Weerde (Zemst), Vlaanderen - Vlaams-Brabant
- Naam
- Weerdemolen, Molen van Weerde
- Ligging
- Watermolenstraat
1982 Weerde (Zemst)
op de Zenne
700 m NW v.d. kerk
LC 157.25 0 - 184.17 N
bij de ruïnes van de sluistoren
kadasterperceel C112 en C113
Vlaanderen - Vlaams-Brabant
- Gebouwd
- 1242-1259 (eerste molen) / 1591 / 1639 / 1769
- Verdwenen
- ca. 1580, oorlog / 1914 - augustus, oorlog
- Type
- Onderslag watermolen
- Functie
- Volmolen, korenmolen
- Bescherming
- niet,
- Database nummer
- 2229
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
Watermolens in de huidige Watermolenstraat op de Zenne, bij de ruïnes van de in 1914 vernielde Sluistoren, nabij de grens met Eppegem.
De eerste watermolen (kadasterperceel C113) werd gebouwd in 1242-1259 door Rodolphus van Wilre, heer van Elewijt. De sluis, waarvan nog een restant overblijft, werd gebouwd in 1296.
Dit werd bevestigd door een akte van hertog Jan I van Brabant in 1297, bij de verkoop van de watermolen door Walterus de (Wouter van) Hollaken die hem in leen had van de hertog, aan Daniël de Bouchout en Balduinus (Boudewijn) de Echove, zoon van wijlen Geeraert van Echove, ridder. Daarin wordt melding gemaakt van het voorrecht een sluis op de Zenne te bouwen. Tegelijk verkregen ze het visrecht tot aan de plaats gewoonlijk genoemd "Paridaens werc" en de toelating te bouwen op beide oevers.
De sluis werd gebouwd om het water op te houden en een omleiding werd gegraven om het naar het molenrad te stuwen, dat zich bevond aan de noordwestkant van het molenhuis en daarbij horende herenhuis. Er moest bestendig worden opgelet om de sluisschoven op de juiste hoogte te zetten om overstromingen zowel op de bovenloop als op de benedenloop te voorkomen.
Later kwam heel het goed aan de familie Bouchout, door het afkopen van het gedeelte van Boudewijn van Echove. De Bouchouts gaven de molen met sluis in leen aan Jan Wijtvliet, heer van Blesvelt, die het in 1360 schonk aan de abdij van Grimbergen.
Op 20 oktober 1369 gaven "Godevert van Sinte Gorincx ende Jan geheten Clutinc, zone Reineers Clutings, scepene van Bruesele (schepen van Brussel)" een brief ter bevestiging van de gift van "den moelen alse geleghen sijn te Werde metter slusen, renten, metten vysscheryen enso".
Sluis en molen behoorden in 1410 onbetwistbaar tot de abdij van Grimbergen. Toch moest de abt enkele jaren nadien zijn beklag doen bij de algemene ontvanger van Brabant omdat de bootslieden van Brussel weigerden de tol te betalen die zij verschuldigd waren bij het doorvaren van de sluis. Om dit tolgeld te compenseren eisten ze de opening van de sluis op maandag, woensdag en zaterdag. Een overkomst werd gesloten op 25 juli 1414 in de Vredeshuizen van Brussel en deze schonk voldoening voor beide partijen.
De abdij van Grimbergen verkocht de molenn in 1513 aan de stad Brussel. Een bul van paus Leo X gaf hiertoe de toelating, dat samen met andnere goederen, maar in het bijzonder de molen en het visrecht te Weerde werd vermeld.
Rond 1591 werd de molen verbouwd door Jerome Baers. Hij maakte hem geschikt voor een vollerij. Het vervaardigen van laken werd in Brussel in de volmolens van Paepsem te Anderlecht en deze van de Hallepoort bedreven. Ze waren ontoereikend en de Mechelse volmolens voldeden evenmin zodat de Mechelse fabrikanten de Weerdemolen wensten te gebruiken.
De volmolen op de andere over van de Zenne (kadasterperceel C112) werd gebouwd in 1639 door de stad Brussel. Op 28 februari 1639 gaf de stad Brussel de toestemming aan de pachter van de graanmolen om een volmolen bij te bouwen. Het bleek immers dat de twee volwatermolens die de stad Brussel reeds te Anderlechten Sint-Gillis bezat, onvoldoende waren. De Brusselse lakenmakers dienden soms zelfs naar de Leuvense volmolen te reizen.
Ook de Mechelse fabrikanten waren geïnteresseerd om de nabijgelegen Weerdse molen in hun bezit te nemen, aangezien de Mechelse volmolen ook ontoereikend was. Ze maakten kort voor 1638 echter de vergissing door in het verre Zaventem een volmolen in te richten, die na de installatie van de Weerdse vollerij noodgedwongen afgeschreven moest worden. De Mechelaar Sebastiaan Van den Brande vestigde zich in 1639 te Weerde. Hij had de volmolen van Sint-Michiel aan de Diegemzenne afgebroken en hem opnieuw opgebouwd te Weerde. Hij deed verbouwingen aan de volmolen om de Brusselse lakenwevers beter te kunnen bedienen.
Na 1654 werd het mechanisme overgebracht naar Neder-Overheembeek omdat deze watermolen dichter bij Brussel gelegen was.
In 1679 besliste de stad Brussel evenwel opnieuw om de volmolen van Neder-Overheembeek af te stoten en de inrichting opnieuw te plaatsen in de molen van Weerde! De volmolen van Heembeek bleek immers, door watergebrek, niet goed te werken. De stad gaf op 20 april 1679 toestemming aan de Mechelse volder Sebastiaan Vandenbrande om deze inrichting te voltrekken.
De volkstelling van 1702 vermeldt onder de rubriek "Handwerkers" voor Weerde één maalder en één herbergier. De molenaar Meersmans-Verhaeghen was ook de officier ("Officier-molder").
Het molengebouw werd in 1769 herbouwd, wellicht vanwege de bouwvallige staat.
Naast het vollen van wollen stoffen werd vanaf voor 1745 ook zeemleder gevold. De volinrichting bestond van voor 1703 tot tussen 1761/1771 uit 1 komblok met 6 kommen en 12 hamers. Tussen 1761 en 1771 werd een "creupelmolen" toegevoegd met 4 stampers en 2 volkommen. In 1788 waren er 12 volhamers en 4 stampers voor 1 komblok; 2 paar hamers voor een "quaertens back" of "kleyne volbak", met een afzonderlijke "vorstboom". De pachtvoorwaarden van 1703 tot 1788 vermelden het vollen van lakerns op de "Hollandse manier". Uit de nijverheidstelling van 1762 blijkt dat er 2 werknemers waren voor "dégraisser les manufactures de laine".
De stad Brussel liet de molens in 1818 openbaar verkopen. De opbrengst moest dienen om de onkosten te dekken van de heropbouw van de Muntschouwburg die door brand vernield was. Koper, voor 19.500 frank was bouwkundige Henri François Stellemans (Brussel, 14 maart 1794 - 24 april 1871), een zoon van Henri Stiellemans en van Marie-Catherine T'Serstevens en gehuwd met Pauline Deneck. Hij schafte de volmolen af en bouwde de watermolen uit tot een bloemmolen. Hij was burgemeeste van Weerde van 1836 tot aan zijn dood en werd liberaal senator voor het arrondissement Brussel, van 1847 tot 1848 en van 1857 tot 1870.
De molen met al zijn aanhorigheden werden in 1872 gekocht door Joannes Baptist Coenen, afkomstig van Wommersom. Zijn zoon Petrus-Augustinus Coenen, burgemeester van Weerde van 1880 tot 1897, was zijn opvolger. Zijn kleinzoon Leon Coenen, burgemeester van Weerde van 1902 tot 1921, staakte de activiteiten van de molen rond 1910.
Opeenvolgende bestemmingen & molencomplex:
- 1242-1259 - : graanmolen
- voor 1306: graan- en moutmolen
- voor 1526 - na 1548: graan-, mout- en schorsmolen
- voor 1565 - : koren- en schorsmolen; ernstig beschadigd tijdens de godsdienstoorlogen en versgterkt
- 1591 (heroprichting) - voor 1910 (buiten bedrijf): graanmolen
- 1639-na 1654 (mechanisme verwijderd): ook volmolen
- 1679 (heroprichting) - 1769: ook volmolen
- 1769 (herbouwd) - ca. 1818: ook volmolen
Eigenaars
- 1242-2359, oprichting: Rudophus van Wilre, heer van Elewijt
- tot 1297: Walterus de Hollaken, in leen van hertog Jan I van Brabant
- 1297- : Daniel de Bouchout en Balduinus de Echove, zoon van wijlen Geeraert van Echove, ridder
- tussen 1300 en 1350: enkel de familie Bouchout, door afkoop van het deel van Boudewijn van Echove; in leen gegeven aan Jan Wijtfliet, heer van Blesvelt
- 1360-1515: abdij van Grimbergenn
- 1513 - 1818: stad Brussel
- 1818: schepen uit Brussel, die de volmolen afschafte
- voor 1834, eigenaar: Stiellemans-Deneck Henri François, burgemeester te Weerde
- 02.11.1872, verkoop: Coenen-Van Hoof Jan-Baptist, de weduwe, molenarin te Zétrud-Lumay (notaris Mostinck)
- 14.04.1895, erfenis: de kinderen (overlijden van de weduwe Van Hoof van Jan-Baptist Coenen)
Het molengebouw op C112 werd in 1872 omgevormd in een landgebouw; deze op C113 kreeg in 1881 een stoommachine, maar er werd ook nog op waterkracht gemalen. De stoommachine werd al in 1895 verwijderd, zodat opnieuw enkel met het waterrad werd gemalen. In 1910 werd de molen afgeschaft en werd het gebouw een magazijn.
In augustus 1914 werden de verlaten molengebouwen vernield door de beschietingen van de Duitsers. De herenwoning werd helemaal stuk geschoten, ook de korenmolen en de schuur. De voormalige volmolen en de stallingen bleven overeind. Ook de sluis betaalde de oorlogstol: een van de beide schoven werd vernield, zodat het water zijn vrije loop kon nemen. De vroeger uitgegraven bijloop verzandde.
De gronden, landerijen enn weiden werden in 1943 openbaar verkocht. Het deel tussen de Zenne en de bijloop, het eilandje werd samen met de ruÏnes van de stalling en de schuur in 1949 verkocht.
Gelukkig werd de overgebleven ruïne van de middeleeuwse sluis in 1979 beschermd als monument en gerestaureerd in 2008-2011.
Lieven DENEWET, Karel LEMMENS & Herman HOLEMANS
---------------
Over de middeleeuwse sluistoren (Christiane DE MAEGD - Agentschap Onroerend Erfgoed)
Overblijfsel van een middeleeuwse sluistoren uit de laatste jaren van de 13de of begin 14de eeuw, gebouwd op een sterke bocht van de Zenne.
De zandstenen constructie werd gebouwd op de plaats waar de getijdenwerking van de Zenne ophield. De sluis regelde het waterpeil door middel van schuiven die bij elke doorvaart moesten opgehaald en teruggezet worden. In de 14de eeuw werd de tol voor voorbijvarende schepen vastgelegd op één brood per geladen schip.
Tot circa 1900 toont de iconografie een vierkante, door steunberen gestutte toren van zandsteen afgedekt met een steil tentdak (leien). Heden staat slechts één gevel overeind en van het overige rest de onderbouw. Met klimop begroeide zandsteenbouw in vrij klein regelmatig verband. Bij de linkerarmoevers, bewaarde muren met sleuven voor de sluisdeuren, en waterpoort: afgeschuinde rondboog met geprofileerde gestrekte puilijst over de hele lengte; in de bovenbouw, een centraal gotisch drielobvenstertje, afgewerkt met een spitsboogvormig druiplijstje, een vierkant venstertje, steigergaten en een geprofileerde kroonlijst.
Iets meer stroomafwaarts, met groen begroeide ruïnes, van de watermolen die erbij hoorde. Hij maakte deel uit van een groot watermolencomplex, bestaande uit: graanmolen, oliemolen, volmolen (voor de Brusselse lakennijverheid). Deze molens konden vrijwel permanent draaien. Daardoor was hij belangrijk voor een ruimere regio. In 1585 werd de molen vernietigd door de Spanjaarden maar later heropgebouwd. De laatste molenaar was August Coenen. Hij was van 1880 tot 1884 nog burgemeester van Weerde.
Het geheel werd tijdens WOI nagenoeg geheel vernield. Enkel de zandstenen ruïne bewaard.
De eigenaar van de Weerdemolen, Waterwegen en Zeekanaal, besloot tot een renovatie. Na een inspectie door Monumentenzorg Vlaams-Brabant en in nauwe samenwerking met de gemeente Zemst werden in 2008-2011 de volgende werken uitgevoerd:
- Afsluiten van de doorgang in de westelijke gevel zodat de achtergelegen trap niet meer bereikbaar is.
- Verwijderen van de klimopbegroeiing en de plantengroei om verdere aftakeling van het muurwerk tegen te gaan.
- De overblijvende muren van de sluistoren en de oeverversterkingen aan de bovenzijde werden voorzien van dekstenen zodat er geen water meer kan infiltreren.
- De verzakkingen en het ontbrekende voegwerk en het uitgevallen metselwerk in het muurwerk van de oeverversterkingen werden hersteld of terug aangebracht.
- Het voegwerk in de overblijvende muren van de torensluis werden hersteld
- De metalen onderdelen werden ontroest en geschilderd
Op Open Monumentendag 11 september 2011 werd de herstelde sluistoren in beperkte kring ingehuldigd.
Aanvullende informatie
“Supplément au N° 331 de L’Oracle” (Brussels dagblad), vrijdag 27 november 1818, p. 3.
Verkoop van goederen die de Stad Brussel toebehoren. Definitieve toewijzing van twee watermolens te Weerde, tussen Vilvoorde en Mechelen.
Openbare verkoping aan de meestbiedende, door M. Dupré (koninklijk notaris, “Montagne des Oratoires” 675, Brussel), op 30 nov. 1818 in het Stadhuis te Brussel, van twee watermolens, om granen te malen en om te vollen, genoemd de molens van “Weert”, met het woonhuis, stallen, schuren, bijgebouwen en de grond waarop ze gebouwd zijn, groot 15.357m 73 cm (sic!), gelegen te “Weert” op de rivier de “Senne”. Deze molens worden gehuurd door de heer Verlinden, met een huurceel die zal aflopen op 31 oktober 1819, voor een jaarlijkse huurprijs van 708 gulden 75 cent. Deze molens zijn ingeschreven en voorlopig toegewezen voor een bedrag van 18.000 Nederlandse gulden. Daarna volgen nog enkele aankoopvoorwaarden (i.v.m. de betalings-modaliteiten, de bijkomende onkosten e.d.m.).
---------
D.J. Delestré, "Van den molen van Weerde", in: Eigen Schoon en de Brabander
De molens van Weerde stonden aan weerskànten van de Zenne. Ze verwisselden meermaals van eigenaar, zooals blijken zal, en beheerschten den loop der rivier.
Die molens waren een leengoed van de Hertogen van Brabant. We zien in een akte van Jan, bij Gods gratie Hertog van Lothringen, Brabant en Limburg, hoe hij den verkoop van den molen goedkeurt. Dit geschiedde voor de getuigen jan heer van Kuc, jan Sertout heer van Berlaer, ridder s, fan zoon van Alexander en vele anderen. Wouter van Hollaken getuigt dat hij den molen verkocht heeft aan Daniel van Bouchout, ridder en borggraaf van Brabant en aan Boudewijn van Echove zoon van wijlen Geeraart van Echoven, ridder: molen gestaan bij WEERDE, en in leen gehouden van den Hertog.Daarenboven, en dit zal gevolgen hebben naderhand, de nieuwe eigenaars krijgen het voorrecht eene sluis (sclusiam) te maken en ze mogen een molen bouwen aan beide zij den van de Zenne, volgens hun beliefte en tot hun beste voor deel ; ze krijgen het vischrecht van aan den molen tot aan de plaats gewoonlijk genoemd Paridaans Werc (?). Gedaan in Maart 1297.
Naderhand werd de familie Bouchout alleen eigenares van den molen en in 1360 schenkt Jan Wijtvliet al zijn rechten aan de abdij van Grimbergen. Daar deze brief allerlei namen bevat die onze streek aanbelangen, geven wij hem in zijn geheel.
"Wij, WENCESLAUS van Bynhoem (Bohemen), bider gracien van Goede, Hertoghe van Lutsenbourch, van Lotterike, van Brabant ende van Lymbourch ende johanne vanden selven landen hertoghinne ende mercgravinne des heylichs Ryc maken cont allen lieden die nu sijn ende namaels wesen s len dat comen vore ons siln een Religieus prelaet, onse lieve ende gheminde heer Godevaert Abt vanden cloester van Grymbergen vander ordene van Premanstreil vanden blsscopdomme van Camerlke, ende oec tghemeyne convent vander selver stede, ende hebben wale ende wetteleec met haren ghereden goeden jegben ons vercreghen, te haers vorseits cloesters behoef, alseiken moelene alse ghe leghen sljn te WERDE metter sluysen, metten renten, metter vysscheryen en de met alden rechten dat daer toe behorende es, ghelijc ons die vors. goede ane verstorven zijn ende verschenen (?) van onsen Heren Oem, Herenjan Wijtfliet , Here van Blaesvelt, In alder vormen ende mannieren datse de voerscr. Here Jan Wytfliet houdende was te !ene vanden bere van Bouchout, van welke vor scb. goeden wl kinnen ende lien (belijden) dat ons van den vors. Abdt ende van den conven te ghemeynleec te vollen ghenoech ghedaen is ende gheheleec vergouden ende hebben hirenboven wy Hertoghe ende Hertoghlnne vors. vor ons, vore onse ore (erfgenamen) ende vore onse naecomellnghe gheloeft ende gheloven in goeden trouwen, met desen jeghenwerdlgh en brleve, den vorschr. Abdt ende convent hen ende haren nacomelinghen, die ten tyde Abdt ende con vent lndenvors. doestere ziin selen, dat voreghenoemde goet, molen, slusen, renten ende met allen ha ren rechten ende toebeltorten doen te vereyghene, soe dat hare eyghene goede voert a ne erfleec ende ewellke bilven moeghen ende dat gheloeven wl hen te warandeerne ende daer af te welken daghen warani te zine, ende daer lnne te houdene paysleec ende vredeleec alse In haren eyghen goeden , leghen yeghewelken die hen daeraf ane spreken mochte In eneghervoe ghen, ende omdat wl Hertoghe ende Hertoghlnne voers. willen ende begheren overmld ts onste (jonste) ende meneghe vrlendeleechelt die ons die vorschr. Abdt ende convent ghedaen hebben ende noch namaels doen moeghen dat hen die voregen. goeden bliven ende hare nacomelinghen vortane meer van alle sa ken ende exactlen vrlleec vereyghent ende om me dat wlse oec daer inne In die voeghen hier vore ghel oeft hebben, te houdene, soe hebben wii In kinnessen der waerheit onse zeghele ane dese Ietteren doen hanghen ende bidden voert ende versueken onsen lieven ende gheminde manne Heer Jannebere van Bouchout, daer men dit voerschr. goet af te lene hout, dat hllt hen vereyghenen wille ghe llic als vorscbreven es, ende omme de meere zekerhelt daer af te doene zlnen zeghele metten onsen ane dese letteren hanghen wille. Ende ie jan here van Bouchout overmids de vriendeleec bede ende tverzuec van ruinen lieven ende gheduchteghen Heren ende Vrouwen den Hertoghe ende Hertogbinnen voirg., soehebbe ie mlnen lieven ende g heminden Abdt ende den conven te vanden Cloestere van Grymberghen vorser. hen ende hare nacomellnghen die ten tlde Abdt ende convent inden vorschr. doester ziln selen, dat voregen. goet, Moelene, slusen, renten ende met allen haren rechte ende toebellorten ghellic ment van mij Janne here van Boeeliout houdende was te Iene ende gheliic Ie oee met an deren minen goeden voert ben houdende te lene van onsen lieven Here ende Vrouwen vuerschreven , by harewille eonsente ende toedoene vereyghent om me voertane eweleec des vorschr. cloesters eighen goet te zlne ende te bliven, In alder vormen dat voersproken es. Ende dit es ghesciet inder yeghewordlcheit mljnre mannen van lene hier onder bescreven, dits te wetene Loenies van Wesenbeke, Henrix vander Brugghem van Saventhem, ReynPers van Hersbrugghen ende Lauwereys van Liedekerke. Ende es daer toe gesciet al dat in alsuilken sa,ke sculdich es te gesciene, éllle argeliste ende cavilla tie uteghescede In alle saken. Ende om me dat dit aldus g hesciet es, soe hebbe Ie fanherevan Bone hout overmids heede ende verzuecs wille ons liefs Heren ende Vrouwen vor sereven min en zeghel metten harendesen letteren ane ghehangen, end e bldde vort ende versueke minen vorser. man nen dat si ha re zeghele metten mlnen hhir aneoec hanghen willen. Ende wl Loenijs van Wesenbeke, Henric vander Brug ghe van Saventhem, Reyneer van Heysbrugghen ende Lauwereys van Liedekerke, overmids de vrlendelike bede ons liefs Heren Jàns des heren van Boee hout soe hebben wi alse si ne mannen van lene onse zeghele metten sinen desen letteren a ne ghehanghen. Ghedaen inden jaren ons Heren M°CCC en tsestlch {1360).
De abt Godevaart, vermeld in bovenstaanden brief, was Godevaart de Vos. (1)
Op 22 April 1365 geeft Jan van Boec.hout «ende Borchgrave van Bruecele » nog een afzonderlijken brief tot bevestiging van voorgaande schenking.Hier wordt nog eens uitdrukkelijk gezegd:
« dat wi hebben ghegheven onsen lieven ende gheminden in Goede, reil· gleusen v riend en Godeve rde biden ghedoeghe ons Heren Abdt des ciaesters va n Grymberghen ende den con vente... de moelene te Werde metten gronde, de husinghe daer toe behorende ende de sluse met allen den rech te dat daer toe behorende es... ». Ze zullen het in eigendom bezitten en de tienden heffen
« alse in haren eyghenen goeden op al selkene vorwaerde dat bi haer tiende inde prochie van Werde, alsoverreden Abdt ende convente vorser. toe beho rende es, behoudeleee altoes tsprochiaens rechte, hebben ende behouden selen alsoe Janghe alse wl leeven ende soe welken tiit dat wi bider wille ons Heren slin comende van live ter doet... "
Op 20 October 1369 geven «Godevert van Sinte Gorix ende jan gheheten Clutinc, zone Reineers Clutings, scepene van Brue sele » nog eens een brief over dezelfde gift " van den moelene alse gheleghen siin te Werde metter slusen, renten, metten vys scheryen enz... » Nu wordt genoemd!: «Roelove nu ter tiit abdt vanden vorsereven cloester van Grymberghen » Dat was Roelof van Buysingen.
Ondanks al die plechtige brièven, schijnt het toch dat de betwistingen nopens zekere rechten niet achterbleven en moest de abdij uitzien naar verdere bevestigingen. We zien dan ook dat Hertog Antoon er voor zorgt, in 't jaar 1410.
"ANTHONIS, bider gratie Goeds, Hertoghe van Lot h rlnge, van Brabant ende van Lymborch, ma rcgreve des heylichs Rycx, allen den ghenen die dese letteren zelen sien , die nu ziin of namaels wesen selen, saluut. Wij hebben ont faen die oetmoedeghe suppll'catie des Religlosen Abts en Convents ons Gods huus ende cloesters van Grymberghen, inhoudende hoe si in tiden v oerleden verereghen ende eochten aen wilen onsen lieven Here ende Oem die Hertoghe Wenceslazts ende onse lieve vrouwe ende moeye Vrouwe ]oanne Her toghe ende Hertoghinne van Luttemboreh ende van Brabant , diere ziel en God ghenedich zy, die waetermoelen gheleghen tot WERDE, metter slusen ende den rechten daer toebehorende, di e hen aengevallen ende aneghesto rven was van wilen heren janne Wijf/iet , herevan Blaesvelt , mids dat hl bastard was, diese te I ene hielt van wilenden heer van Boeehout ende die welke hl o nsen Goidshuse vor sereven bi wille ende eonsen ts ons Oems en moeyene vorser. vore sijn mannen va n leen vereyghent hadde, al so ons die vorser. Religieuse Abdt ende Convent ons Goidshuus vorser. claerllc hebben doen blik en bi d es selfs ons Oems ende moyen brieven die op ghemaect daer af d'inhouden hier na volghet van woerde te woerde. » (Hier volgt de tekst van voorgaande akte. Dan vervolgt de brief van Hertog Antoon) :
"Die welke watermoelen metter slusen enden anderen rechten daer toe behorende onse ghemindePetrus de Coker, onlanx Ónse Rentmeester ons lants van Over-Sinne bi wet"n ende bevele onser gheminder ende ghetrouwer luden van onsen Rentmeester in onsen handen gheset heeft, overmids da t zi j niet we tende vanden vorser. brieven, vonden bi brieven ons voervadren , wilen Her toghe Jans selegher ghedink enlssen , e even op Sint-Stevens dach in t jaer M°CCC° ende sesse ghescreven ende andere brieven in enen ouden register lig gende in onsecamere van rekeningen, dat die sel ve Hertoghe Jan gheheven had de in gherechte wissel om die helft vander watermoelen van WEERDE vorser. die Boudens was vanden Eechove, sone wilen Heren Gerards vanden Eechove, ridders, die grute ( I ) ende al dat recht vander grut en va n onser stad vanden Bosch (2) in allen den rechte dat die vorser. Hertoghe Jan daer houdende was over vijftich pont tsiaers, daer hi vanden voren op hadde LXI lib. siaers, te leene vanden selven Hertoghe buten den wissel, inder maniere dat verclaert es indes vorser. Hertoghe J ans brieve, !welke hen aengesien de gelegen t heit der saken vorser. ende dat si des sint den vorser. coepe ende vercr ighen altoes in vredeliker possessien gheweest hebb en . toter tijt dat si in onse vorser. ha nden gheweest heeft, te groter scaden ende achterdeele cornt ende noch meer doen soude, op dat si daer op bi ons niet vorsien en worden van remedien. Daer om si ons oetmodelic ghebeden hebben, waer om wi die niet en willen dat yema n bi onsen toedoene ghescadicht si sonde r reden, maer begeren eneyegellke daer af te verhuden ende sonderlinghe de religieusen Abdt ende convent ons Go ids huus ende cl oesters van Grymberghen vorser. , ghemerct de ghescienisse ende gelegentheyt der saken vorser. den se!ven religieusen Abdt ende convent, ghe consenteert ende ghewillecort h ebben, consenteren ende willeeoren met desen brieve vor ons, onse oere ene naco melinghe Hertoghe ende Hertoghinne van Brabant, dat si der moelen, m etten toebeboerten vorser., ewelijc erflee encte emmermeer besitten , hantplichten ende gebru ken, ende horen eyghen en wille selen moghen doen, na inhouden der vorser. brieven ons Oems ende Moeyen vorser., die welke wil alsoe verrealstin ons es gheconfirmeert, gheratificeert ende gheappr obeer t hebben. ende met desen jeghenwordighen brieven confir meeren ratificeeren ende approbeeren, ontbiedende daer om ende bevelende onsen lucten van onseReken (kamer?), onsen rentmeester general van Brabant, onsen R ent meester ons vorscr. lants van Over Senne, ende allen onsen ande ren rentmeesters, offici ers ende ambilchtens, die nu siin ende namaels comen selen, ende eiken van hen sonderlighe ende samentlic diet aengaen mach, dat si die Religieuse Abdl ende convent ons Goidshu us va n Grimbergen vorser. la ten ende doen paiselic, raslelie e n de vredelic ghebr u ken dier watermoelen gheleghen te Weerde, metter slusen ende alle den rechten baten ende profiten daer toebehoorende, de hand daeraf lichtende van onsen weghen, sonder hen daer in enieh letsel . stret of moeysel te doen, nu of in toecamende tid en , in enegher manieren, want ons dat gen uecht ende willen dat alsoe ghedaen si, niet wederstaende en ighe anderen bevele of gh ebode daer jeghen wesende ende allen anderen horen recht. Ende om me dat wi willen dat o nse consent e nde oct roy op de sake vorsereven vast ende ghestade ghehouden siin moeghen, ewelec ende emmermeer onverbrekelic, soe hebben wl onsen seghel aen desen brief doen hanghe11. Ghegeven in onse stad van Bruessele den XIX dach van Januario int jaer ons Heren M°CCCC 0 ende thien. (29 Januari 1410) - (Cart 11. fol. 115).
De Hertog had dus klaar gesproken: de molen met de sluis op de Zenne met al de rechten er aan verbonden waren eigendom der abdij. Weldra echter kwam er weer betwisting aangaande de eigenlijke rechten van de sluis ; en hier hebben we een brief die ons de manier van rechtsonderzoek en uitspraak voorstelt. Deze brief is in het Cartularium door eene andere hand geschreven ; hii bevat allerlei rechtstermen en ook gebruiken die een licht werpen op dien tijd.
« Wij, jan van Wynge, rentmeester generael van Brabant, doencontallen luyden die dese letteren selen sien oft horen lesen, dat comen is voir ons die eerwerdige Vader in Gode Mijnheerde Abdt des ciaesters ende Goidshuus van Grymbergen, hem zeer beclagende ende beeroenende van des voorscr. Goidshuus wegen, over tgemeyn Ambacht vanden sceeplieden van Bruesele, van den grooten onrechte ende ongelijcke dat zij hem dagelix doende sijn ende enen langen tijdt ghedaen hebben, Als dat zij met haren scepen varende ende keerende biden (?) te Werde doer de sluyse, sonder dair af willen te gheven dat hij ende zijn Goidshuus voirscr. altoes daeraf gehad! hebben tot hier toe, Biddende dair omme ende versuekende om Goidswille ende van rechtswegen, dat wij Rentmeester vorser., van mijns genediehts Heren wegen, hemdair af ene waerheyt ende besueck wouden doen ter plaetsen daert be hoerende, ende de sceplieden van Bruasele vorser. alsoe in dien hebben dat sij ter plaetsen comen wouden om te aenhoeren de waerheyt,op des gheens cost die int ongelijc vonden worde, ende daer doen gebyeden inde praebiekerken daert beboerde alle die ouderen van dair ontrent op enen ghenoemden dach aldaer te zij ne, om van hen te wetene wat sij dair af gesien hadden ende ge hoert,·ende wat men dagelijx gesien hadde gheven van eiken scepe opwert of nederwert varende. Welc dage gheordinert werdt daer te zijne bij versuecke van mijnen Heer den Abdt voirscr. Also dat wij rentmeester voirscr. ten voirscr. dage met sesse erfgenoefen ende twe gheswoernen maleslagers die waerheyt aldaer besaten ende vraeghden den Abdt voirscr., om dat geestelijc persoen wa re, wije voir de costen van zinen wegen spreken soude. Ende hij seyde Carteel de Rijck die dat dede. Ende deden doen metten yer sten zwer(;!n eenen man ten heiligen, na tversueck des Abdts voir scr .. Op dwelc Johannes Daneels, inden name vanden voirscr. sceplieden calengie deden, om dat die selve man dat XIlle deel vanden scorfmolen hadde daer hij \siaers enen gulden af gaf. Doen vraegden wij Johannes voirscr. of hij partije maken woude, wije dan voir de costen spreken soude. Ende hij seyde jan Scoup, die dat dede. Op dwelc die Abdt voirscr. van sijnen wegen ende Jo hannes Daneels vander sceplieden wegen elc ene cedele overgaf hoe zij die perscene ghehoert wouden hebben. Ende alsoe hoerde men voert nog tot XXI p rsoenen toe, daer af die meeste deel met ten yersten man tuyghden ene namen op,haren eedt, inden ma nieren dat de waerheyt inne houdt ende hier na gesereven staet. Te weten, als scepe van opwert ende nederwert varen doer die sluyse te Werde, hebben gepleghen te gheven, van over XL jaren des hem wel ghedinct, van eiken be,cker die broot int cep hadde, een broovalsulc alse te Mechelen weert voerden, ende al en was die sluysmeester dair niet nochtan lyetmen den•sluysmeester zijn broot ende heeft dat broot meer geheeten sluysbroot dan stryt broot. Ende dat heeft die selve ierste man wel XX jaer Janc selve geheven,maer weder .dat van rechte was of en was, des en weet hij niet,anders dan dat hijt gesyen heeft, Item op gerechte sluysdage te weten des maendaegs, des goendaegs ende des vryendaegs, heeft hij die sluyse zien treeken vanden noenen totten vespertijd, ende gaven tvoerscr. broot die nederwert voeren, ende die opwert voe ren en gaven nyet bynnen dien drye dagen ten tijde voirscr.. Ende alse enige scepe buyten dien tyde voirscr. quamen om te lydene (I), zo plagen zij des molders moet (2) dair af te hebbene. Item op ongerechte dage, als dwaler so groot is dat die sluyse niet inne en staet, dat een scep van boven nederwert comende gegeven heeft een acht schellync broot ende van onderopweert varende geladetl, IIIJ tornoyse, ende een ijdel scep IJ tornoyse. Item dat hij van enen aelscepe (3) alse buyten tidts quam, genomen heeft drie placken, ende op gerechte dagen, bynnen tyds,en gaven zij niet. Item van den mosselscepen plagen zij te gevene, op ongerechte dage, een mande mosselen ende als hem de mosselen nyet en genuechden so gave zij daer vore een placke of liJ tornoyse.Item als dmerscip (4) quamop Sinxendage of op ongerechte dage· , buytewtyds, soplach de sluysmeester daer af te hebbene ene pot wijns, maer oft alle dese poynte vorser: van rechte zijn of en sijn, dat en wete zij niet. Item dat d' Abdt vorser. die voirscr. sluyse sculdich is te doen treeken op te dage ende tijde voirscr., weder daer scepe comen oft en doen, ende comen daer scepe so:heeft hij daer af den loon voir scr. ende en comen daer negheene so en heeft hij niet. Welke waer heyt gehoirt ende gesloten was den XXVII ste dach van Junio int jaer XIIIJC ende XXIIJ ende beseghelt met onsen zeghele, rent meester voirscr. ende vier erfgenoeten.Ende bynnen XIliJ nachte daer nae beyden partyen dach gedaen wert te Bruessele opt Broot huus, dat was opten XIste dach van Julio voer den noene om de voirscr. - waerheyt op te brekene ende t' aenhoren : dwelc aldus geschiede te voirscr. dage. Op welc jan de Froye des vonnessen gemaent was na inhoudt der waerheyt voirscr. daer op hij hem beriet, ende weder inne comende hij wijsde met vollen gevolgen dat hijs op dien tijt niet wijs en ware ende zette dat uut XIII] nachte. Welke XIII] nacht overleden, te wet-en den XXV sten dach van Julio int jaer voirscr. Jan de Froye voirscr. verrnaent werdt van onse rentmeester voirscr., Opdwelc hij hem beriedt endebe raden zijnde, wi.fsde met vollen gevolge van sinen medegesellen, ten wetene den erfgeneeten hier na besereven : ierst Wouter van der Noot, Peter Pl.penpoy, Weyen de Mol, Godevert Mennen, Sy mon van Ophem , jan van Diedegem, Amelric Was, Henric Hert tewijc, Ghiisbrecht Taye, Henric Meren, Henric Taye, Gielis de Zwertere, jan vander Noot, Wouter sone Claes van Batenborch, jan vanden Dale, Peter vander Bèken, jan Kuypens (?), Lambreekt de Costere, jan de Donckere, Heyne van Dorpe, Oste de Greve, Claes de Gruytere ende Conze/is Lembrecht, gesworen molensle gere. Dat dAbdt ende Ooidshuus van Orymberghen voirscr. be houden selen hare possessye sceplieden haer drye dage na inhoudt der waerheyt voirscr. ende gestade bliven sal ende wel gehouden. Soe hebben wij Rentmeester voirscr. metten vairgenoemden erf· genoeten desen brief bezegelt elc onser met sijnen properen zegel. In kynnessen der waerheyt. Dit was gedaen op den XXV sten dach van Julio int jaer ons Heren doe men screef dusent vier hondert ende vierentwyntich.»
Tijdens het bestuur van Philipsden Goede,was de schaarseh te aan graan erg nijpend, vandaar dan ook dat de Magistraat der stad Brussel verbood het graan buiten Brabant te voeren. De Hertog en ook de Magistraat van Brussel legden aan den meier van Zemst, Daniel Hobosch, en de schepenen Renier Lauwers en jan de Drossate, de verplichting op het graan en het meel dat in den molen van Weerde lag, op veilige plaats te brengen om het later aan lagen prijs te verkoopen aan de bevolking. Die verplich ting werd niet nageleefd : de Mechelaars die het hard te v rduren hadden in dien tijd van hongersnood, kwamen 's nachts het graan weghalen uit den molen. Meier en schepenen werden gestraft om hunne nalatigheid en moesten bedevaarten doen· naar Rome of Milaan; doch konden daaraan ontsnappen d.oor het betalen van 10 öf 20 florijnen. De mulder zelf werd ook gestraft omdat hij het graan afgegeven had. Zoo verhaalt A. Wauters in« Histoire des Environs de Bruxelles ».
Eene randnota naast de kopij van een brief in het archief verklaart dat de molen van Weerde verkocht werd ten tijde van abt van Wayenbergh. Inderdaad een bulla van Paus Leo X gaf aan de abdij toelating om allerlei goederen te verkoopen, en in 't bi zonder worden de molen en het viscbrecht te Weerde genoemd. De verkoopakte is niet in het archief. Volgens A. Wauters (op. cit)kocht de stad Brusselden molen, die toen verhuurd werd tegen 96 mudde graan en 96 ponden was.
De molen werd half verwoest tijdens de beroerde dagen van de godsdienstoorlogen in de 16e eeuw. In 1591 herbouwde jeroom Baers den molen; zelfs werd hij omgebouwd tot volmolen, daar de molens van Anderlecht en van de Hallepoort onvoldoende waren voor den lakenhandel die toen te Brussel nieuw leven had gekregen.
Later werd in de buurt een afzonderlijke volmolen gebouwd en de oude molen maalde wederom het graan. In 1818 kocht de bouwkundige Stielemans de twee molens, waarvan er heden nog eene bestaat.
Na het graven der schipvaart verloor de vaart op de Zenne veel van haar belang of werd misschien onmogelijk.
D. J. DELESTRÉ.
Noten
(1) Zie Delestré, Beknopte Geschiedenis der Norb. abdij van Grimbergen, 1928, (Overdruk uit Eigen Schoon & De Brabander), bl. 34.
---
(1) Grute: dwangrecht op het mout.
(2) 's Hertogenbosch.
- Lijden: doortrekken, doorvaren.
-----
(2) Moet: toestemming.
(3) Aelscip: pallngschuit.
(4) Merscip:schip dat allelei koopwaar meenam
--------------------------------------
C.L. Spillemaeckers, "De molen en de sluis van Weerde", Eigen Schoon en de Brabander, LXIII, 1980, 7-8-9, p. 308-310.
In 1297 verkoopt Wouter van Hollaken de molen van Weerde aan de ridders Daniël van Bouchout, dapifer van Brabant, en Balduinus de Echove, zoon van Geraard de Echove. Daar de molen een leen van de hertogen van Brabant was, volgde de verkoop de gebruikelijke weg. In het bijzijn van talrijke vazalen, waaronder Jan van Lint, ridder Jan Berthout heer van Berlaar en Jan zoon van Alexander, droeg Wouter van Hollaken de molen weer over 'in de handen' van hertog Jan I, die hem na uitspraak van 'zi jn mannen', aan de nieuwe leen houders schonk. De opgeroepene vazallen bezegelden samen met de hertog de akte van overgave. Meteen verleende de hertog aan de nieuwe bezitters en hun opvolgers het recht van de visserij op de Zenne, vanaf de molen tot aan de plaats Paridaeos Wax geheten, en dit, zoals de akte vermeld, 'tot verbetering' van het feodaal bezit, dat een onverdeelbaar geheel uitmaakte. Een helft van de molen ging volgens een brief van hertog Jan I, gegeven in 1306 en bewaard in de Kamer van Rekeningen, naar Daniël van Bouchout, en de andere helft naar Balduinus van Echove.
In 1360 kwam de molen in het bezit van de abdij van Grimbergen als haar eigen goed. Jan Wijtfliet, heer van Blaasveld en oom van hertoginJohanne, echtgenote van Wenceslaus van Bohemen, hertog van Brabant, had de molen in leen van Jan, heer van Bouchout en later burggraaf van Brussel. Met de instemming en de goedkeuring van de hertog verkocht heer Jan hem met de sluize, het visrecht en al de andere rechten aan Godevaart de Vos (1358 /60-1367) en het convent van zijn abdij en al hun opvolgers. De brief van verkoop werd bezegeld door de hertog en Jan van Bouchout, alsook door de opgeroepene vazalen Loenijs van Wesenbeke, Henric van der Brugghe van Saventhem, Reinier van Reysbrugghen en Lauwereys van Liedekerke, laten van de heer van Bouchout.
Enkele jaren na zijn aanstelling tot abt richtte Gielis van Bouchout (1400-1416) een schrijven aan Anthonis, hertog van Brabant, waarin hij hem verzocht het recht van de abdij op de molen van Weerde te willen bevestigen. Steunend op de brieven van zijn voorganger Jan I willigde de hertog de wens van de abdij in, confirmeerde op 19 januari 1410 haar bezittingsrecht en spoorde de rentmeesters, officieren en ambachten aan het recht van de religieuzen te doen eerbied igen.
Niettegenstaande de onvoorwaardelijke steun van de hertogen moest de abdij soms hard strijden voor het behoud van haar bezit. In die tijd stond gelukkig aan hoofd een moedige abt, Cornelius de Kempeneer (1416/17-1446), die steeds krachtdadig optrad wanneer het ging over de verdediging van de belangen van zijn huis. Zo trekt hij een zekere dag in 1424 persoonlijk naar Brussel en maakt bij de rentmeester-generaal, Jan van Winge zijn beklag over 'het groot onrecht en het ongelijk' dat het gemene ambacht van de schippers van Brussel, door het miskennen van het tolrecht van de sluiswachter van Weerde, "hem dagelijks doende zijn en lange tijd gedaan hebben". Hij verzoekt de rentmeester scheepsliedenvan Brussel naar Weerde te sturen, om zich daar ter plaatse te verzekeren van het onrecht dat de abdij wordt aangedaan. Bejaarde mensen zullen in hun tegenwoordigheid getuigenis kunnen afleggen aan de onduldbare houding van de schippers van Brussel, wanneer zij door de sluis varen.
Op 27 juni 1424 trok Jan vanWingemet zes "erfgenoten" en twee gezworene "molenslagers" naar de afgesproken plaats, en ondervroeg er niet minder dan vierentwintig getuigen, van wie de meesten onder ede stonden. Naar hun zeggen, en somm igen h adden veertig jaar ondervinding, gaf iedere bakker die brood vervoerde, een brood dat sluisbrood werd genoemd voor de sluiswachter, zelfs wanneer deze niet persoonlijk de sluis opende. De getuigen konden evenwel niet verzekeren dat de sluiswachter 'recht' had op dit brood. Maar die belasting gold alleen voor de gewone sluisdagen, namelijk op maandag, woensdag en vrijdag, dagen waarop de sluiswachter verplicht was op zijn post te zijn of een ander in zijn plaats aan te stellen. Zijn werk liep van 's middags tot de vespertijd. Wilde een schipper op een niet-normale dag doorvaren, dan moest hij voorafgaandelijk aan de molenaar toela ting vragen. Voer hij die dag neerwaarts, dan gaf hij aan de sluiswachter een brood van acht schellingen; voer hij opwaarts dan betaalde hij vier tourooisen voor een geladen schip en twee tourooisen wanneer hij onbevracht voer. De schippers met een palingschuit (aalschip) betaalden buiten de vastgestelde dagen drie kleine koperen muntstukken (plakken); op de gewone dagenmerci geen tol van hen geëist. Voor de doorvaart van een mosselschuit op de vaste dagen kreeg de sluiswachter een mand mosselen; nam hij deze niet aan, dan kreeg hij een plak of drie tourooisen in de plaats. Was een schip met allerhande koopwaren geladen, dan gaven de schippers op Pinksteren of op niet-vastgestelde dagen een pot wijn. Maar ook hier konden de getuigen niet zeggen of de sluiswachter daar recht op had. Volgens de getuigen had ook de abt zekere verplichtingen. Hij moest er namelijk voor zorgen dat de sluiswachter op de vastgestelde dagen steeds op zijn post was, hoewel deze op de dagen dat er geen schepen doorvoeren niet werd vergoed.
Op 25 juli 1424 sprak de rentmeester op het Broodhuis te Brussel het vonnis uit. De abt en de abdij werden in het gelijk gesteld, en van dan af moesten de schippers zich schikken naar de afgelegde verklaringen van de ondervraagde getuigen.
De molen van Weerde bleef iets meer dan 150 jaar eigendom van de abdij. Toen echter tijdens het bestuur van abt Petrus van Wayenberge (1505-1540) de last van de schulden al te zwaar op de religieuzen begon te wegen, zag de abt zich verplicht zich tot paus Leo X te wenden met het verzoek over te mogen gaan tot de verkoop van sommige abdijgoederen om de schulden te dekken.
Waarschijnlijk heeft de abt in zijn verzoekschrift de molen vermeld, want in de pauselijke bul die de verkoop toestond, stonden de molen en het visrecht te Weerde uitdrukkelijk vermeld. In zijn 'Histoire des environs de Bruxelles' schrijft A. Wauters dat de stad Brussel de molen aankocht en hem verhuurde voor 90 mudden graan en 90 ponden. Van de akte van verkoop vindt men echter geen spoor in het archief van de abdij.
Literatuur
Archieven
Algemeen Rijksarchief Brussel, Kaarten en Plannen, handschrift, nr. 2406. C.J. Everaert, Caerte figuratief der prochie van Weerde, 1786.
Uitgegeven bronnen
“Supplément au N° 331 de L’Oracle” (Brussels dagblad), vrijdag 27 november 1818, p. 3.
Werken
Lieven Denewet, "Volmolens voor wol en zeemleder in Vlaanderen en Waals-Brabant. Deel 1. Geografische en chronologische inventaris", Molenecho's, jg. 15, 1987, nrs. 2-3, 158 p. (themanummer).
D.J. Delestré, "Van den molen van Weerde", in: Eigen Schoon en de Brabander.
C.L. Spillemaeckers, "De molen en de sluis van Weerde", Eigen Schoon en de Brabander, LXIII, 1988, 7-8-9, p. 308-310.
André Ver Elst, "Nieuw-Zemst bi Leven en Welzijn: een nostalgisch spiegelbeeld van Elewijt, Eppegem, Hofstade, Weerde, Zemst en Zemst-Laar", Nieuwkerken-Waas, Het Streekboek, 1990.
"Herinneringen 1914-1918: Elewijt, Eppegem, Hofstade, Weerde, Zemst", Zemst, De Semse, 1986.
"Herinneringen aan dorpen in de gemeente Zemst", Ljubljana, Hisstory, 2001.
André Ver Elst, "Kleine encyclopedie van Groot-Zemst", Nieuwkerken-Waas, Het Streekboek, 1995.
André Ver Elst, "Nieuw-Zemst in oude prenten", Zaltbommel, Europese Bibliotheek, 1980, foto nr. 37.
André Ver Elst, "Ons Zemst: vroeger en nu", Zaltbommel, Europese Bibliohteek, 1995.
Herman Holemans, "Kadastergegevens: 1835-1985. Brabantse wind- en watermolens. Deel 3: arrondissement Halle-Vilvoorde (M-Z)", Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem", 1992;
M.A. Duwaerts e.a., "De molens in Brabant", Brussel, Dienst voor Geschiedkundige en Folkloristische Opzoekingen van de Provincie Brabant, 1961.
C. De Maegd & S. Van Aerschot, "Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2N", Gent. 1975.
Karel Lemmens, "De molens te Zemst en omstreken", De Semse kroniek, X, 1995, nrs. 3 e, 4.
Roger Debroeck, Molens in Groot-Zemst, Zemst, Heemkundige Kring De Semse, 2010, 71 p.£
Albert Van Asbroeck, "Geschiedenis van Weerde", Jaarboek 2006 van de Heemkring "de Semse", p. 19-21 (Nederlandse vertaling van de tekst van Alphonse Wauters)
Roger Van Kerckhoven, "Water in al zijn aspecten te Groot-Zemst", in: Heemkring "de Semse", 1999, p. 183-184 (themanummer)(vertaling van Alphonse Wauters met aanvullingen)
Alphonse Wauters, Historie des environs de Bruxelles, Tome deuxième. Bruxelles, Edition Van der Auwera, 1855, p. 546-548.
Marc Alcide, "Volkstelling van het jaar 1796 van enkele gemeenten ten zuiden van Mechelen" (website)
Paul Huys, "Advertenties van industriemolens in het Brussels dagblad "L'Oracle" (1818)", Molenecho's, XXX, 2002, 4, p. 227.
Arthur Cosyn, "Le Brabant inconnu", Bruxelles, Bulens, 1911 (met eigen foto).
Persberichten
Raf Bonte, " Eind volgend jaar is het complex klaar. Weerdemolen krijgt eindelijk opknapbeurt", Het Nieuwsblad, 12.01.2008.
Koen Merens, "Officiële opening Weerdemolen op Monumentendag", Het Nieuwsblad, 08.09.2011.
Koen Merens, "Weerdemolen beschermd tegen weer en wind", Het Nieuwsblad, 13.09.2011.
J.D., "Weerdemolen weer zichtbaar", Gazet van Antwerpen, 21.09.2011.