 kwam de heerlijkheid Lille terug bij het Land van Turnhout, waarbij het van oudsher hoorde. A.R.A., Leenhof van Brabant nr. 109 f°132r.
(4) R.A.A.-G.A.Lille, Reeks 1 (1-109) nr. 8: Extract vuyten chijnsboeck ons gena(edigen) Heere des Conincx dieinen ontfancht inden dorpe van Lille welck dorp bij Heer Jasp(ar) Schets Ridderen in pantschappe a°XVe negenenvijftich gecocht ende beleent is., f'°11v.
(5) Ibid. De titel "Heer" Jan vande Kerckhove pleit voor het aanzien van deze persoon. Mogelijk betreft het hier een geestelijke.
(6) R.A.A.-G.A. Lille R.I nr. (91): Borgemeesterrekening 1666.
(7) R.A.A.-G.A. Lille R.I nr. (50): H. Geestmeesterrekening De H. Geestmeester hield toezicht op de zogenaamde Tafel van de H. Geest of Armentafel: instelling onder gemengd toezicht van dorpsbestuur en kerkelijke overheid die instond voor het onderhoud van de armen in het dorp. Het ambt van H. Geestmeester dat tot het begin van de 18de eeuw twee jaar duurde was enkel weggelegd voor de meestgegoeden en was dikwijls een aanloop voor een carrière als schepen. R.A.A.-G.A. Lille, R.111 (1-154) nr. 104: Gerechtsrollen 1630 - 1641, s.f.
(8) R.A.A.-G.A. Lille, R.I nr. (82): sterfhuisrekening Jan Schellens, 1678.
(8) (bis) R.A.A.-G.A. Lille, R.I nr. (107): veetellingen, 1659.
(8) (ter) R.A.A.-G.A. Lille, R.I nr. 2: schepenregister 1631-1667, f°107v.
(9) R.A.A.-G.A. Lille, R.I nr. (88): momberrekening over de kinderen PeeterPeutincx en Kathiijn Van Eynde,1670.
(10) In ruil voor een som geld verbindt de verkoper van een erfrente zich toe aan de koper van de rente een jaarlijkse rente of intrest te betalen. Deze rente loopt ook door na de dood van de erfrenteverkoper, maar te laste van zijn erfgenamen. De rente wordt afgelost wanneer het bedrag waarmee de koper de erfrente heeft gekocht, terugbetaald krijgt. Als pand werden dan onroerende goederen ingezet.
(11) R.A.A.-G.A. Lille, R.I nr. (88): Momberrekening Jan Schellens, 1681
(12) R.A.A.-G.A. Lille, R.I nr. 14: Register van voorwaarden van verkoop, 1676 - 1685., s.f. Een "hooghe" of verdieren kwam tot 1830 overeen met 2 (Brabantse) gulden. Aldus overtroffen de verdieren de koopsom in dit geval!
(13) R.A.A.-G.A. Lille, R.III nr. 66: grondmeetboek, vanaf 1680, f'26.
(14) Ibid. f'221r.
(15) R.A.A.-G.A. Lille, R. I nr. (81): Momberrekening over de kinderen Adriaen Schellens, 1699.
(16) R.A.A.-G.A. Lille, R.I. nr. 14: Register van voorwaarden van verkoop, 1676-1685, s.f., 21/4/1684.
(17) R.A.A.-G.A. Lille, R.I. nr.(89): Momberrekening over de kinderen Jan Jacobsen Maeyken Spapen, 1686.
(18) R.A.A.-G.A. Lille, R.I. nr. (87): Sterfhuisrekening Hendrick Van Dorenen Peryntien Meeussen, ± 1700.
(19) R.A.A.-G.A. Lille: Renteboek Volgens de parochieregisters van Lille was Jan Floren de jonghe eerst gehuwd met Margaretha Daneels. Drie dochters werden uit dit huwelijk geboren, namelijk Barbara, Maria en Margaretha, respektievelijk in 1682, 1684 en 1686. Blijkbaar had Jan Floren uit zijn tweede huwelijk geen kinderen.
(20) R.A.A.-G.A. Lille, R.I. nr. (82): d) zetboek van de koningsbede 1712.
(21) R.A.A.-G.A. Lille, R.I. nr. (82): Momberrekening over de kinderen Goyvaert Van Eynde, 1714. Blijkbaar waren de andere kinderen van Jan Floren de jonghe reeds overleden aangezien al de erfgoederen in het bezit kwamen van zijn dochter Maria. R.A.A.-G.A. Lille, R.111 nr. 67: Grondboek 1750 - 1815, f° 250r.
(22) R.A.A.-Notariaat van A.F. Noydens d.d. 5/9/1750 Dit testament moet nog onderzocht worden.
(23) R.A.A.-G.A. Lille, R.111 nr. 67: Grondboek 1750 - 1815, f° 250r.
(24) R.A.A.-G.A. Lille, R.I nr. (37): Voorwaarden van verkoop, 1790, s.f.
(25) (25 bis) Ibid.
(26) R.A.A.-G.A. Lille, R.11 (1-13) nr.12: Volkstelling van 22/1/1796.
(27) Gemeentehuis Lille: B.S. Lille 1823 - 1832.
(28) Gemeentehuis Lille, G.A. Lille, kadastrale legger einde 18de eeuw.
(29) R.A.A.-G.A. Lille, Varia IX: Liste patentable 1817.
(30) R.A.A.-G.A. Lille, Varia XVII: Aangiftebiljetten 1822; 1824; 1827.
(31) R.A.A.-Notariaat 5963: Minuten van notaris F. j. Wuyts 1823 - 1830, akten 23 en 24.
(31) (bis) Ibid.
(32) J. AERTS en J. WILLEN4S, o.c., blz. 236. Ook hier geven de auteurs geen bronvermelding.
(33) Deze plaats komt overeen met het huidige kadasterperceel nr. E 842 d en de bedoelde boerderij stond, waar thans het huis staat met Broekzijstraat nr. 50. Bij het afbreken, van deze boerderij werd een zilveren muntschat gevonden bestaande uit een twintigtal zilveren Filipsdaalders, verborgen in een aarden bierkruikje. De munten dateerden uit het midden van de zestiende eeuw.
(34) Alzo, vertelde ons dhr. August Peeters, in de volksmond 'Dikke van Suskes’, geboren in 1892, die bijna altijd in de Broekzijstraat heeft gewoond.
(35) - R.A.A-G.A. Lille, R.111 nr.9: Deliberaties van het schepencollege. - R.A.A.-G.A. Lille, R.111 nr. 114: Processenverbaal.
(36) zie blz. 11 (37) R.A.A.-G.A. Lille, Varia XXVIII: patenten 1840.
(38) R.A.A.-G.A. Lille, R.111 nr. 114: Processen verbaal.
(39) Deze gegevens, evenals de meeste volgende gegevens in verband met de eigenaars putten wij uit Gemeentehuis Lille, Bevolkingsregisters, 1820 - 1960.
(40) Archief H.K. Lille: Bandopnamen gesprekken. Gesprek met Louis Goossens (1912 - 1983) op 4/l/1980. Gemeentehuis Lille: Beslissingen van het schepencollege, 1921 - 1938.
(41) P.A.A.-Bundel "Lille": schrijven van 18 mei 1922.
(42) P.A.A.-Bundel "Lille": schrijven van 12juni 1922.
(43) P.A.A.-Bundel "Lille".
(44) Archief H.K. Lille: Bandopnamen gesprekken. Gesprek met Louis Goossens (1912 - 1983) op 4/1/1980. Eveneens mondelinge bronnen zijn Karel Goossens en Jozef Goossens, respektievelijk broer en zoon van Louis Goossens.
(45) Ibid. Archief H.K. Lille: Bandopnamen gesprekken.,,, Gesprek met "Trees Geysen" Theresia Bastiaens (°27/3/1885) op 13/3/1985.
(46) Ibid. noot (45).
Aanvullende informatie
Jaarlijks aantal asomwentelingen
2003: 108.885
“Olierosmolen van familie Goossens terug in werking”, Heemkundige Kring - Norbert de Vrijter - Contactblad, nr. 24 / 1988, p. 5.
Zaterdag 17 september '88 werd een ware hoogdag voor de heemkundige kring 'Norbert de Vrijter'. Immers dan vond de feestelijke inhuldiging plaats van de gerestaureerde olierosmolen van de Lilse familie Goossens.
Voorzitter Jos Aerts verwelkomde de vele genodigden en wees op de belangrijkheid van de restauratie van deze toch wel unieke olierosmolen.
Dank zij het initiatief van de familie Goossens en de heemkundige kring met voortrekker Walter Van den Branden werd de restauratie tot een goed einde gebracht en kon de molen terug in werking gesteld. Men kon natuurlijk rekenen op de inbreng van de Koning Boudewijnstichting, de VZW Levende Molens, het gemeentebestuur en de zeer vele vrijwilligers. Zonder hen had de restauratie niet mogelijk geweest.
Walter Van den Branden schetste het relaas van de twee jaar durende restauratie. Hij dankte allen die ook maar iets bijgedragen hadden tot deze verwezenlijking. Vooral dankte hij Jef Druyts van de molenaars familie uit Balen, die enorm werk verrichte bij het herstellen van het echte 'molenwerk'.
Pastoor Van den Heuvel zegende dan het kruisbeeld en de molenstenen van de gerestaureerde oliemolen.
Burgemeester Karel Lauwereys onthulde dan een gedenkplaat aan het molenhuis en namens de familie sprak de heer Jozef Goossens.
Dan werd de molen in gang gezet en begon men smout te slaan op de ambachtelijke manier zoals vroeger. Proficiat aan alle medewerkers. In de toekomst zullen groepen de molen in werking kunnen bezoeken.
Literatuur
Archieven
- Rijksarchief Antwerpen, Gemeentearchief Lille
- Rijksarchief Antwerpen, Notariaat van A.F. Noydens en van F.J. Wuyts
- Gemeentearchief Lille, Bevolkingsregisters, 1820-1960
- Agentschap Onroerend Erfgoed - Antwerpen, Beschermingsdossier A/0297.
- Kadasterarchief, Mutaties Lille, schetsen 1837/4.
Literatuur
- Walter Van den Branden, "De Slagmolen. Een unieke oliemolen te Lille. Vijf eeuwen terugblikken", Lille, Heemkundige Kring Norbert De Vrijter, Jaarboek 1987, V, p. 53-80; als monografie: 1990, 31 p.
- H. Holemans, "Beschrijving van de wind-, water- en rosmolens in de provincie Antwerpen rond 1830. Lier-Merksplas", Ons Molenheem 1994, nr. 1, p. 13-16.
- “Olierosmolen van familie Goossens terug in werking”, Heemkundige Kring - Norbert de Vrijter - Contactblad, nr. 24 / 1988, p. 5.
- F. Brouwers, "De toekomst van een verleden. Levende molens in de provincie Antwerpen", s.l., Levende Molens Werkgroep Kempen-Antwerpen, (1997).
- W. Van den Branden, ""Voorlopige stand van geschiedkundig onderzoek betreffende de olierosmolen te Lille", in: "Levende Molens", jg. 7, 1985, nr. 12, p. 92-96, ill. plans; jg. 8, 1986, nr. 1, p. 7-8.
- Els De Kinderen, "Herstel van en aktiviteiten rond de olierosmolen van Lille", in: "Levende Molens", jg. 8 (1986), nr. 2, p. 14-15.
- De "slagmolen" te Lille leeft..., Monumentenkrant, Bijvoegsel Bouwbedrijf, nr. 32, 11/8/1989, p. 7.
- AROHM, Afdeling Monumenten en Landschappen, Bouwen door de eeuwen heen, Architectuur deel 16n3, Kanton Herentals, p. 219-220.
Persberichten
- Dorien Van Gorp, "Provinciale Molendag. Breng een bezoekje aan 'De Slagmolen' in Lille", Het Nieuwsblad, 26.08.2009.
- Bart Van den Langenbergh, "Michel Follet bakt smoutebollen", Gazet van Antwerpen, 29.08.2010.
- RAM, "Michel Follet", Het Nieuwsblad, 16.09.2010.
Mailberichten
- Ludo Van de Velde, Boechout, 17.05.2021, 22.05.2021.