Kessenich (Kinrooi), Vlaanderen - Limburg
- Naam
- Kasteelmolen, Borghmolen
- Ligging
- Kasteelstraat 19
3640 Kessenich (Kinrooi)
Kasteel Borgitter
op de Itterbeek
kadasterperceel C705
Vlaanderen - Limburg
- Geo positie
- 51.161053, 5.803792 (Google Streetview)
- Eigenaar
- B. Frantzen
- Gebouwd
- Voor 1447
- Type
- Onderslag watermolen
- Functie
- Korenmolen
- Kenmerken
- In de lengterichting van de waterloop
- Gevlucht/Rad
- Metalen onderslagrad, type Poncelet, diameter 4 m
- Inrichting
- Nog aanwezig: twee koppels blauwe stenen en een koppel kunststeen
- Toestand
- Gerenoveerd tot woning, watertoevoer afgesneden
- Bescherming
- M: monument,
13.01.1981 - Molenaar
- Geen
- Openingstijden
- Op aanvraag, tel. 089 572570 (B. Frantzen)
- Database nummer
- 16
- Ten Bruggencatenummer
- 50016
Karakteristiek
Beschrijving / geschiedenis
De Kasteelmolen of Borghmolen is een watermolen met metalen onderslagrad, type Poncelet, in de Kasteelstraat 19 bij het kasteel van Borgitter, op de Itter- of Ittersebeek.
De oorsprong van de beek ligt in de omgeving van Gruitrode en mondt uit in de Maas bij Wessem. Na het passeren van de grens stroomt het water nog grotendeels door de oude bedding langs de beemden en de molens, die een andere bestemming hebben gekregen. De beek stroomt langs de dorpen Neeritter en Ittervoort stroomt en vormt daar over een klein gedeelte de grens tussen België en Nederland.
Op deze beek lagen vier watermolens op korte afstand van elkaar. De Borchmolen was de bovenste van de vier. De andere waren: de Armenmolen te Neeritter, de Schousmolen te Ittervoort, en de Kraekermolen te Thorn. Tussen de bovenste en de benedenste molen bedroeg het verval slechts 4,8 meter, zodat ze elkaar hinderden. Omstreeks 1950 werden alle molens stilgelegd maar de Armenmolen en Schouwsmolen bestaan ook nog.
In het begin van de 19e eeuw kwamen het kasteel, de molen, de boerderijen en de landerijen in bezit van Nederlandse eigenaren, die hun naam aan het dorp en de voormalige heerlijkheid ontleenden. In 1804 werd Hendrik Joseph Michiels uit Roermond eigenaar. Zijn vader was drossaard van Montfort. Van Napoleon kreeg hij toestemming "Van Kessenich" aan zijn naam toe te voegen. Koning Willem I verhief Michiels van Kessenich in de adelstand.
Het kasteel met de goederen vererfde later aan de familie Carl van Nispen tot Sevenaer uit Arnhem en vervolgens aan Margaretha van Nispen tot Sevenaer, gehuwd met Lodewijk von Bönighausen. Onder hun kinderen-erfgenamen vonden in 1922 en 1947 verdelingen en later verkopen plaats.
De molen met de hoeve "Halfenshof" werd vanaf 1947 gepacht door de Gebr. Van Rijn, afkomstig uit Bunnik (Nederland). In 1965 werd P. van Rijn eigenaar.
De beek is vanouds smal en het debiet klein, zodat het watertransport gering is. Het verschil tussen het peil van de grondark van de Borghmolen inKessenich en dat van de Kraekermolen in Thorn was volgens de rapporten van provinciale waterstaat, ongeveer 4,8 m., de beeklengte tussen deze molens bedraagt ongeveer 2900 m., zodat het verhang minder dan 2 millimeter per meter bedroeg. Bovendien kwamen op de bodem veel zandruggen voor die de waterafvoer belemmerden. Werd het water door de bovenmolens opgestuwd dan kregen de ondermolens te weinig water. Van de ondermolens op de Itterbeek stonden de schoepen van de waterraderen vaak in het achterwater zodat zij minder kracht konden ontwikkelen.
In 1898 werd aan de Armenmolen in Neeritter, de bovenste molen op Nederlands grondgebied, op voorstel van de Weerter opzichter van de provinciale waterstaat W. Hanraets, in de ontlastschuif een schotdeurtje of een kantelkiep aangebracht. Steeg het water boven het molenpeil dan sloeg de kiep om, zodat het water door de opening kon wegstromen. Een dergelijke inrichting adviseerde Hanraets in 1902 ook voor de Schousmolen in Ittervoort. Tevens stelde hij voor de schoepen van de waterraderen te verbreden, zodat deze aan kracht konden winnen.
In de derde en vierde molen werd in het begin van de eeuw een hulpmotor geplaatst. Omstreeks 1950 werden alle molens stilgelegd; drie molens verdwenen kort na elkaar. In enkele jaren tijds was aan een eeuwenlange bedrijvigheid een einde gekomen.
Door het Traktaat van Londen in 1839 en door de in 1842, 1843 en 1844 gesloten overeenkomsten tussen Nederland en België, werd Neeritter wat het aantal inwoners en het oppervlak betreft ongeveer gehalveerd. Een deel van het dorp bleef Nederlands; het andere deel werd aan België toegewezen.
Uit een aantal buurtschappen, die tot het Nederlandse grondgebied behoorde, zoals Beersel, bestaande uit Beersel, een deel van Kessenich en Neeritter; Groot-Beersel, bestaande uit een deel van Ittervoort en Hunsel, en ook de buurtschap Manestraat van Neeritter, werd in 1845 de Belgische gemeente Molenbeersel gevormd.
Op een steenworp van de grens ligt de Borghmolen, die vroeger met de boerderijen en landerijen tot het nabij gelegen kasteel Borghitter behoorden.
Deze banmolen voor "half het land van Kessenich en Kinrooi" zou dateren van voor 1447. De grond voor deze datering is gelegen in de akte van grensscheiding tussen Kessenich en Neeritter. In deze akte uit 1447 staat onder meer vermeld: "ende soo voorts rechts over tot den Gasthuiskamp die ligt in die Heerlyckheyt van Itteren; van danne voort gelijck over die beecke, soo voorts tot Jonkers Arnolds molen totten huyse toe." Met dit "huyse" is het kasteel bedoeld. Maar volgens Habets betreft het hier de molen die, door de familie Waes van 1451 tot 1530 aan de tafel van de H. Geest te Neeritter (Armbestuur) is geschonken, namelijk de Armenmolen.
De Kasteelmolen zou eerst na 1530 zijn opgericht. Deze bewering wordt gestaafd door het feit dat het eerste archiefstuk over deze kasteelmolen dateert van 1538. Uit processtukken van de rechtbank te Thorn blijkt dat de Drie Eygen (Kessenich, Neeritter en Thorn) genoegzaam van banmolens waren voorzien. "Die van Kessenich zijn verplicht te malen tot Itter op 't huys." Op 15 maart 1556 was Jacob de Waes, medeheer tot Kessenich, eigenaar van het adellijk huis Borgitter "met ap- en dependentiën, namelijk den grooten hof met den kleinen hof, mede die banmolen van Kessenich daarbij gelegen".
Op 2 februari 1668 was Dirk Dydden de molenaar op de Kasteelmolen. Deze moest dan in drie termijnen jaarlijks betalen 36 malder schoongemaakte rogge en 5 patacons (20 gulden). Tevens nog vijf pont soeckeers (suiker?). In het stuk staat verder vermeld dat hij "het dijksen moet onderhouden en schoeffelen en cammen volgens oud gebruik." Ook kreeg de molenaar een weide voor een koe en een moeshof. In 1674 was Petrus Grispen er molenaar.
Het kasteel en de heerlijkheid Kessenich waren voor de Franse Tijd in het bezit van Johan Philip van Waes. In 1759 werd hij vermoord en opgevolgd door zijn zuster Anna Salomé van Waes, gravin de l'Aigle. In de Franse Tijd werd de heerlijkheid opgeheven.
De molen, de boerderijen en de landerijen bleef in het bezit van de familie van Waes tot in 1804. Dan kwamen dit alles in het bezit van Nederlandse eigenaars, die hun naam aan het dorp en de voormalige heerlijkheid ontleenden. Op 25 december 1804 werd het goed namelijk verkocht aan mr. Henricus Josephus baron Michiels van Kessennich (1770-1825), lid van de familie Michiels. Deze advocaat uit Roermond, wiens vader drossaard van Montfort was, kreeg tijdens het Franse bewind van Napoleon de titel van "rijksridder" en mocht tevens "van Kessenich" aan zijn naam toevoegen. Koning Willem I benoemde hem later tot baron.
Het kasteel met de goederen waaronder de watermolen vererfde later aan de familie Carl van Nispen tot Sevenaer uit Arnhem en vervolgens aan Margaretha van Nispen tot Sevenaer, gehuwd met Lodewijk van Bönighausen. Onder hun kinderen-erfgenamen vonden in 1922 en 1947 verdelingen en later verkopen plaats.
In 1948 werd de molen in eigendom overgedragen aan de N.V. Maatschappij de Compagnie Immobiliaire de Belgique te Brussel. Van 1949 tot 1965 was de eigenaar Doede Breuning ten Cate uit Almelo.
Deze verkocht de molen in 1965 aan Petrus Van Rijn-Coenen uit Kessenich, die de molen in 1991 nog in zijn bezit had. Al vanaf 1947 werd de molen met de hoeve "Halfenshof" gepacht door de Gebr. Vazn Rijn, afkomstig uit Bunnik (NL). De huidige eigenaar-bewoner is B. Frantzen. De laatste mulder op de kasteelmolen was Pierre Verheggen. Deze stopte met malen in 1950.
Hoewel de molen sedert het begin van de 19e eeuw op Belgisch grondgebied ligt, kan hij niet los van de volgende drie molens van Neeritter en Ittervoort, gelegen op de Itterbeek, worden gezien.
De molen kan door de gewijzigde waterhuishouding van de Tongerloosche of de Itterbeek niet meer worden gebruikt. Het stuw- of waterrecht zou nog bij de molen behoren; de huidige eigenaar heeft het althans niet verkocht. Kennelijk zijn de gebruiken van dit recht, dat nog steeds een gewoonterecht is, destijds over het hoofd gezien. Vroeger liep de beek langs de molen, waarbij tevens de grachten van het kasteel van water werden voorzien.
De Itterbeek werd in 1976 naar de rechte Lakerstraat aan de andere zijde van het kasteel verlegd. De watertoevoer naar de grachten van het kasteel verminderde en viel zelfs weg, zodat een schroefpomp hulp moest bieden om het waterpeil te verhogen. Een eventueel overschot aan water na overvloedige regenval wordt via overlaten op de Itterbeek geloosd. Ook de watertoevoer naar de molen werd onvoldoende.
Het waterrad, type metalen onderslagrad, met de bijbehorende maalschuif is een bijzondere constructie, die in Nederland niet meer voorkomt. Het is een ijzeren Ponceletrad, voorzien van volgens een evolvente-profiel gebogen schoepen en een volgens hetzelfde profiel gebogen maalschuif. De middellijn bedraagt 4 m. de breedte 0,80 m. en de diepte van de schoepenkrans 0.60 m. Dit is aan de zijkanten geheel afgesloten waardoor het water daarlangsniet kan afstromen. Het rendement van dit type waterrad is aanmerkelijk groter. De maalsluis moest wel worden aangepast om dit type rad te kunnen gebruiken. Met dit type rad kan een rendement van 70% worden gehaald.
In Nederland werden vroeger een paar molens door een Ponceletrad aangedreven, zoals de vernismolen van Regout te St. Pieter-Oud-Vroenhoven en de looimolen van Ploum in Gulpen. De Fransman Poncelet was de eerste, die op wetenschappelijke grondslagen verbeterde onderslag-waterraderen ontwierp, die een rendement van 70% bereikten. Schril staken de eenvoudige houten waterraderen met rechte schoepen daar tegen af, die onder gunstige omstandigheden een rendement van ongeveer 30% konden bereiken. doch bij de meeste raderen was het rendement veel minder. Op de door Poncelet ontwikkelde theorieën werd in 1826 de eerste waterturbine ontworpen. In het bijzonder op beken met wisselende waterhoeveelheden had het Ponceletrad grote voordelen ten opzichte van de oude waterraderen en waterturbines.
Met de hoeve "Halfenshof" vormt de molen. die al sinds 1950 buiten werking is, een karakteristiek geheel.
Volgens een kadastrale beschrijving uit 1830 (kadasterarchief Hasselt) was de watermolen een gebouw met pannen gedekt, hebbende 1 draaiwerk en 1 paar stenen, 0,5 meter verval, tamelijk voordelig gelegen op de beek van Neeritter, en kon hij 15 uur per dag werken.
Hij heeft twee koppels 16-er blauwe Duitse stenen en een koppel kunststenen, welke van fraai uitgevoerde steenkuipen. karen en stoelen zijn voorzien. De steenbedding maakt deel uit van de zolder, die door een stoel, bestaande uit gietijzeren kolommen, wordt ondersteund. In de stoel bevindt zich het ijzeren gangwerk. In het midden staat de koningsspil met het spoorwiel. Op een cirkel daar omheen zijn de steenspillen met de rondsels gegroepeerd. Uit de constructie en de afwerking blijkt dat het gehele molenwerk door een machinefabriek voor molenbouw is uitgevoerd. De inrichting en het gangwerk komen overeen met die van een aantal watermolens in Nederlands Limburg. Naast de steenzolder bevonden zich de slaapvertrekken van het personeel.
De watermolen behoort tot een groter complex met ook een kasteel,watermolen, rentmeesterwoning en 2 grote hoeves. De bewoners ontplooien momenteel initiatieven om het geheel zowel landschappelijk als bouwkundig gerestaureerd te krijgen. Daarom wordt momenteel een vzw opgericht, waarmee naar de diverse gesprekspartners gestapt kan worden. Het ligt in de bedoeling de molen graag weer te draaien.De huidige eigenaar, de familie Frantzen, steunt dit plan. De molen is in goede staat en zou weer kunnen draaien met behulp van een aantal ingrepen die te overzien zijn. Tevens zou er weer een stuw naast het rad geplaatst moeten worden om het water te kunnen opstuwen. Het grootste probleem is waarschijnlijk om gedaan te krijgen dat de Itterbeek de molen weer kan spijzen met water. Hiertoe moet de Itterbeek weer in de oude bedding geleid worden. Ook dit vraagt geen enorme graafwerkzaamheden want ook de oude bedding is nog aanwezig. De Itterbeek is jaren geleden 1 meter dieper gelegd, waarbij de watermolen van zijn watertoevoer werd afgesloten. Momenteel zou de Itterbeek gerust weer door zijn oude bedding kunnen lopen, omdat men tegenwoordig vele andere middelen heeft om de stand van het grondwater goed te reguleren voor de boeren. Er bestaan plannen om de toevoer te herstellen.
Jean REINDERS, Kessenich.
Literatuur
"Van mijne moelen an den house gelegen: gegevens rond de molen van 't kasteel Borgitter", in: "Dao raostj gèt" (Kinrooi, Geschied- en Heemkundige Kring), jg. 13, 1994, nr. 4, p. 141-142, tab.;
P. Bouveroux, "Over de dwangmolens der heerlijkheid Kessenich", in: Verzamelde Opstellen, XVIII, 1943, p. 157-175;
G. Franquinet, "Molenrecht te Kessenich", in: De Maasgouw, I, 1879, p. 64;
L.M., "Dwangmolens in de heerlijkheid Kessenich", in: Het Belang van Limburg, 3 augustus 1971;
Herman Holemans & Werner Smet, "Limburgse watermolens. Kadastergegevens: 1844-1980", Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem, 1985;
Bert Van Doorslaer, "Met de stroom mee of tegen de wind in? Molens in Limburg", Borgloon/Rijkel, Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed, 1996;
Jacq Manders & Daan Verheijen, "Koren op de molen. Langs de Itter", Hunsel, Heemkundevereniging Hunsel, 1992, 232 p.;
"Kasteel Borgitter te Kessenich aan de Itter", uitgave GHK Kinrooi/VVV Infodienst Kinrooi, 1989;
Werner Smet, "Langs de Itter in Limburg. Een tocht langs de Itterbeek, met bezoek aan de vele watermolens en andere monumenten van natuurschoon", Kinrooi, 1986, 33 p. (Hartenvier, nr. 6).
Info Huub Grispen, 24.04.2009.
W. Smet, "Beschrijving van onze molens rond 1845", in: Dao raostj gét, Driemaandelijks heemkundig tijdschrift van de Geschied- en Heemkundige Kring Kinrooi, Maaseik, jg. 4 (1985), p. 32-33.
P. Henkens, "De geschiedenis van Kessenich", Kessenich, 1979.
W. Smet, "Windmolen "De Korenbloem" te Kessenich", in: Ter Eiken, IV, 1980, nr. 4, p. 9-11.
J. Van Overstraeten, Ons Toeristisch Patrimonium, in: De Autotoerist, 25.03.1965.